N°. 3655. Dinsdag 9 Januari. SCHETSEN UIT ENGELAND. Ao. 1872. STADS-BE RICH TEN. Een historisch gedenfcteehen. Feuilleton van het Leidsch Dagblad". ens; I u III! LEIDSCH - Zo h« ^8.0C •gen: V. a M '000. 11 tteko L4.0( (r •J- DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden7.7.77.7.3.00. Franco per post.3.85 Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN Voor iedereü regel/0.15. Grootere letters naar do plaatsruimte die zij beslaan. 16.1 !0. /6( !r kil, .87'. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen te weten, dat door hen, naar aan leiding van art. I der Verordening op het Brand- weten, van den 15 Junij/24 Augustus 1S71 Gemeen teblad N°. 14), op voordracht van den Wethouder, Voorzitter der Commissie van Fabricage, is benoemd e" tot' adjuncl-brandmeester aan de Slads-spuit N°. 1de heer L. VAN ES. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. n. BEANDELEE, Burgemeester, v. PUTTKAMMER, Secretaris. ebA 1 Leiden, 8 Januari 1872. Wanneer wij de namen van Rietschel en Koel- man hier naast elkander stellen, geschiedt dit niet, met het boosaardig opzet, om, met den strijdhamer i, van den kolossus der nieuwere Duitsche beeldhouw- kunde, den Nederlandschen dwerg te verbrijzelen, maar om, door eene aanschouwelijke voorstelling, aan onze klezers duidelijk te maken, op welke wijze, his- torische gedenkteekenen, die werkelijk op dien naam wenschen aanspraak te maken, behooren te worden opgevat en uitgevoerd. Wij kiezen daartoe het Luther-monument te Worms, dat, ongetwijfeld, als een, der merkwaardigste voortbrengselen van den nieuweren tijd, op het gebied der plastiek, kan be- schouwd worden. Zoolang wij het monument slechts uit gebrekkige fotographiën kenden, moeten wij er- kennen, dat de eerste indruk, welken die schijnbaar onsamenhangende samenkoppeling van zulk een groot aantal beelden oplevert, in het eerst, niet bevredi- i gend was. Des te meer was onze nieuwsgierigheid geprikkeld, toen het ons eindelijk gegund was, door een beschouwing van het gedenkteeken, op de plaats zelve, onzen lang gekoesterden wensch vervuld De felle middagzon brandde op het ruime en on beschutte marktplein van liet stil en verlaten stadje, dat, zonder de grootsche schepping van Rietschel, vermoedelijk weinig} vreemde bezoekers zoude uitlok- ken, hoewel het voor ons, protestanten, een eigen aardige aantrekkelijkheid blijft behouden, ter wille der roemrijke herinneringen, welke, aan deze plaats, voor het ontstaan onzer kerk verbonden zijn, maar, niettegenstaande de drukkende hitte, hieven wij toch, geruimen tijd, in den aanblik van dit kunst- werk verdiept, dat op ieder ontvankelijk gemoed een diepen indruk moet achterlaten. Hier heeft, inder daad, een groot [meester den tooverstaf gezwaaid, waar de stoutheid der conceptie, met de nieuwheid der vinding gepaard, zich aan den adel der vormen huwt. Alles is hier open, ruim, breed, gelijk de geest van den ontwerper, die deze grootsche schep- ping in het leven riep. Het motief van het voetstuk heeft hij aan Luther's bekenden psalm; „ein fester 27g_ Burg ist unser Gott" ontleend. Waar men zaken, gelijk personen, slechts door langdurigen en vertrou- welijken omgang kan leeren kennen en waarderen,moet, uit den' aard der zaak, de nieuwheid dezer opvatting ons aanvankelijk onaangenaam verrassen. Zoodra men zich echter met de hoofdgedachte van den ont werper verzoend en gemeenzaam gemaakt heeft, wordt de indruk dezer statuaire symfonie overwel digend. Daar rijst zij dan voor onze blikken op, de trotsche, met standheelden gekroonde geestenburcht, die, als een wonderboom, zijn breede takken naar alle zijden uitschiet 1 Hoe schijnbaar ingewikkeld en toch weder eenvoudig is dat wonderbaar samenstel van lijnen, die allen in éen harmonisch middenpunt schijnen saam te vloeien en aan het kunstwerk, dat werke lijk dien naam verdient, die hoogere éenheid geeft, waardoor het zijn hoogste wijding ontvangt. Daar staat hij voor ons, de groote man, op zijn verheven voetstuk, met de eene hand op zijn bijbel gesteund, terwijl hij de andere ernstig omhoog heft, zooals hij eens op dat eeuwig[gedenkwaardig oogenblik voor den Rijksdag te Worms stond; „hier sta ik, zoo waarlijk helpe mij God almachtig, ik kan niet anders 1" Daar staat hij, door zijn vrienden, beschermers en volgelingen, ja door een breede rei van hervormers uit vroegeren en lateren tijd, als door een blinkende eerewacht omgeven, die, in den vorm van stand heelden, busten en medaillonreliefs, op even zinrijke als vindingrijke wijze, tot een kunstgeheel geordend zgn. Van welk standpunt beschouwd, uit welk oog punt gezien, keert de blik, door geen onevenredig heden gestuit, waar hij zich, lustig en geleidelijk, langs symetrische lijnene n sierlijke veelhoeken voort beweegt, telkens bevredigd tot zichzelven terug. De architectuur, als nederige dienares der kunst, vervult de bescheiden maar dankbare rol, om de ver spreide beelden en groepen, als in een steenen ring, sa men te vatten. Over de breede vloer van zerken wan delen wij om en tusschen de beelden ais oude bekenden, rond, die ons, met hun ernstige gelaatstrekken, aansta ren en een der meest bewogen tijdvakken van de wereldgeschiedenis voor den geest doen herleven. Vergelijk nu eens, met zulk een gedenkteeken, ons nationaal monument van 1813 in de residentie. Het terrein, op zich zelf, is gunstiger, waar het ovaal middenvak van het Willemspark, door een dubbele rei hoornen aan weerszijden omlijst, een goed afge sloten geheel vormt. Maar overigens, welk een ver schil in opvatting en uitvoeringEen lompe, plompe, ondoordringbare steenmassa, die de figuren niet ver bindt, maar scheidt, zoodat uit geen enkel oogpunt het monument in zijn geheel kan worden overzien, terwijl het ruwe materiaal, in massieve blokken op gestapeld, als een beeld van het woest geweld op gerezen, in zijn dommen trots en opgeblazen eigen waan, de arme beelden grimmig bedreigt en onder drukt, waar deze koningstelgen gewoon zijn, bij de gedenkteekenen den eerezetel in te nemen en, als opper machtige heerschers te gebieden, hoewel deze meta len ledepoppen, met het slavenmerk der fabrieks nijverheid gestempeld, geen beter lot verdiend hebben, dan door den onbarmhartigen steenkolos te worden overheerd Beschouw nu de beelden eens meer van nabij, om [u te overtuigen, of zij wellicht door den adel der vormen vergoeden, wat haar aan opvatting ontbreekt. Kan die logge figuur, op den top van het monument, wijdbeens en in onedele houding, met de vlag in haar hand, waarvan de stok, denkbeeldig doorgetrokken, op vrij onzachte wijze met het lichaam van den leeuw zoude in aanraking komen, u wellicht behagen? Of schept gij, misschien, in die heide andere vrouwenfiguren, met haar wijde schooten, op de heide uiteinden van het gedenkteeken geplaatst, even zielloos van uitdruk king, als slordig van draperie, meer genoegen Of trekt u de groep van het driemanschap meer aan, aan de bekende voorstelling van het Zwitsersch eedgenootschap ontleend, welks armen en beenen een zonderlingen warrelklomp vertoonen, terwijl de figuren zelve, aan wie de noodigè ronding en vulling ontbreekt, veeleer aangekleede skeletten schij nen, die, op volkomen dezelfde wijze, hunne han den omhoog heffen, als het beeld des konings het, aan de tegenovergestelde zijde, doet? Daarentegen is aan het hek, welks punten en knopjes, op kleingeestige wijze, verguld zijn, een buitengewone zorg besteed, terwijl het monument zelf met dwerglantarentjes omgeven is, waarbij de sierlijke bronzen stadslantarens, in het Willemspark, monumentale kandelaber schij nen. En hoe zoude dit anders kunnen, waar aan de vervaardiging der modellen evenveel maanden is besteed, als, in de groote ateliers van het buiten land, jaren wordt ten koste gelegd. De nijver heidsmannen hadden zich destijds van de nationale feestviering meester gemaakt, waarvan de hoofdre dacteur der Ned. Industrieel de ziel en hootdontwerper was. Wel werd, door het tijdig en krachtig protest van hoofd- en hofstad, de hoofdcommissie met ge achte namen aangevuld, waardoor de oorspronkelijke bedoeling van het nijverheidsfeest moest worden opgegeven, maar het werk harer afkomst heeft zij toch op het monument gedrukt, dal daardoor een triomfboog der nijverheid, maar tevens een schand- zuil der kunst is geworden. Die ergerlijke tooneelen mogen zich, zoowel voor de eer van het Neder landsche volk, als ter wille der Nederlandsche kunst, niet meer herhalen. Onze gedenkteekenen moeten goed zijn, of zij behooren ;niet te worden opgericht. Wij zijn gewoon onze monumenten uit een ander oogpunt te beschouwen, als dat eener globale sloopersbegrooting van steen en oud roest. Slechte gedenkteekenen, die, zonder nadeel voor de kunst, veilig kunnen worden opgeruimd, hebben wij, in den laatsten tijd, genoeg zien verrij zen, zoodat het onnoodig is hun aantal nog met één te vermeerderen. Onze strafwet bedreigt met geen onbeduidende straffen hem, die de monumenten beschadigt of ver minkt, maar een hoeveel te zwaarder straf zoude voor een vierschaar van kunstrechters hem treffen, die ons met slechte gedenkteekenen, zoogenaamd, begiftigt- Wij zijn in het strijdperk getreden, om de vlag der kunst, in Nederland, hoog op te heffen, op de zelfde Wijze, maar niet met dezelfde bedoeling, als de nimf van den heer Koelman bestemd is te doen. Het behoort nu verder tot den eigenaardigen werkkring der sub-commissiën, zoo zij dit verkiezen, van onze wenken gebruik te maken, en, volgens den door ons aangewezen weg, de noodige stappen te doen. Lelden, 8 Januari. De Brielsche hoofd-coramissie laat de groote kos ten, als een der hoofdredenen, gelden, waarom een monument de voorkeur zoude verdienen boven een nuttige inrichting. Wij zijn nieuwsgierig om te ver nemen, of de Amsterdamsche süb-coinmissiè zich met die orakelspreuk zal iaten uit het veld slaan, en, of zij niet de vrijheid zal nemen, naar het voor beeld van zoovele kleinere gemeenten te verwijzen, waar, met béperkte hulpmiddelen, zeevaartkundige scholen zijn tot stand gebracht. De kosten van op richting eener dusdanige school, overeenkomstig de behoeften van den Briel, behoeven dan ook niet af te schrikken, vooral, wanneer het gelukt, zooals el ders met vrucht geschie4 is, voor de instandhouding, de subsidiën van het Rijk, provincie en gemeente te verkrijgen. Even onbeduidend is het antwoord op de vraag, of de feestviering van plaatselijken, dan wel van algemeen nationalen aard zijn zal. Die vraag heeft blijkbaar een diepere strekking dan de hoofd-com- missie vermoedt, daar, bij eene algemeene feestvie ring, de verschillende sub-commissiën ..vermoedelijk de vrijheiu zullen nemen, een deel der ingezamelde gelden voor de feestelijkheden in hunne eigene steden 1 te bezigen. HEX BRIELSCHE JIOKIIHEKT. Wij zien ons in staat gesteld, nu reeds in ruwe trekken het programma der feestelijkheden mede te deelen, die ter gelegenheid van het onthullen van het monument te Brielle zullen plaats hebben. 1. Inleiding. Veeljarige en verwoede penne- strijd, eerst over de beteekenis der feestviering, daarna over de waarde van het monument. 2. Optocht van Watergeuzen, het feest-comité, autoriteiten en belangstellenden. De heer van Saagsveldt komt even kijken, maar vindt het bij nader inzien toch meer secuur om zich terug te trekken. 3. Feestrede van den heer Brouwers, recitatieven van Alberdingk Thijrn en historische recepten van Dr. Nuyens. 4. Onthulling van het monument, vervaardigd naar de oorspronkelijke schets van den feest redenaar. 5. Bouquet van artikelen, door de particuliere pers van twee vijfde der Nederlanders geschre- 171. .12, tags e f s— 39 per naar het fransch van I. rJT A. I I%1 JE. Jg. O. 6/w. Id. t -1 1 Rot* Eerste indrukken. (Vervolg.) Ik ging rustig op eene baal zitten rooken, toen —een man, die voorbijging, mij zonder zich op te Dre° louden, toeriep: „vijf shillings boete!" „ls dan verboden?" „JaI" Geen woord meer. -l o.Dm te handelen of te doen bandelen is niets 0 Jeter dan spaarzaamheid in woorden en geba- Bsl/e°* Te HydePark-corner zijn policemen, die ik ypo/erseheidene malen en lang achtereen hebgade- ;eslagen. Zij spreken nooit. Is er eene opstopping tan rijtuigen, dan heffen zij den arm op om den soetsier tegen te houden, laten zij hem zakken lan mag hij voortgaan; onmiddellijke en stomme gehoorzaamheid van den koetsier. Onze steward van de stoomboot, vele beambten, kooplieden doen evenzoo. Door het weglaten van gepraat, uitroe pen, ongeduld, in het blinde rondtasten, grijpen de order en de uitvoering, het bevel en de ge hoorzaamheid in elkander even schielijk en zeker als de raderen van een uurwerk. Vermoeid en als overstelpt van al wat ik al gezien bad, houd ik een oogenblik stil op den hoek van Shadwell-Basin. Voor mij ligt de groote, lei kleurige, glinsterende stroom, waarop eenige boo ten langzaam afwaarts geroeid worden zij schom melen als zeevogels, het water weerkaatst hare sombere rompen en geelroode zeilen. Ten noorden en ten zuiden verheffen een aantal schepen hunne masten. De stilte is bijna volkomenmen hoort niet dan hamerslagen, het gonzen van een klok en het gekweel der vogels in de boomen, maar heel in de verte. Een Hollandsch schilder, van der Heyden, Backhuyzen zou zich verlustigen in die watervlakte, de verwijderde kleuren van baksteenen en teer, dien horizon, waar onbe wegelijke wolken zich in de breedte uitstrekken. Ik heb niets schilderachtigers te Londen gezien het is er of te netjes of te bedrijvig en te vuil. In de nabijheid is Shadwell een armenwijk. Groot is de ellende die daar heerscht. Marseille, Antwerpen, Parijs leveren zoo iets niet op. Lage huisjes van een allererbarmelijkst voorkomen da len tot aan de rivier af. Bedelaars, dieven en lichtekooien vullen Shadwell-slreet, vooral de laatste. In de kroegen hoort men eene knarsende muziek, soms speelt een neger op de viool, door de geopende vensters bemerkt men bedden die overhoop liggen en dansende vrouwen. In het tijdsverloop van tien minuten heb ik driemaal oploopen voor de deuren gezien. Meestal is de aanleiding een gevecht door vrouwen veroorzaakt. Daar wil er eene op een man aanvallen; haar gelaat is bebloed, de tranen staan haar in de oogen, zij is dronken, zij loopt waggelend en schreeuwt met een scherpe, heesche stem. De omstanders lachen op het gerucht ledigen de naburige lanes hare bevolking als waren het groote riolen vol menschen. En welk eene bevolking! Enkelen hebben als een overblijfsel van zindelijk heid nieuwe lorren aan, de meesten zijn in vuile oude lompen gekleed. De dameshoed is na drie- of vierjarigen dienst, op wie weet hoeveel hoof den, hier terug te vinden door vuistslagen ge deukt. Blauwe oogen, verbonden neuzen, bloe dende kaken zijn er aan de orde, heftig zijn de gebaren, maar het afschuwelijkst de krijschende stemmen als van een zieken nachtuil. Van de tunnel af groeien de straatjongens aan, blootsvoets, morsig, voor eene aalmoes het rad slaande. Op de trappen van de Teems krioelen zij, meer in de groei belemmerd, bleeker, terug stootender dan die van Parijs. Voorzeker is hier het klimaat ongezonder, de jenever moordender. Nevens ben leunen mannen in afzichtelijke, on begrijpelijk morsige lompen gebuid tegen den glibberigen muur, of liggen op de trappen; zij droomen of sluimeren met open mond en een vuil, kleurloos soms als met roode draden ge marmerd gelaat. In deze wijken heeft men huis gezinnen gevonden, die verscheidene maanden geen andere legerstede hadden dan eenen hoop roet. Welke andere toevlucht blijft er voor zulke afgejaagde schepsels over dan de dronkenschap. „Niet drinken!" zei zulk een ellendige bij een verhoor, „dan zOu het beter zijn dadelijk te sterven 1" Daar mij een koopman waarschuwt op mijne zakken te passen, éu de policeman vraagt enkele lanes niet te willen ingaan, doorloop ik eenige van de breedste. Al de huizen op een of twee na worden klaarblijkelijk door meisjes bewoond. Andere straatjes, stoffige binnenplaatsjes, besmet door allerlei dampen, zijn versierd met lappen en linnengoed, dat te drogen hangt I Het wemelt er van kinderen. In een oogenblik tel ik er veer tien of vijftien om mij heen. Bet zusje draagt in hare armen den zuigeling van een jaar, zonder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1