Dinsdag
2 Januari.
N°. 3649.
Ao. *872.
Feit liberaal beginsel is door de
amortisatiewet benadeeld?
LEIDSGH
DAGBLAD
phijh dezer courant.
Voor Leiden per 3 maanden..73.00.
Franco per post..3.85
Alronderlijke Nommers0.05.
Deze Courant vrordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS 13Kit ADVKRTENTIEN
Voor iederen regel.r.ƒ0.15.
Grootere lett«ra naar 4o plaatsruimte die zij beslaan.
(Slot.)
In ons vorig opstel werd er op gewezen hoe
de aandrang tot amortisatie was uitgegaan van
|en liberaal lid, dat zeker niet vermoedde, dat,
vat tot dusver door de liberale partij als een
toed financieel en economisch middel werd be-
|chouwd, op eenmaal zou wordeD gequalificeerd
sis het toegeven aan de tegenpartij en aan een
per woordvoerders en geestverwant van den h eer
van Delden aanleiding zou geven om zijn ver
trouwen aan den Minister van Financiën op te
zeggeD, wegens verzaking der liberale politiek
en het aanuemen van die zijner tegenstanders.
Meer verrassend nog dan voor den heer van
Delden en zoovele andere liberalen die voor het
pntwerp hebben gestemd, moet die uitval van
den Haagschen afgevaardigde geweest zijn voor
den Minister zelf, zoowel naar aanleiding van het
debat als wat daaraan is voorafgegaan.
Bij het onderzoek in de afdeelingen van de
Staatsbegrooting in 't algemeen, werd, gelijk te
voorzien was, veel gesproken over de Indische
overschotten en hunne bestemming. Ook hier
eren als bij de beoordeeling der amortisatiewet
zelve, zoo veel hoofden zoo veel zinnen.
De een wilde dit, de ander dat. Maar nu komt na
de argumentatiën over en weder, de volgende zin
snede in dat Voorloopig Verslag voor:
„De leden, die zich tegen het gebruik der som-
Smen ten behoeve van Nederland hadden ver-
iiklaard" (dat willen dus wel niet zijn de conser-
tieven) sloten zich in zoover bij deze laatste
beschouwing aan, als ook zij erkenden, dat op
"dit oogenblik over de definitieve bestemming der
r oaldo'a niet kon worden beslist. Een voorstel van
Regeeringswege moest worden afgewacht.
Thans gold het alleen een vraag van beginsel,
het beginsel namelijk of men al dan niet voort
zal gaan Indië ten behoeve van Nederland te
exploileeren, al dan niet streven naar onafhan-
I kelijkheid van de Indische baten. Deze leden
(conservatieven spreken toch waarlijk niet van
j het exploileeren van Indië) ondersteunden, wat dit
hoofdpunt aangaat, de zienswijze der Regeering,
wier cordaatheid zij toejuichten.
Z(j deden dit te eer omdat bij hen de over
tuiging levendig was, dat het ons noch aan
middelen, noch aan energie zou ontbreken om
een onafhankelijk standpunt te bereiken."
En dan volgt:
„Bleek het, na het ontvangen der te verwach
ten regeeringsvoorstelleu, dat, bij aanneming
daarvan, 20 a 28 millioen werkelijk al te lang
in de schatkist zouden moeten rusten, dan zou
den ook zij die gelden nog liever tot delging van
staatsschuld zien gebruiken, dan dat daarin het
middel wierd gezocht oin tijdelijke tekorten te
F dekken."
En wat stelde de heer van Houten voor als mo
tie van orde?
„De Kamer van oordeel zijnde dat beschikbare
middelen bij den legenwoordigen stand onzer
geldmiddelen, eerder behooren te worden aange
wend tot vereffening van tekorten en tot voorko
ming van het outstaau eener vlottende schuld
dan tot inkoop en amortisatie van onopvorderbare
schuld, gaat over tot de orde van den dag."
De quaestie der tekorten of der schatkistbiljet
ten behoeft ons hier niet bezig te houden. Het
blijkt voldoende, en de rede van den heer Duy-
inaer v. Twist in de Eerste Kamer Woensdag jl.
gehouden bevestigt dit ten overvloede, dat er van
tekorten geen sprake is; dat die op het papier
zelfs door de werkelijke uitkomsten der diensten
verdwijnen, terwijl nog geen enkel schatkistbiljet
tot dekking van eeuig tekort is behoeven uitgege
ven te worden.
Wij vragen alleen met het oog op de wordings
geschiedenis en het doel dezer amortisatiewet,
waarin en waardoor en waarom daarbij eenig
liberaal beginsel zou zijn prijs gegeven, recht ge
vende aan den heer Kappeijne om, wel niet in
naam der liberale partij, waar toch als woord
voerder voor vele liberalen, den Minister van
Financiën een votum van wantrouwen te geven?
Er was zóo min eenig liberaal beginsel bij de
amortisatie in 't spel dat die liberale leden, welke
over het ontwerp het woord voerden, het onder-
V. V. sjer Hovfdituk I, Buigen StaaUbegrootiiig N».
101, Mi. 6,
ling volstrekt niet eens waren omtrent een tegen
voorstel.
De meest geavanceerde wilde op het conser
vatieve voetspoor van den heer Heemskerk niet
één maar de geheele tien millioen bestemmen
tot dekking van fictieve tekorten; de ander
wilde terwijl op dit oogenblik circa 129 millioen
voor de beide spoorwegen zijn besteed of aange
wezen; terwijl millioenen scliats aan de beide
waterwegen, aan de algemeene rivierverbetering,
aan de groote werken in Zeeland, aan de haven
te Harlingen en wat niet al meer zijn ten koste
gelegd, die 10 millioen opnieuw renteloos in
reserve houden voor openbare werken of ook
voor subsidiën aan particuliere ondernemingen;
een derde wilde de schuld aan de H. maatschappij
aflossen welkeeetie rente draagt van slechts 3& pCt.
of de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij met een
deel van het geld tegemoetkomen, onder verband
van hare pandbrieven opdedroog.le maken gronden.
In één woord ieder wist op zijn beurt wel
raad met die 10 millioen; maar, het voor
stel om van de 35 i 40 millioen kasruimte
met een effectief overschot op de O. I. rekening
van 1867 van 11 12 millioen waartegen geene
obligo hoegenaamd stond, en 10 millioen te
amortiseeren en daardoor jaarlijks een aanzien
lijk bedrag aan rente te besparen, was in het
oog van den heer Kappeyoo geen liberaal voor
stel, het behoorde om zoo te zeggen aan de over
zijde van de Kamer thuis.
Dit bleek echter niet zoo heel duidelijk uit de
stemming. Wèl hebben de conservatieven bijna
unaniem voor het ontwerp gestemd, hoewel wei
nige dagen te voren de ingenomenheid niet zeer
groot scheen, te oordeelen naar het balleije door
het orgaan opgeworpen; maar de heeren Dam,
Idserda, Dunibar, van der Linden, Heemskerk
Bzn., Oldeuhuis Gratama, de Jong, Gevers Dey-
noot, van Beijma, Sundberg, Rutgers v. Rozen
burg, Godefroi, v. d. Maeseu, v. Eek, v. Delden
en Dullert die allen voor de wet gestemd heb
ben, mogen wij toch zoo maar niet ODderdetffi-
beralen rangschikken, die mee zouden gaan met
een Miuisier van Financiën die de Vertegen
woordiging op een' verkeerden weg leidt; die
ontrouw wordt aan zijn programma; die zijne
eigene politiek verzaakt om die zijner tegenstan
ders aan te nemen, die zich afscheidt van zijne
ware vrienden en dus niet kan leven zonder
verloochening van zijne ware beginselen.
En of nu aan den anderen kant de heeren
's Jacob, VVijbeoga, Zijlker, Hingst, Blom, Bre-
dius, Rombach, Mackaij en Stieltjes, die met den
zeer gematigden v. Voorlhuyzen tot de 25 tegen
stemmers behoorden, of die nu wel zóó ge
avanceerd zijn dat zij de oorlogsverklaring van
den heer Kappeyne, in den aanvang onverholen
gericht tegen het geheele Kabinet, maar aan het
slot uitsluitend gesliugerd tegen den Minister van
Financiën, zouden hebben willen onderschrijven
door hun votum, dit betwijfelen wij op goede
gronden of weien beter.
Zij, en misschien nog wel meerderen uit de
25 zullen (de heer Bredius heeft het uitdruk
kelijk verklaard) de hooge politieke beschouwin
gen of kansrekeningen geheel builen aanmerking
hebben geluleu, maar up groud van hunne eigen
inzichten omirent de waarde van het middel in
vergelijking niet hun eigen zienswijze over de
beste bestemming of bewaring der aangewezen
som, hunue stem tegen hebben uitgebracht zon
der verdere motieveo, tot adstructie waarvan
ook, na de onverwachte rede van den heer Kap
peyne die aan 't einde der tot 5 uren voortge
duurd hebbende zitting, de gelegenheid feitelijk
als 't ware was benomen, wilde de Kamer niet
dag- en avondzitling aan elkander knoopen.
Wij gelooven derhalve:
1°. dat uit al wat met deze wet is gebeurd
vóór en gedurende de discussie, zoomede uit de
stemming voldoende blijkt dat geen liberaal begin
sel is prijs gegeven.
2°. dat amortisatie op zich zelve door eene li
berale en goede financieele politiek wordt aan
bevolen, en
3". dat de juichtoonen die uit de tenten van
Achilles evenzeer als uit de schuilhoeken van het
conservatieve vrijbuiiersveld zijn vernomen, bij
zeer weinigen den toetsteen zullen zijn voor de
beoordeeling der waarde van den financieelen
maatregel, of voor de politieke beteekenis van
het votum.
Klif srnz, Mi. 738,
Lelden, 30 December.
üit het verhandelde in de dagzitting van Vrij
dag, waarin vele begrootingen zijn afgedaan
zonder tot belangrijke opmerkingen of incidenten
aanleiding te geven, stippen wij hier in volg
orde do onderstaande punten aan:
a. De Minister van Justitie gaf de verzekering
dat 't zijn ernstig voornemen is, zoodra hem de
gelegenheid daartoe zal worden gegeven, met zijn
ambtgenoot voor BinDenl. Zaken te overwegen,
wat aan de zaak der floreenplichligheid in Friesland
kan worden gedaan. Met den heer van Eysinga is
de Min. van oordeel, dat intrekking der decreten
nog niet voldoende zal zijn om de bezwaren op
te heffen. Ook de Min. betwijfelt of verdere be
zwaren wel van Regeeringswege kunnen worden
opgeheven en gelooft dat daartoe een rechtsgeding
zal noodig zijn.
Ook nopens de kleine handlichting geeft hij gaarne
de toezegging, zoodra mogelijk, eene wijziging
der wetsbepalingen van 't burgerlijk recht daar
omtrent voor te slelien.
Het Hoofdstuk Justitie werd met algemeene
stemmen aangenomen.
b. De Minister van Financiën, vervangende den
Min. van Binnenl. Zaken, gaf bij de behandeling
der spoorwegbegrootiug te kenneD, dat de ter
sprake gebrachte quaestie omtrent de aansluiting
der Staatsspoorwegen aan den Grand-Central Beige,
hem geheel vreemd was, zoodat het hem niet
mogelijk was een afdoend antwoord te geven.
Wat echter betreft de dienstregeling van den
Grand-Central Beige, merkte hij op, dat er bij het
lijntje Breda (Ruosendaal) wederkeerig belang
bestaat. De Grand-Central Beige heeft bij dat lijntje
evenveel belang als wij.
Wat betreft het kanaal van Zuid-Beveland, is de
Min met de localiteit aldaar met genoeg bekend
een technisch onderzoek is noodig.
Aangaande de reede van YUssingen zegt de Min.,
dat die reede steeds beschouwd is als eene der
beste van Nederland. Ongelukkeu komen in iedere
reede voor. Dit wil de Mm. zeggen, dat eene diepte
van 6,5 meter nog geen diepte is voor de groote
vaart. Men zal altijd moeten komen ter reede
van Viissingen, het anker laten vallen, lichten
en zich dan laten slepen in de voorhaven.
De begrooting werd met algemeene stemmen
aangenomen.
c. De Minister van Justitie bij de behandeling
der conclusie nopens het adres der Groningsche
Hoogesehool nopens de dispensation, te kennen
gegeven hebbende dat zijn ambtgenoot voor Bin-
nenlandsche Zaken er prijs op zou stellen per
soonlijk inlichtingen te geven als de zaak in
discussie kwam, werd deze zaak onbepaald
aangehouden.
d. De Min. van Financiën heeft (bij de behande
ling van Hoofdstuk Binnenlundsche Zaken) naar
aanleiding van het gesprokene door de heeren
Joost v. Vollenboven en van Swinderen beaamd,
dat de verbetering van 'c Hillegal eene oude quaestie
was; doch de toestand is in den laalsten tijd zoo
verergerd, dat de Reg. gemeend heeft maatrege
len aan de Wetgevende Macht te moeien voorstel
len, welke de Tweede Kauier heeft afgestemd. Zij
treedt niet ia criliek dier beslissing, 't Gelot
eene zaak van 't uiterste belang niet alleen voor
de Maassteden, maar vooral ouk, 't „een men al
te veel voorbij ziet, voor de Zeeuwsche stedeD.
Hij kan niet anders dan bunue denkbeelden bij
zijn ambtgenoot voor Binnenlandsche Zaken on
dersteunen.
e. De heeren Messchert v. Vollen hoven en v.
Rhenen hebben aangedrongen op uitvoering van
art. 17 der wet op het middelbaar onderwijs tot
oprichting van Rijks landbouwkundige scholen.
Het geheele Hoofdstuk Binn. Zaken is met alge
meene stemmen aangenomen.
f. De Minister van Marine antwoordt bij de ver
dediging van zijn budget, den heer Rahusen, dat
de zaak door hem ter sprake gebracht (de kosten
der gepantserde schepen voor Oost-Indië) reeds
principieel is uitgemaakt bij de Staatsbegrooting
voor 1871. Eene poging, door een vroeger Min.
v. Kol. aangewend, om dergelijke schepen op de
Indische begrooling te brengen, is afgestuit op een
amendement in de andere Kamer. De Min. ver
dedigde de stelling dat de kosten van deze sche
pen behooren op de Staatsbegrooting en niet op de
Indische begrooting, ai mocht zijn persoonlijk be
lang hem misschien er toe drijven een ander ad
vies te geven. Tot dusver is de regel aangeno
men, dat de schepen, die strekken om Indië te
verdedigen tegen een buitenlandsoheu vijand, be
hooren gebracht te worden op de Staatsbe
grooting.
Aan den heer Borsius kon de Minister niet toe
geven dat het loodswezen in 't 6de district zich
in een ontoereikenden toestand bevindt, of dat het
noodig is dat loodswezen op den voet van 't Bel
gische loodswezen te brengen. Het kwaad is ook
zoo groot niet als de spieker zich voorstelde. De
Min. levert eeoe statistiek, waaruit blijkt dat
het getal schepen, die dubbele loodsgelden moeten
betalen bijzonder gering is. Om echter 't kwaad
te verhelpen, zou de wet van 1859 moeten worden
herzien; maar 't schijnt eenigermale bedenkelijk
om een greep te doen in die wet, alleen ten be
hoeve van de Schelde, en een bijzondere wet ia
't leven te roepen voor de schepen die do rivie
ren in het 6de district bevaren, schijnt ook nog
al bedenkelijk; tegen die begunstiging zouden de
schepen, die de vijf andere districteu bovareo nog
al opkomen.
Na nog eene korte woordenwisseling is ook
het Hoofdstuk Marine met algemeene stemmen
aangenomen, zoomede:
g. de Hoofdstukken Nationale Schuld en Depar
tement van Financién.
h. De daarop aan de orde zijnde begrooling voor
Suriname over 1872 is niet geheel afgehandeld,
maar wordt in de avondzitting, waartoe besloten
is, beëindigd.
De heer van Rhemen van Rhemenshuizen was
pijnlijk getroffen door de uitlatingeu van den
Minister van Koloniën omirent de kolonie Suri
name in de andere Kamer. Hij beschouwt Suri
name niet ais een lastpost, maar als eene kost-
bure bezitting die eene toekomst heeft. Het ongeluk
is, dat de vette jaren van Suriname door misbrui
ken zijn bedorven. In die goede jaren trok men
geld en liet door zaakwaarnemers de belangen
in die kolonie behartigen; van energie was toen
geen sprake. Te recht werd aan de stem der
menschelijkheid gehoor gegeven en de slavernij
afgeschaft, maar het kwaad lag hierin, dat de
Regeering de immigratie heeft losgelaten. Wat
baat het, of men geld heeft als men geene arbeids
krachten kan krijgen? De immigratie te bevor
deren van de Afrikaansche kust, is zeker moeilijk,
maar de strenge maatregelen te neinen lot wering
van den slavenhandel, beletten niet de immigratie
te bevorderen.
Do heer Hartsen deelt in de belangstelling van
den vorigen spreker in het lot en de toekomst
van Suriname. Ook hij meent dat Suriname eene
kolonie is, die een toekomst heeft. Hij wijst er
op wat Engeland heeft kunnen maken van Deme-
rary, dat op dit oogenblik 2/3 van de hoeveelheid
suiker produceert die Java voortbrengt. Ook hij
is het met den Minister eens, dat er van een
conflict tusschen het moederland en de kolonie
geen sprake kan zijn; alleen van een geschil. Hij
gaat de aanleiding na van dit geschil en vindt
die voor een deel iu het gemis van sympathie
bij den Minister van Koloniën. Doch het is niet
wensclielijk op dit verledeoe terug te komen,
men moet thans hierop bedacht zijn Surinaute uit
zijn verval op te beuren.
De heer Cretners noemt zich ook een vriend
van Suriname inaar een verstandige» vriend en
wenscht dat Suriname zijn toestand inzie. De
slaveneigenaars zijn schadeloos gesteld. Hetgeen
zij gedaan hebben, hebben zij recht gehad te
doen. Laten wij op het verledene niet terugko
men, maar liever letten op de toekomst, daar in
1873 het staatstoezicht ophoudt. Ook spr. acht
immigratie noodzakelijkdoch van waar moeten
de immigranten komen? Spr. gaat dit punt breed
voerig na en komt tot de conclusie, dat de im
migranten noch uit Afrika noch uit Britscli-Indië
behoeveu getrokken te worden. Indien in 1873
geen immigranten worden aangevoerd, dan zal
Suriname ongelukkig zijn.
Daarna is besloten tot het houden eener avond
zitting.
De minste inschrijvers bij de aanbestedingen
van 28 December 1.1. waren: over 1509 st. een-
inans wollen dekeDS (Gouda 4de reg. inf.) èi 6.40,
de heeren J. C. Zaalberg en Zoon; over 1500st.
idem (Gorkum 6de reg.) de heer J. Scheitema
a f 6,70; over 1500 st. idem (Middelburg 3de reg.)
de heeren Jan Zuurdeeg en zoon f 6.80; voor
200 st. tweemansdekens de heer H. J. van Wen
sen h. f 7.75 per deken.