N°. 3639.
A°. 1871.
SCHETSEN UIT ENGELAND.
Dinsdag
19 December.
STADS-BERICHTEN.
Feuilleton van liet „Leidscli
Dagblad".
LE1DSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT,
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per postj in 3.85
Afzonderlijke No minersn 0.05.
Deze Courant wordt dageljis, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTKNTIKN
Voor iederen regelƒ0.15.
Grootere letten naar de plaatsruimte die zij beslaan.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS tas
LEIDEN doen te weten, dat ingevolge art. 2 der
Verordening, regelende de invordering der plaatselijke
belasting op de konden, ieder eigenaar of bezitter
van een of meer honden, die aan de belasting onder
hevig zijn, verpligt is daarvan jaarlijks vóór den
3Isten Januarij bij den Gemeente-ontvanger aangifte
te doen door inlevering van een behoorlijk ingevuld
en door den aangever onderteekend billet; dat be
doelde invullingsbületten voor het dienstjaar 1872
van heden af kosteloos ten kantore van den ontvan
ger verkrijgbaar zijn.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. i). BRANDELER, Burgemeester.
v. PUTTKAMMER, Secretaris.
Leiden, 18 December 1871.
Lelden, 18 December.
Bij de overweging in de afdeelingen der Tweede
Kamer van het wetsontwerp tot het bestemmen
van 10 millioen voor amortisatie van schuld,
verklaarden zeer vele leden geen oordeel over
den voorgestelden maatregel te kunnen uitspre
ken, zoolang men niet beter ingelicht was om
trent den toestand van 's lands geldmiddelen en
het eigenlijk doel dezer voordracht. De Memorie
van Toelichting geeft omtrent dat doel geenerlei
voldoende opheldering en is zelf in strijd met
den tekst der wet. De Memorie spreekt van het
vruchtbaar maken van eenen tijdelijken overvloed
van geld en van den ruimen voorraad van betaal
middelen in 's Rijks kas aanwezig, die grootendeels
zijn oorsprong vindt in gelden der Indische ad
ministratie, wier bestemming bij de wet is te
regelen. Zij doet dus denken aan het aanwezig
zijn van kasgeld, dat tijdelijk voor inkoop van
schuld kau worden besteed, maar later voor het
doen van te verwachten andere uitgaven óf
werkelijk noodig is óf vereischt zou kunnen
worden. De considerans der wet daarentegen
gewaagt van dat bestemmen tot amortisatie van
een deel der gelden, voortspruitende uit de voor-
loopige bekende uitkomsten van het beheer der
begrootingen van Nederlandsch Indië over de
diensten van 1867 en latere jaren. Dé-ar dus geldt
bet beschikking over werkelijk verkregen, of
schoon nog niet met volkomen juistheid bekende
saldo's van rekening. Toch wordt ook in dien
considerans de zekerheid, dat deze saldo's, niet
slechts voor het oogenblik, maar blijvend beschik
baar zijn, weder weggenomen door de bijvoeging,
dat het daarvan bij de wet beschikbaar gesteld
bedrag „aanvankelijk" tot amortisatie van schuld
is aan te wenden. Art. 2 van het wetsontwerp
spreekt zeer bepaald en duidelijk van het afzon
deren van een bedrag van 10 millioen uit het
bij de wet vast te stellen slot der algemeene
rekening wegens de ontvangsten en uitgaven van
Nederlandsch Indië over 1867 en, voor zooveel
noodig, uit gelijke overschotten van latere dien
sten. Uit Art. 3 eindelijk schijnt van de over
tuiging der Regeering te blijken; dat later tot
het doen eener geldleening voor openbare werken,
hetzij in Nederlandsch Indië, hetzij in Nederland,
zal moeten worden overgegaan.
Nog over een ander punt wordt in de Memorie
van toelichting eeu onverklaarbaar stilzwijgen
bewaard. Niet slechts wordt in dit stuk de tegen
woordigheid niet opgehelderd, die tusschen de
verklaringen der Ministers omtrent deD minder
guustigen toestand van 's Rijks geldmiddelen en
het plotseling iudienen van een voorstel tot amor
tisatie van schuld bestaat; maar zelfs niet de
minste poging gedaan tot verklaring, hoe bet is
overeen te breügen, dat Staatsschuld zal worden
ingekocht, terwijl de Nederlandsche S.taatsbegroo-
ting nu reeds eenige jaren enkel sluit door het
verleenen der bevoegdheid aan de Regeering tot
de uitgifte van een zeker aantal millioenen aan
schatkistbiljetten. Inkoop van Staatsschuld kan
toch wel niet in aanmerking komen, als de nood
zakelijkheid bestaat, om nagenoeg gelijktijdig
nieuwe schuld aan te gaan. Om de aannemelijk
heid van het gedane voorstel te betoogen, had
de Regeering althans de gronden moeten doen
kennen, waarom de uitgifte van schatkistbiljetten,
waartoe machtiging is verleend of verleend staat
te worden, niet zal behoeven plaats te hebben.
Ten gevolge van een en ander verkeert de
Kamer in groote onzekerheid, of men hier te
doen hebbe met eenen bloot tijdelijken maatre
gel; dat is met inkoop van schuld, die spoedig
door uitgifte van nieuwe zal worden gevolgd,
dan wel met amortisatie van blijvende' aard. Die
onzekerheid is te grooter, omdat de ruimte in
kas, waaruit de gedane voordracht is voortge
vloeid, grootendeels het gevolg is van het aan
wezig zijn in die kas van aanmerkelijke sommen
uit Indië, waarvan niet genoegzaam blijkt, in
hoever zij als saldo's van rekening kunnen wor
den beschouwd. Men herinnerde daarbij wat bij
de behandeling der Staatsbegrooting omtrent de
verschillen in de deswege gedane opgaven is in
't midden gebracht. Tevens wees men er op
dat de Minister van Financiën wel in zijne rede
tot aaübieding der Staatsbegrooting voor 1872
als het vermoedelijk beschikbaar bedrag uit
de Indische diensten van 1867 lot 1876 eoue
totale som van f 28,313,791.635 opgegeven, doch
later in 5 van de Memorie van Antwoord we
gens hoofdstuk I dier begrootiDg erkend heelt,
dat hij alleen door becijfering tot de overtuiging
gekomen is, dat die som geacht kan worden in de
Nederlandsche schatkist en in de Indische kassen
aanwezig te zijn. In elk geval geldt het hier
vermoedelijke, geeo opgeslotene rekening steu
nende resultaten.
Nog veel grooter is de onzekerheid, die met
opzicht tot later te doene buitengewone uitgaven
op het tijdstip, waarop daarin moet worden
voorzien, beerscht. Terwijl er eene voordracht
aanhangig is, volgens welke gedurende den loop
van een zeker aantal jaren 50 millioen
voor spoorwegen in Indië zal worden be
steed, .blijkt uit de laatste Regeeripgsopgave,
dat behalve de 132% millioen, die na het
vaststellen der Staatsbegrooting voor 1872 ten
behoeve der Nederlandsche Staatsspoorwegen be
schikbaar zijn gesteld, nog omstreeks 17% millioen
aan de spoorwegen ten koste zullen moeten wor
den gelegd. Daarenboven bestemmen de mede
aanhangige Regeeringsvoordrachien omtrent de
verbetering van het vestingstel.se! en van het
materieel der artillerie 38 millioen voor dat
do^i. Voor 's hands schijnt het onmogelijk, dat
dete verschillende zeer groote uitgaven geheel
uit gewoue middelen of uit Indische overschotten
bestredeu worden, en de waarschijnlijkheid, dat
daarvoor binnen een niet te lang tijdsverloop eene
geldleening zal moeten worden gesloten, is dus
groot, üm de gedaoe voordracht goed te kunnen
beoordeelen, is het volstrekt noodig, het tijdstip
te kennen, waarop daartoe zal moeten worden
overgegaan. Sommige leden deden daartegen op
merken, dat de hier bedoelde groote uitgaven ge
deeltelijk nog zeer in de lucht hangen. Voor de
Injiscbe spoorwegen zal in het eerste jaar hoog
stens niet meer dan een paar millioen kunnen wor
den besteed, en deze zijn zeer zeker uit de voorhan-
dep Indische overschotten te vinden. Het besteden
van zeer aanmerkelijke sommen voor de verbe
tering van het vestingstelsel is problematiek en
hangt van nadere overweging der Kamer af.
Mon antwoordde echter, dat onder de geraamde
38 millioen ruim 6 millioen voor aankoop van
nisuw geschut en nieuwe vuurwapenen begrepen
is, en dat deze uitgaaf, volgens deskuudigen, in
het wezenlijk belang des lands niet ter zijde kan
warden geschoven.
Hoe dit zij, uit het aangevoerde scheen ge
noegzaam te blijken, dat zelfs indien de thans
in 's Rijks schatkist aanwezige geldsommen voor
verre bet grootste deel niet enkel kasgeld, maar
ten volle beschikbaar zijn, de amortisatie van
tieD millipen spoedig zal moeten worden gevolgd
door eene geldleening en dat dus hier moeielijk
auders dan aan eene tijdelijke rentevermindering
of liever rentespeculatie kan worden gedacht.
Ware dit het geval, dan zouden de bedoelde
leden zich tegen het gedane voorstel moeten ver
klaren. Geheel de maatregel zou dan geen ander
gevolg hebben, dan dat de koers onzer staats
schuldbrieven tijdelijk in de boogte wierd gedre
ven tot groot nadeel van minderjarigen en andere
personae miserabiles, wier gelden in inschrijvin
gen op het grootboek moeten worden belegd,
of van hen, die verplicht zijn borgtochten te
stellen en dergelijke. De Staat zou dan tegen
betrekkelijk Imogen prijs schuldbrieven inkoopen,
op het gevaar af van naderhand nieuwe te moeten
uitgeven, niet dan tot veel minderen prijs ter
markt te brengen. De geldelijke winst, door de
rentebesparing verkregen, zou door het op die
wijze te lijden verlies hoogstwaarschijnlijk meer
dan worden opgewogen, en dus de voorgestelde
amortisatie niet zijn in het geldelijk belang van
den Sfaat, en tevens het Staatscrediet niet duur
zaam verhoogen. Hoogstens zou, in de aangeno
men onderstelling en bij de onzekerheid, waar
in de Kamer ten gevolge van de tegenstrijdige
mededeelingen der Regeering omtrent den waren
staat der geldmiddelen en de deswege bestaande
uitzichten verkeert, het toeslaan der gedane voor
dracht te beschouwen zijn als een bewijs van
vertrouwen in het bevviud. Maar zulk een niet
op deugdelijke gronden steunend vertrouwen,
kwam vooral op financieel gebied niet te pas. Hej
zou, daar dan toch hier te lande de Ministeriën
slechts een beperkten levensduur hebben, tot ge
volgen kunnen leiden, die men in een vroeger,
financieel noodlouig tijdperk onzer geschiedenis
maar al te zeer heeft ondervonden. Urn alzoo het
oordeel over de tegenwoordige wet behoorlijk te
kunnen vestigen, werden door de bedoelde leden
stellige en zoo nauwkeurig mogelijke opgaven
verlangd.
1°. van de werkelijke of vermoedelijke uitkom
sten der vier of vijf laalste Nederlandsche dienst
jaren, het loopeud dienstjaar 1871 daaronder be
grepen en tot het tegenwoordig tijdstip bijgehou
den; zoodat bijv. over 1871 iu plaats van eene
opbrengst der middelen boven de raming, die in
September jl. door den Minister op 1% millioen
werd begroot, de thans waarschijnlijke meerdere
opbrengst van 4 millioen in rekening worde
gebracht;
2°. van het bedrag aan schatkistbiljetten, tot
welker uitgifte gedurende de laatste jaren en nu
nog onlangs, althans door de Tweede Kamer,
machtiging is verleend, niet bijvoeging van het
bedrag, waarover thans nog kan worden beschikt
en van hetgeen de Regeering omtrent de nood
zakelijkheid dier uitgifte voor 't vervolg aanneemt;
3°. van de werkelijke of vermoedelijke uitkom
sten der Indische administratie, zoo van de dien
sten vóór 1867, als van die na 1 Januari 1867
aangevuld met hetgeen sedert de laatste mededee
lingen daaromtrent is vernomen;
4". van den stand van 's Rijks schatkist zoo
mogelijk op het tijdstip van 1 December 1871, inet
bijvoeging der laatst onlvaugene berichten om
trent den stand der Indische kassen; welke op
gave men iu de hoofdzaak, wat de Nederlandsche
schatkist betreft, zoodanig zou vvenschen te zien
ingericht, als die welke in het laatste verslag
omtrent de geldmiddelen van 18661867 voor
kwam, zooJat bleek, uit welke hronuen.de voorhan
den zijnde gelden zijn gevloeid, wat daarvan behoort
aan proviuciale, gedeponeerde en andere fondsen,
eD welke lasten tegenover de voorhanden haten
staan. Een dergelijk algemeen overzicht werd bij
de behandeling der amortisatiewet van 1861 (Ge
drukte stukkeu 1860, 1861, XCIV) overgelegd.
Wij lezen in de Pros. Zwolsche Courant
De vergadering, die 1.1. Dinsdag door de afdee-
ling Zwolle vanwege de Vereeniging van fahriek-
eu handwerksnijverheid werd gehouden, mag
voorzeker als goed geslaagd en aan het doel be
antwoordende beschouwd worden. De heer D. A.
Sala, uit Leiden, toonde een uitmnntend practicus
in het blazen en bewerken van glasvoorwerpen
te zijn, zóo zelfs, dat hij niet voor de moeilijkste
verbindingen of vormen stilstond, maar deze met
veel gemak eu bekwaamheid uitvoerde. Veel
belangrijks mocht het tamelijk ruim opgekomen
ledental van hem leeren, en voorzeker zullen
NAAR HET FRANSCH VAN
BB. T A I K E.
L
Eerste indrukken.
Juni, 186 op zee.
Het is elf uur. Boulogne vertoont zich steeds
verder en onduidelijker aan den gezichteinder.
De schepen in de haven met hunne ranke mas
ten zijn het eerst in de duisternis verdwenen,
daarop nemen de kustvuren iu lichtsterkte af, die
weldra niets dan eene menigte flauwe sterren
schijnen.
Het is eene vreemde en treffende gewaarvvor-
ling, wanneer de zee zwijgt en eeD onbeweeg-
ijke nevel er op rust. Wij zouden letterlijk niets
ien, indien niet nu en dan een vuurtoren zijn
Iraaiend licht op eene voorbijgaande golf weer
kaatste. Stil en iji is het om ons heen, kleur en
vorm zijn niet meer te onderscheiden. Een oogen
blik geleden ontwaarden wij nog van den achter
steven eene schemering van het verre land, nu
heerscht om het vaartuig een stikdonkere nacht,
waarin het zich instinctmatig voortbeweegt. Als
een reusachtig insect slaat het onvermoeid zijn
stalen pooten uit en stapelt phosphoresceerende
golven om zich heen, die scliitierén als opaal en
paarlemoer. Wij volgen met het oog hare op- en
nedergaande beweging en bewonderen het schuim,
dat als diamanten van het zuiverste water en als
springende paarlen nederspat, en prachtig zilve
ren kantwerk maakt.
Op de Teems.
De zon, ofschoon reeds sedert een half uur op
gegaan, is nog niet zichtbaar niets dan eene
flauwe schemering in het oosten; overigens is
de hemel geheel bewolkt. In het oosten is, zoover
het oog reikt, de zee, die nabij den helderen,
kalmeD horizon zich als rechte strepen voordoei.
Links en rechts van het vaartuig wordt heel in
de verte door den nevel heen eenen groenachtigen,
getanden zoom zichtbaar, dat is het land.
Wij naderen. Indezen wijden riviermond komt
ons het vlakke, lage land als eene strook modder
voor. De vochtigheid van den dampkring dóet
de kleuren ineensmelten, even als bij een aquarel,
waarop een kind met zijne vingers droppels
water heeft gespat.
Aan de rechterzijde naderen wij de kust. Reeds
ontwaren wij het echt Engelsclie landschap, dat
'ik van Londen tot Newhaven gezien heb: mat-
groene heuvels met heggen doorsneden en met
op zich zelf staaude boomen begroeid, omheinde
weiden, waarbinnen het vee zich beweegtBel
gië, maar minder vlak en effen dan het andere,
schitterend in de zon, doch treurig en somber
bij regenachtig weder en dat is het daar zoo
dikwijls!
De groote, troebele stroom, somber door zijne
bleeke en valsche tinten, slingert, door eb en
vloed bewogen, tusschen slijkige oevers, die hij
nu en dan overstroomt. Onder den kolendamp
hebben zijne kleine golven een akelig voorkomen.
Zoo stroomt hij voort: loodkleurig en modderig,
maar nuttig; hij is een werkman en kruier
éenig in zijn soorl. Reeds beginnen op zijnen
rug de schepen zich achter elkander te scharen, de
meeste beladen, groote, kléine en van allerléi vorm,
en de matrozen klimmen als spinnen in het want.
'Een gesprek met een Engelschman uit den
"m.ddelsiand, een koopmanszoon, vooronderstel ik.
Hj kent nóch Fransch, noch Doitsch, noch Ita
liaansch, is niet geheel en al gentleman. Vijfen
twintig jaar, een sclialkscb, vastberaden, ver
standig gelaat. Hij heeft tot nut en genoegen eene
reis gemaakt van twaalf maanden, en komt uit
Indië en Australië terug: alles te zamen veer
tig duizend mijlen. Om de volken te leeren ken
nen," zegt hij, moet men ze gaan opzoeken."
Hij is uit Liverpool. Daar kan een gezin, dat
geen rijtuig houdt, van drie- of vierhonderd pond
sterling 's jaars behoorlijk leven. Hij moet trou
wen, dat spreekt van zelf en hoopt over twee of
drie jaar getrouwd te zijn. Het is beter vrijgezel
te blijven, als men haar niet vindt, met wie men
zijn geheele leven wil doorbrengen. Maar men
vindt haar altijd, als men maar zorgt haar niet
mis te loopen. Hij heeft ai menige keuze kun
nen doen, toen hij nog wat jonger was, maar
hij had niet genoeg fortuiu; nu hij „onafhankelijk"
is gaat hij zoeken. Een uitzet is niet noodzakelijk.
Het is natuurlijk en zelfs aangenaam zich met
eene arme vrouw en eeu gezin te belasten. Als
uwe vrouw maar goed is eu vau u houdt, is zij
die moeite wel waard.
Ik begrijp zeer goed, dat daar hun geluk in
beslaat: het home, de gezelligheid oin zes uur
's avonds, met eeue lieve trouwe vrouw, thee,
vier of vijf kindereu op de kuieëo, en onderda
nige dienstboden.