Maandag
18 December.
N°. 3638.
Ao. 1871.
HET BRIELSCHE MONUMENT.
LEIDSCn
DAGBLAD
PRIJS DKZKR COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per postB 3.85
Afzonderlijke Nominers9 0.05.
Deze Courant wordt dagelijkt, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
F"RIJB BKR ADVEHTKNTIKK.
Voor iederen regelƒ0.16.
Grootere letter» naar do plaatsruimte die zij beslaan.
(Ingezonden.
Nederland schijnt blijkbaar voorbeschikt, onge
lukkig niet zijn monumenten te moeten zijn, en
het laat zich aanzien, dat het toekomstig gedenk-
leeken in den Briel op den algemeenen regel
geen uitzondering zal maken. Een der hoofdoor
zaken dier herhaalde mislukkingen moet, naar
onze meening, aan de gebrekkige samenstelling
der hoofdcommissiën geweten worden, waarin
doorgaans mannen zitting hebben, wier goede
bedoelingen boven allen twijfel verheven zijn,
maar wier schoonheidsgevoel en kunstkennis niet
altijd aan hunne vaderlandsliefdegeëvenredigdzijn.
Wij werden in deze opvatting versterkt, na le
zing der circulaire, die door de commissie tot voor
bereiding der feestviering op 1 April 1872, alge
meen is verspreid geworden. Wij wenschen nu
niet te wijzen op het onpractisch denkbeeld, om een
ontwerp van een monument vast te stellen, eer
de zekerheid verkregen is, dat de middelen zullen
aanwezig zijn, om het te verwezenlijken. Even
min wenschen wij het ongepaste der handeling
aan te toonen eener commissie, die een „beroep
op de gansche natie" wenscht te doen, om een
nationaal monument „daar te stellen" en daartoe
sub-commissiën in het leven roept, eigenmachtig
in eene zaak beslist, die alleen in eene vergade
ring van gedelegeerden kan worden uitgemaakt.
Wij wenschen ons, voor het oogenblik, tot eene
kritische beschouwing van het ontwerp-monument
te bepalen, zoo als dit, op zonderlinge wijze, in voor
noemde circulaire wordt omschreven. „Een nimf,
zoo lezen wij aldaar, uit het water opgekomen,
wijst met de eene hand naar de zee, als de plaats,
van waar zij komt en houdt met de andere hand
de prinsenvlag fier omhoog."
Roewei de commissie beweert, dat de teekening
f door „een onzer beroemdste beeldhouwers" ver
vaardigd is, betwijfelen wij, of er in Nederland
één kunstenaar van naam te vinden is, die het
vaderschap dezer misgeboorte openlijk zal willen
aanvaarden. Wij zijn nieuwsgierig naar de plas
tische voorstelling eener nimf, die naar de plaats
verwijst, van waar zij gezegd wordt op terijzen
en werwaarts zij, zoo aU de beweging met de
hand schijnt aan te duiden, zich haasten zal
weder te verdwijnen. Eene andere opmerking,
die zich onmiddellijk bij de vorige aansluit, is
de vraag, hoe het water zal worden uitgedrukt?
Het is duidelijk dat een beeldhouwer, die over
beperkte hulpmiddelen beschikt, naar andere
vormen van uitdrukking moet zoeken, dan
den schilder ten dienste staan. De ontwerper
heelt blijkbaar zoo lang op de golven getuurd,
totdat hem de verleidelijke gestalte der zeemeer-
minn verschenen is, een raadselachtig wezen, half
vleesch en visch, die hij getracht heeft in een
nimf te herscheppen. Hoe hij verder op het
zonderling denkbeeld is gekomeD, om zijn nimf
met een vlag af te beelden, behoeven wij niet
te onderzoeken, maar dit is zeker, dat vlaggen,
waarmede behangers en stoffeerders wonderen
kunnen verrichten, over het algemeen, in de
monumentale kunst geheel misplaatst zijn, om
de eenvoudige reden, dat het kenmerk van eene
vlag in de kleuren gelegen is, die bij een uitvoe
ring in steen of brons niet zijn terug te geven.
Alles schijnt dan ook aan te duiden, dat wij
niet met een beeldhouwer te doen hebben maar
met een dier vaardige teekenaars, zoo als ons
land er velen telt, die onmiddellijk gereed staan
de onrijpe voortbrengselen hunner verbeelding
vorm te verleenen, onbekommerd voor de bezwa
ren eener praktische uitvoering en, onbekend met
de eischen van het materieel, waarin hunne
fantasiën moeten worden belichaamd. De beeld
houwer moet zijn kracht uitsluitend zoeken en
vinden in de houding en uitdrukking der figu
ren en niet in het scheppen eener artistieke
omgeving, die niet tot het wezen zijner kunst
behoort en dus buiten zijn bereik ligt. De Grie
ken hebben getracht, in de gedaante van een
Neptunus en Triton, ons een persoonsverbeelding
van den Oceaan voor oogen te stellen, maar
deze opvatting kan ons hier niet baten. De zee
behoort dus naar den achtergrond te wijken en
kan slechts zijdelings door een of ander attribuut
worden aangeduid. Geen bevallige en schroom
De geachte inzender he.lt on. in eene begeleidende mie.i.e
te kennen gegeven, dat de zaak zelve zijne volkocoene sympathie
heelt, maar dat hIj juist wil voorkomen dat ZIJ door ondoelmatige
behandeling de gonst «n sasd.werkiug vso v.len zou verliezen.
vallige nimf, uit zoet of zout water opgerezen,
en aan het geslacht der bedriegelijke Sirenen
verwant, kan als een waardig zinnebeeld van
Nederlands staatkundige wedergeboorte beschouwd
worden. Wij moeten de fiere en edele gestalte
der Vrijheid zien verrijzen, wier strenge gelaats
trekken en vastberaden houding zoowel den
ernst der tijden als de veerkracht van het voor
geslacht te binnen roepen. Wij wenschen haar
te zien, liefst met de hand op een anker ge
steund, als voortdurende herinnering, dat wij onze
nationale kracht in de scheepvaart moeten blij
ven zoekeD, die de oorzaak van Neerlands ver
heffing en grootheid geweest is. Op de voorzijde
van het voetstuk kan, wanneer dit wenschelijk
wordt geoordeeld, als allegorische toespeling op
de zee, een Triton en relief worden aangebracht.
Wij vertrouwen dan ook dat de commissie, na
deze overwegingen, het ongerijmde van haar ont-
werp zal inzien en alsnog een uitnoodiging tot
de Nederlandsche beeldhouwers zal richten, tot
het inzenden niet van teekeningen, maar van
modellen, om door onderlinge vergelijking en
beoordeeling tot een goede keuze van een waar
dig monument te geraken.
Lelden, 16 December.
Het wetsontwerp tot goedkeuring van hettus-
schen Nederland en Groot-Brittannië gesloten
tractaat betreffende Sumatra werd gisteren in de
zittiDg van de Tweede Kamer behandeld.
De Minister van Buitenlandsche Zaken beant
woordde de iu het eindverslag voorkomende aan
merkingen, zeide zich te verheugen.dat de thans
overgelegde overeenkomst eenen gunstigen indruk
bij de meeste leden der Kamer had te weeg ge
bracht, en daarbij erkend was dat bij de samen
stelling de hoofdbezwaren waren weggenomen,
die het vroeger tractaat onaannemelijk hadden
doen voorkomen. Hij gaf voorts te kenneD, dat
het tegenwoordige verdrag niets inhield dan het
geen met dat van 1824 en onze eigene wetgeving
en verordeningen bestaanbaar was; dat de thans
aanhangige regeeringsvoordracht omtrent het In
disch toltarief daarmede in geen verband stond,
noch met de verordening omtrent de toelating en
vestiging van vreemdelingen in Nederlandsch-
Indië. Vervolgens gaf hij de redenen op, die er
toe hadden geleid om van regeeringswege op de
behandeling van het verdrag tot afstand der Ne
derlandsche bezittingen ter Kuste van Guinea bij
de Eerste Kamer niet aan te dringen, daarin be
staande dat er uitzicht bestond op het tot stand
komen eener nieuwe overeenkomst. Hij drukte
den wensch uit, dat de tegenstanders van het
vorige verdrag geen aanleiding zouden vinden tot
afstemming van het tegenwoordige in de omstan
digheid dat zij zich met dat betreffende den af
stand van de Kust van Guinea niet hadden ver-
eenigd; ten slotte verklaarde hij dat in de hoop,
welke in paragraaf 3 van het eindverslag werd
uitgedrukt, dat namelijk de vrijheid van hande
len op Sumatra niet tot voor de welvaart onzer ko
loniën minder wenschelijke gevolgen mocht leiden,
alleszins gedeeld werd door de Regeering, die
daaromtrent geen bezorgdheid koesterde; terwijl
hij laatstelijk naar aanleiding van eene iu het
eindverslag gestelde vraag, de verzekering gaf,
dat de verklaringen tusschen de wederzijdsche
gevolmachtigden op den dag der onderteekeniDg
van het tractaat van 8 November 1870 gewisseld,
als betreffende de uitlegging van het vroegere
tractaat, met hetzelve vervallen waren, en dat
andere nota's, in den vorm van protocollen of
anderszins, bij het sluiten van het onderhavige
tractaat niet uitgewisseld waren.
Aan de beraadslaging die hierop volgde namen
deel de heeren Gratama, v. Lijnden, v. Zuylen,
v. Sijpesteyn, Mirandolle, Fransen van de Putte,
v. Naamen, Bredius, Heemskerk Az., Nierstrasz,
van Beyma en de Ministers van Koloniën en van
Buitenlandsche Zaken. Deze laatste gaf omtrent
de gevolgen eener eventueele aanneming van
het verdrag door de Kamer, ter voldoening aan
het verlangen van sommige sprekers, geruststel
lende verklaringen, voor zoover die voor Neder
land verbindend konden zijn.
Het wetsontwerp werd na goedkeuring der
onderdeelen met 64 tegen 13 stemmen aange
nomen.
Daarna was aan de orde het wetsontwerp tot
bevordering van den aanvoer van vrije arbeiders
in de kolonie Suriname. Na korte discusssie
werd ook dat wetsontwerp aangenomen met 60
tegen 7 stemmen.
Voor het reces zullende de reeds aan de orde
gestelde onderwerpen behandeld worden, als
mede het wetsontwerp tot afkoopbaarstelliog der
tienden.
Een voorstel om daarna nog vóór het aanstaand
reces reeds in behandeling te nemen het wets
ontwerp ter vervanging der artt. 414 tot 416 van
het Wetboek van Strafrecht door andere bepa
lingen werd met 87 tegen 28 stemmen ver
worpen.
In deze zitting is ingekomen eene missive van
den Minister van Oorlog houdende inlichtingen
op het adres der gebroeders Schoonenburg te
Amsterdam, aannemers van een fort in den Laan
der en West-Bijlmerpolder, tot bekoming van
billijke schadeloosstelling voor de bij de uitvoe
ring van dat werk door de adressanten geleden
schade.
Gedurende deze week zijo dagelijks in het
werkhuis alhier opgenomen van 168 tot 201
volwassen personen en van 85 tot 107 kinderen.
Men schrijft ons uit Katwijk dd. 15 December.
In eene speciaal daartoe belegde Raadsvergade
ring werd heden behandeld een voorstel tot het
verleenen eener concessie voor eene Petroleum-
Gas-Fabriek, waarbij de straatverlichting zou wor
den aangenomen tegen /TO per lantaarn en per
jaar. Het voornaamste argument der tegenstanders
was de meerdere onkosten van f 200 per jaar,
terwijl de straatverlichting in de laatste jaren
veel verbeterd was, en vrij goed kon genoemd
worden. Met algemeene stemmen, op éen na,
werd het voorstel verworpen. Roerende eens
gezindheid l
Aan het vergelijkend examen voor de betrek
king van surnumerair, bij de maatschappij tot
exploitatie van staatsspoorwegen op Dinsdag 12
dezer, namen 33 personen deel.
Hiervan zijn benoemd de heerenJ. C. Bausch,
van Scheveningen, aan het station Delden; O. J.
van Beek, van Utrecht, aan het station Sittard
J. A. Bollée, van Hazepolder-Zijpe, aan het station
Akkrum; J. J. Cockuijt, van Leiden, aanhetsta-
tion Oisterwijk; C. S. J. de Jonckheere, van
Dordrecht, aan het station Zalt-Bommel; G. J.de
Jong, van Gouda, aan het station Brummen; A.
Kist, van Arnhem, aan het station Goor; V. de
Poorter, van Tiel, aan het station Kuilenburg
C. van der Sloot, van Geertruidenberg, aan het
station Velp; H. G. J. Verweij, van Amersfoort,
aan het station Lochem; J. Viveen, van Utrecht,
aan het station Helmond en J. A. Zaal Stroband,
van Utrecht, aan het station Echt.
De Slaalieouranl behelst een uittreksel van de
verslagen der Commissiën, in 1871 belast met
bet afnemen van de eindexamens der Hoogere
Burgerscholen.
Omtrent Zuid-Holland lezen wij
Eenenveertig jongelieden, leerlingen van ge
meentelijke Hoogere Burgerscholen, van 's-Gra-
venhage tien, van Delft acht, van Rotterdam tien,
van Dordrecht drie, van Leiden tien, onderwierpen
zich aan het examen, waarvan zich echter één
in den loop daarvan onttrok, omdat hij met
gunstig gevolg het examen A voor Oost-Indisch
ambtenaar had afgelegd. Zestien hunner verkregen
het getuigschrift zonder, veertien na beraadslaging;
tieu werden afgewezen. Verscheidene der toege-
latenen gaven uitstekende blijken van kennis en
ontwikkeling; anderen wareD slechts onder de
middelmatigen te tellen.
Bij bet examen in reken- en stelkunde bleek dat
slechts enkelen dit gedeelte der wiskunde tot aan
de uiterste grens van het programma behandeld
hadden. Voldoende herhaling scheen bij velen in
den laatsten tijd achterwege gebleven te zijn.
Bovendien openbaarde zich gebrek aan oefening,
zoodat het schriftelijk werk van velen te wen
schen overliet. Met de planometrie en stereometrie
was dit mede het geval. Daarentegen leverde
het onderzoek naar de vorderingen in de gonio
metrie en trigonometrie gunstige resultaten. De
vraagstukken voor de beschrijvende meetkunst werden
door allen behoorlijk beantwoord. Het mondeling
examen gaf evenzeer bevredigende uitkomsten.
In de mechanica hadden eenigen uitstekende
vorderingen gemaakt; sommigen hadden echter
van enkelvoudige en weinig samengestelde werk
tuigen luttel kennis; zelfs waren de gronden der
hydrostatica en der aërostatica bij sommigen ge
heel onbekend.
Ook de natuurkunde was niet door alle candi-
daten in haar geheel beoefendvan daar onbekend
heid of onvoldoende antwoorden ten aanzien van
sommige deelen van dit vak.
Hetzelfde geldt voor de scheikunde, waarbij bo
vendien groote verwarring heerschte met betrek
king tot nomenclatuur en formules. Het schrif
telijk werk over de onorganische scheikunde was
bij velen voldoende, bij enkelen zelfs goed, maar
de oplossing van het vraagstuk liet zeer veel te
wenschen. De technische onderwerpen, door ver
schillende caDdidaten gekozen, waren zoodanig
bewerkt, dat omtrent hunne theoretische kennis
der scheikunde niets was op te maken. Bij
het mondeling examen gaven zij dan ook dik
wijls bewijzen, niet op hoogte daarvan te zijn.
Bij vele candidaten was het examen in de
dierkunde en in de kennis der kristalstelsels en der
voornaamste physische eigenschappen der mine
ralen bevredigend. De kennis der planten was op
een paar uitzonderingen na zeer gering. Ook de
geologische kennis, zelfs die van het vaderland,
liet bij vele candidaten te wenschen.
Van de kosmographie hadden de meesten zeer vol
doende begrippen.
Insgelijks van onze staatsinstellingen. De bekend
heid met het bestuur onzer bezittingen en kolo
niën in andere werelddeelen was, behoudens
enkele gunstige uitzonderingen, zeer gering.
Enkele candidaten waren zeer weinig met
wetenschappelijke kennis der staatshuishoudkunde
toegerust; de bekendheid met het crediet en de
credietinrichtingen was bij vele gebrekkig. Met
de statistiek en hare bronnen waren onderschei
denen vrij goed bekend; de kennis van het finan
ciewezen van Nederland en Nederlandsch Indië
was bij sommigen gering en ODtbrak bij enkelen
geheel.
Het schriftelijk werk in het boekhouden gaf over
't geheel weinig reden tot tevredenheid; orde en
netheid, zoo noodzakelijk bij dit vak, ontbraken.
Vergeleken met het schriftelijk werk, gaf het
mondeling onderzoek vrij voldoende resultaten.
De geschiedenis was over het algemeen wel
beoefend. Het zwakst waren bijna allen in de
kennis van de gebeurtenissen der 19de eeuw.
In de kennis der aardrijkskunde waren de vor
deringen zeer verschillend; bij ongeveer twee
derden der candidaten voldoende, bij sommigen
zelfs goed en zeer goed, lieten zjj bij de overigen
veel te wenschen. Bij deze was de plastische
voorstelling hoogst gebrekkig, do kennis van het
physische en ethnografische gedeelte der weten,
schap zeer gering en wel het geringst met be
trekking tot ons vaderland en de overzeesche
bezittingen.
In het Nederlandsch waren de meeste opstellen
vrij goedzoo door opvatting en behandeling alt
door taal en stijl toonden de candidaten behoor
lijk ontwikkeld te zijn. Enkelen maakten hierop
eene ongunstige uitzondering. Ook het mondeling
onderzoek was bij de meesten bevredigend. Velen
hadden echter meer werk gemaakt van de letter
kunde dan van de spraakkunst.
Over het algemeen was het examen in het Fransch
vrij voldoende. Onderscheidene candidaten toonden
zelfs meer dan middelmatige ontwikkelingdaar
entegen was de keunis der spraakkunst bij eenigen
zeer onvoldoende. Bij nagenoeg allen was aan
merking te maken op den stijl. Het oordeel over
de keunis der letterkunde was vrij gunstig. En
kelen hadden veel en met oordeel gelezen.
De uitkomsten van het examen in het Engelsch
waren in 't geheel zeer voldoende. Eene grondiger
kennis der spraakkunst bleek echter wenschelijk
voor de meeste candidaten. Enkelen waren daar
mede ten eeDen male onbekend.
Bij het Hoogduitsch was de kennis der letterkunde
beter dan die der spraakkunst. Bij de meesten
ODtbrak hieraan zeer veel; de stijl was dien ten
gevolge zeer gebrekkig; mondeling drukten zij
zich moeielijk uit.
Zoowel het hand- als het rechtlijnig teekenen was
voldoende; bij het schetsen naar voorbeelden
schoot echter de bedrevenheid veelal te kort.
„Eene bede om hulp aan de lee raren der Hoogere
Burgerschool Ie 's-Gravenhage, zoo luidt de titel van
een kort doch bondig en welgeschreven vlug
schrift, dat bij de erven Thierry en Mensing te
's-Gravenhage is uitgekomen.
Die bede heeft de strekking om van de „heeren