Buys, Bijlöveld, du Eieu, v. Heukelom, v. Outeren' priessen, Krantz, van Wensen en Wttewaal. De notulen, gelezen door den waarnemend-Secre taris, den Wethouder, deu heer Mr. C. W. Hubrecht, worden goedgekeurd. Afwezig: met kennisgeving, de heeren Verster, Le iwijn, Eigeman, Derksen en Tollens. Mededeeling van stukken, waaronder: Adressen om in aanmerking te komen voor de be irekking van secretaris der gemeente, van de heeren de Haas, Mr. J. v. Hasselt, O. G. Nieuwveen, Jlr. H. A. Óbreen, P. de Eidder, Mr.S. de Rouville, K. Scharp, Mr. L. D. Suringar, Mr. L. W. Voor puin en Mr. C. Maas Geesteranus. Adres van Vrouwe v. Vollenhove om ontslag als regentesse van het Heilige-Geest-gesticht. Adressen van de Maatschappij van Toonkunst, het auziekkorps der dienstdoende schutterij en van het jestuur van de Studentenvereeniging Doctrina, om cp verschillende tijdstippen gebruik te mogen maken ran een der lokalen in de Stads-Gehoorzaal. Punten van behandeling: 1°. Worden benoemd: a. Tot leden in de plaatselijke schoolcommissie ter aanvulling der vacaturen, door de periodieke aftre ding van vier harer leden, de heeren Dr. P. L. Eijke, Mr. J. E. Goudsmit, J. van Heukelom Jr. ea Er. J. H. C. Kern. b. Tot lid voor de commissie der bewaarscholen, Prof. D. Bierens de H^an. c. Tot hulponderwijzer der 2de klasse aan de open- re school voor meer uitgebreid lager onderwijs der late klasse voor jongens, de heer S. P. Perdijk alhier. d. Tot onderwijzer in de natuurkunde en natuur- ijke historie bij het vormend onderwijs, de heer H. Japikse, phil. nat. cand. aan de hoogeschool te Leiden. 2°. Wordt met algemeene stemmen, op zijn daartoe jedaan verzoek, op de meest eervolle wijze ontslag verleend aan Jhr. Mr. J. N. van Puttkammer, als secretaris dezer gemeente, ingaande met 1 Januari k. en onder toekenning van een pensioen van 2000 'sjaars. wordt met algemeene stemmen eervol ontslag verleend aan Mej. O. M. J. Dejardin als hulponder- wijzeres aan de 2de afdeeling der openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs 1ste kl. voor meisjes. 4°. Concept-adres aan de ministers van Binnen- andsche Zaken en Financiën, daartoe strekkende dat Hooge Begeering bij het uitgeven van duingron- ien aan de gemeente 's-Gravenhage, bedacht gelieve te zijn op de belangen der gemeente Leiden en alzoo jeene duingronden aan de gemeente 's-Gravenhage uogen worden afgestaan van af de n Wassenaarsche Slag" tot aan het uitwaterings-kanaal te Katwijk. De Voorzitter zegt dat met deze zaak eenige >poed is gemaakt omdat de Minister van Financien e kennen heeft gegeven, dat het gemeentebestuur an 's-Gravenhage zich reeds ini dien geest tot hem ge- svend heeft. Het concept-adres wordt aangenomen met alge meene stemmen. 5°. Voordracht om den toren der Mare-Kerk met iet zich daarin bevindend uurwerk, vermits deze aken tot de publiek rechtelijke bezittingen dezer gemeente kunnen geacht worden te behooren, alsnog voldoening aan art. 230 der gemeentewet te rerklaren ter openbare dienst niet meer bestemd te ezen. Ha eonige discussie over eene door den heer Goud- |mit geopperde doch later teruggenomen bedenking, at deze verklaring niet noodi.g zou zijn, wordt deze voordracht met 17 tegen 1 ste>m aangenomen. Tegen de heer Veefkind. Achtereenvolgens worden hierop door den Eaad jde volgende besluiten genomen, waaromtrent wij wegens het vergevorderde uur, waarop de vergadering gesloten is, niet in een verslag der discussie kunnen 'treden. 6°. Tweede Suppletoir Kohier der plaatselijke directe belasting. m Aangenomen met algemeene stemmen. 7°. Voorstellen van de Commissie van Financiën |omtrent een bezwaarschrift van den schuttersraad aan Ged. Staten tegen het besluit door den Eaad geno den, vaststellende de schutterij-begrooting voor 1872, ia verband met een schrijven van den waarnemenden Commissaris des Konings in deze provincie, als a. om met betrekking tot het tractement van den onder-adjudant en van een der beambten der schut terij vast te houden aan het eenmaal genomen be sluit. b. het advies der commissie toe te zenden aan en Ws., ten eiude dat collegie, als uitdrukkende i gevoelens van den Gemeenteraad over meergenoemd bezwaarschrift, het aan Ged. Staten kunne toezenden. Beide conclusiën worden aangenomen met 15 tegen stemmen. 8°. Voordracht tot de onderhandsche verhuring van een zolder in de Smidssrteeg. 9°. Voordracht tot de openbare verpachting der faecale stofien, die verzameld worden in dat gedeelte Yan Wijk II der gemeente waar het Liernurstelsel toegepast. 10*. Voordracht tot tegemoetkoming van schutter- plichtigen in de kosten hunner kleeding bij de schut terij. 11°. Voordracht tot het verleenen van afschrijving van plaatselijke belasting 1871, aan onderscheidene personen. 12°. Afwijzende beschikking op het adres van M. Loeber, tot teruggave van betaalde plaatselijke di recte belasting, voor den aanslag van wijlen zijn Yader. Al deze voordrachten worden aangenomen. 13°. Concept-verordeningen op de heffing en in vordering eener plaatselijke belasting op de honden. Na langdurige discussie wordt het voorstel van de Commissie van Financiën om die concept-beslhiten van B. en Ws. te verwerpen en de bestaande ver ordening te 'nandhaven, met 11 tegen 7 «temmen tongenomen. Het gevolg is dus dat de bepaling, volgens welke de honden een genummerd kenteeken moeten dragen, als bewijs dat de eigenaars of bruikers van die hon den de verschuldigde belasting werkelijk betaald hebben, is behouden. Ten slotte is aangenomen het gunstig praeadvies °p het adres van Pastoor J. Bots om vergunning tot het innemen van 2 meters gemeentegrond in de Haria-Gy zen steeg, bij de verbouwing van zijn huis. Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering gesloten. va hf rer' J we; dr he .lui cijn der □gei c.a van eden eriji der n4>. iagd .litis rer Ein des bur' be. ostei d iq t, df 'oole STATEIV-OJEIVEBAAL. TWEEDE KAillER. Het ontwerp van wet tot helling eener alge meene belasting op de inkom sten, ter vervanging 'un het recht op patent en van den accijns op het geslacht, heeft bij de over-weging in de afdee- lingeu der ivainer tot uiivoerigt v beschouwingen en bedenkingen aanleidiDg gegeven, waaraan wij de volgende ontleenen 1. Even als bij de behandeling van het ge lijksoortig voorstel van den Minister van Bosse op het einde des vorigenjaars, waren er verschei dene leden, die het afkeurden, dat thans weder een greep in het samenstel onzer belastingen zou worden gedaan, zonder algemeene herziening ran dat stelsel of zelfs zonder dat het voorstel rechtstreeks met zulk eene algemeene herziening in verband werd gebracht. Geen eenigszins in grijpende maatregel mag, volgens dit gevoelen, ten aanzien van het belastingstelsel worden ge nomen, zonder dat men de daarin heerschende hoofdgebreken onder het oog zie, zonder dat men daaruit trachte weg te nemen wat als geheel verouderd of als al te belemmerend voor de wel vaart des volks moet worden beschouwd. Ook uit een politiek oogpunt was dit wenschelijk. Wanneer een voorstel tot invoering eener inkom stenbelasting op een meer algemeen, aannemelijk plan van hervorming gegrond ware geweest, daarvan een onderdeel had uitgemaakt, politieke agitatie tegen zulk een maatregel zou misschien voorgekomen zijn. Uit dat oogpunt is ook eene spoedige behandeling van het tegenwoordig wetsontwerp gewenscht. Partieele verbetering in ons belastingstelsel beval zich dus alleszins aan. Vele andere leden deelden niet in het gevoelen, dat alleen van een meer algemeene herziening der bestaande belastingen heil is te wachten. Zij erkenden gaarne, dat op dit gebied in allerlei richting veel te verbeteren valt. Maar wanneer men al die gebreken op eens wilde wegnemen; wanneer men, zooals in 1821 werd beproefd, de grondslagen wilde vaststellen, waarop geheel bet stelsel voortaan rusten moest, zou men een weg inslaan die tot geenerlei practisch resultaat leidde. Voor een der hoofddenkbeelden, die de Minister in zijn Memorie van Toelichting liet doorblinken, dat namelijk behoefte bestaat aan uitbreiding van middelen tot bestrijding der steeds klimmende Staatsuitgaven, viel veel te zeggen. Sedert 1815 zijn nimmer hier te lande de gewone Staatsuitgaven uit de gewone middelen bestreden. Mocht het, door het openen van eene nieuwe bron van inkomsten, gelukken een stap te doen tot opbelling van dien verkeerden staat van za ken, er zou reden zijn zich daarmede geluk te wenscheu. Van de andere zijde kwam men met nadruk op tegen het beweren, dat partieele herziening der belastingen boven meer algemeene maatre gelen van dien aard de voorkeur verdiende. Juist op het gebied van liet belastingwezen moest geen stap worden gedaan, zonder dat men het geheel overzag. Daar vooral is behoedzaamheid noodig en inoet meu zich wachten voor eiken eenzijdi- gen maatregel. Vroegere partieele herzieningen hebben geleid tot den min gunstige» toestand, waarin thans 's lands financiën zich bevinden. In elk geval, en met deze opmerking vereenig- deu zich ook leden die tegen partieele herziening van het belastingwezen niet opzagen, was het van de Volksvertegenwoordiging niet te vergen, nieuwe lasteu aan de natie te helpen opleggen, zouder dat zij uieer volkomen dan tot nu toe het geval is, met de daaraau bestaande behoefte, met de eigenlijke inzichten der Regeering, met de lei dende gedachte van het tegenwoordig voorstel wierd bekend gemaakt. 2. De weuschelijkbeid der afschaffing ran den accijns op hel geslachtis een der drie hoofdpunten in het voorstel van den Minister van Financiën. Verscheidene leden juichten dien maatregel toe. Huns inziens was er geen twijfel aan, dat bij opheffing van den accijns de prijs van het rund- vleesch, zoo al niet dadelijk, dan toch na eeni- gen tijd, althans zooveel zou dalen als de belas ting bedraagt, en dat dus dit heilzaam voedings middel meer bereikbaar zou worden voor klassen van ingezetenen, thans van het gebruik geheel of genoegzaam geheel verstoken. Bovendien zou, als de accijns verviel, hier te lande eenigszins hooger prijs voor buitenlaudsch vee kunnen worden befaald; waarvan verleven diging van handel en invoer, hetere voorziening onzer veemarkten, en dus ook daling der vleesch prijzeu het gevolg zou zijn. Tevens zou de aanroer van buiten 's lands gezouten of gedroogd vleesch uit Amerika en Australië gemakkelijk worden gemaakt, en dus ook het gebruik van dat vleesch door den minvermogenden burger toenemen. De meerderheid der in de afdeelingen tegen woordig zijnde leden twijfelde intusscben zeer, of afschaffing van den accijns op het geslacht wel een eenigszins merkbaren invloed op de vleescb- prijzen en dus ook op het gebruik vau dit voe dingsmiddel zou uitoefenen. Voor de af te schaffen belasting zou in elk geval de inkomstenbelasting in de plaats treden. De vraag was dus alleen, of de afschaffing door het half pCt., dat bij dien maatregel de inkomsten belasting meer zou moeten bedragen, niet te duur zou worden gekocht, en die vraag meende de meerderheid toestemmend te moeten beantwoor den. Er waren echter ledeu, naar wier oordeel, nu de Minister de afschaffing van het geslacht als correctief aan de inkomstenbelasting heeft ver. bonden, het een van het andere niet kan worden gescheiden. Door enkele ledeu werd beweerd, dat voor de afschaffing van den accijns op het rund vleesch ook nog pleitte, dat daardoor gelijkstelling met het paardenvleesch zou plaats hebben, waarvan liet gebruik, ook omdat daarop geen accijns drukt, dagelijks toeneemt. Men antwoordde, dat het nut vau die gelijkstelling niet wel was in te zien, en dat integendeel in het toenemend gebruik van paar denvleesch een reden kou gelegen zijn om deu accijns op het rundvleesch in stand te houden. Te minder nog gevoelde uien zich voor de afschaffing van den accijns op het geslacht ge stemd, omdat, na de opheffing der plaatselijke accijusen, de verhouding tusschen directe en ver bruiksbelastiug niet zoodanig is, dat inen die ten voordeele der eerstgenoemde categorie van be lastingen behoort te wijzigen. Ware het noodig en raadzaam de lijst der be staande accijusen te verminderen, dan zouden verscheidene leden daaruit veel liever de zeep dan het geslacht zien verdwijnen. Men voerde hun te gemout, dat de zeepbelasting slechts be lemmerend is voor den fabrikant, en den consument zeer weinig drukt; doch het antwoord was, dat de zeepaccijns juist daarom zoo verkeerd werkt, omdat de consumenten zich aan de betaling door het gebruik vaD surrogaat weten te onttrekken, zoodat de last bijna uitsluitend nederkomt op de minvermogendeu, die, hoe arm ook, de zeep niet geheel kunnen ontberen. Voor zoover het noodig ware een of meer der meest schadelijke accijnsen door eene audere verbruiksbelasting te vervangen, zon, naar het oordeel van verscheidene leden de tabaksbelasting als aequivalent zeer in aanmerking komen. Min stens kwam, volgens sommigen, het opleggen van een droit de dibit voor den tabak in aanmerking. 8. De noodzakelijkheid der afschaffing van het recht van patent is een tweede hoofdreden, die den Minister tot bet voorstel der invoering eener algemeene belasting op de inkomsten heeft doen besluiten. Ook nu weder kwam meu daarin overeen, dat de patentbelasting, zooals die in hoofdzaak nog vol gens de wet van 1819 geheven wordt, zich moeilijk laat verdedigen. Verscheidene leden beweerden echter, dat die belasting zeer wel voor verbetering, misschien voor uitbreiding, vatbaar ware. De Regeering ontkende de mogelijkheid dier verbe tering; maar was daartoe, vooral ook in de laatste jaren, eenige ernstige poging beproefd? Zou het bijv. zoo ondenkbaar ziju door vrijstelling vau de kleine beroepen en bedrijven, inzonderheid wanneer die door alleen werkende arbeidslieden worden uitgeoefend, aan de belasting bet drukkend karakter, dat zij thans voor den minderen man heeft, te ontnemen? Het is waar, ook dan nog zou het patent alleen van de winsten van handel en nijverheid geheven worden en dus eene een zijdige inkomstenbelasting kunnen worden ge noemd. Maar als men de belastingen moet af schaffen, die, in plaats van op alle, slechts op een deel der ingezetenen drukken en met de inkomsieu uit een bepaald bedrijf in verband staan, zou ook de grondbelasting niet te handhaven zijn. Sedert lang is van onderscheidene zijden op af schaffing van bet patent aangedrongen. Kwam die aaDdrang wel altijd van deskundigen en, zelfs dan wauneer de Kamers vau Koophandel zich in de zaak mengden, van onpartijdigen Werd daarbij meestal niet uitsluitend aan gebeele ontheffing van last, geenszins aan vervanging door eene algemeeue inkomstenbelasting gedacht, die voor velen der tegenwoordige patentplichtigen licht drukkender of onaangenamer kon zijn dan de thans voor hen bestaande last? Al ware het anders, in ons land worden jaarlijks hoogst aan zienlijke sommen voor openbare werken oesteed, die wel tot bevordering van het algemeen belang strekken, maar waarvan handel en nijverheid toch meer bijzonder de vruchten plukken. Vele andere leden vereenigden zich niet met deze beschouwingen. Sedert de eerste invoering der patentbelasting in 1805, zeiden zij, heelt zich daartegen eene algemeene stem vau afkeuring doen huoren, die, naarmate de Nederlandsche natie zich meer aan het publiek belang gelegen beeft laten liggen, steeds luider is geworden. Inderdaad is de patentbelasting niet stecbts ten hoogste eenzijdig, Ouidat zij alleen du winsten vau handel en nijverheid treft; maar zij werkt daarom vooral verkeerd, omdat zij naar wille keurig gekozen en ouvoidoende grondslagen die winsten berekent; ook uaar treft, waar het bedrijt nog mets opbrengt; geeuerlei onderscheid maakt of dat bedrijf met eigen of geleend kapitaal wordt uitgeoefend en tengevolge van een en ander soms minder dan één honderdste, souis meer dan ééu vierde van Ue verdiensten uedraagt, of zelfs hei geheel daarvan nabij komt. iu zoover deze be tasting met herinneringen aan het oude gildewezen samenhangt, kan men zeggen, dat zij in onze tegenwoordige staathuishouding een onding is. De gronden, die in 1805 en laier den rentenier, den landbouwer en den ambtenaar deden vrijstel len, zijn lang vervallen. Onder het beschermend stelsel, dat in 1819 hier te lande vigeerde, mochl het afzonderlijk belasten der nijverheid zich laten verdedigeu, met de beginselen thans in onze wetgeving als erkende waarheden gevolgd, is het in lijnrechten strijd. Alschaffing vau liet patent zou, wanneer men dien weg insloeg, zelfs lot verbetering der grondslagen van den census leiden. Het springt toch in het oog, dat eene algemeene lukoinstenbelastiiig een zuiverder maatstaf vau kiesbevoegdheid oplevert dan het pateutrecht, 't welk voor bepaalde beroepen on evenredig hoog is opgedreven. Men deed intusschen opmerken, dat bij de be rekening vau den invloed, dien de afschaffing van het patent op den census zal hebben, geenszins uitsluitend aan tappers moet worden gedacht. Die invloed zal zich veel verder uitstrekken. Niet slechts de lijsten der kiezers voor de gemeente raden en de Tweede Kamer der iStaten-Generaal zullen eene aanmerkelijke verandering ondergaan; maar ook het getal der hoogst aaugeslagenen voor de Eerste Kamer zal verminderd worden, terwijl die tak der wetgeving zelf niet op den bestaan- den voet samengesteld zal kunnen blijven. Iu zoo ver heeft bet gedane voorstel eene gewichtige politieke beteekenis. 4. De derde hoofdreden, waarom de Minister van Financiën de heffing eener algemeene inkom stenbelasting voorstelt, ligt in de behoefte dei- schatkist aan vermeerdering van inkomsten. Iu zoo ver hij zich daarbij ook op het zoogenaamde tekort op de Staatsbegrootiug voor 1872 beroept, waren de meeste leden, die zich uitlieten, van oordeel, dat enkel uit dit oogpunt de invoering eener nieuwe belasting zich niet genoegzaam laat rechtvaardigen. Het is een tekort op liet papier. Eenige ledeu stelden er prijs op, dat dit op den voorgrond wierd gesteld. Daaruit volgde toch, dat geen oogen- blikkelijke drang tot vermeerdering van iukomsten bestond, en dat de Kamer kalm en bedaard met de Regeering het al of niet bestaan van de nood zakelijkheid kon overwegen, om ook uit het aan geduide oogpunt bet belastingstelsel te herzien. Eene geheel andere vraag was het of de Mi nister te recht beweerde, dat het evenwicht tus schen Rijksontvangsten en uitgaven op den duur niet te nandhaven is, zoodat uaar nieuwe hulp bronnen incest worden uitgezien. Hieromtrent liepen de gevoelens zeer uiteen. Aan den eenen kant werd betoogd, dat, volgens de verkregen ervaring, de uitgaven regelmatig meer toenemen dan de inkomsten, dat de Etaatsoegrooling sedert lang niet sluit dan door zeer aanmerkelijke bijdra gen uit de Indische middelen, en dat voor het ver volg er niet op te rekenen valt, dat die bijdragen meer dan tien a twaalf millioen 's jaars zullen bedragen. Er moet dus een middel worden bedacht, oqi duur verbetering der Rijksinkomsten het even wicht te bewaren. Draalt meu daarmede te lang, de noodzakelijkheid kan worden geboren, om door geldleening in gewone uitgaven te voorzien, en dit is dan toch wet een kwaad, wat tot eiken prijs moet worden vermeden. Vau den anderen kant werd bet feit, dat de Rijks uitgaven noodzakelijk inoestea vermeerderen in sterkere mate dan de opbrengst der bestaande middelen, zeer bepaald tegengeaproken. De tout lag iu de haifslacutigheid van hei in de laatste jaren gevolgd stelsel. Indien men op de Indische bijdragen met wil ot niet durft rekeneu, moet men zijne begeerte naar kostbare openbare werken en uitbreiding der Staathuishouding door regeling van allerlei aard weten te betoomen; kan men dat niet, men moet blijven zorgen, dat de Indsche- baten even rijk als voorheen ons blijven toe vloeien. In Indië moet men zich dan wachten, om, zoo als met de pacht der pandjesbuizen heeft plaats gehad, middelen te doen verdwijnen zonder voldoend aequivalent. Hier te lande moet men geen inbreuk maken op de bestaande middelen, zelfs dan wanneer een aequivalent is aan te wijzen. Ons financieel beheer moet zoodanig worden in gericht, dat de renten der geldleeniogen, die men gedwongen zal zijn, althans voor de voltooiing der Staatsspoorwegen te sluiten, uit de meerdere op brengst der gewone middelen gevonden kunnen -worden: iets, 't welk bij bekrimping der Staats uitgaven, naar 't gevoelen van sommige dezer leden, zeer goed mogelijk zou zijn. De behoeften der schatkist wettigden dus de invoering eener nieuwe belasting niet, en het oogenblik was geens zins d&Ar om tot eene algemeeoe inkomstenbe lasting de toevlucht te nemen, en dat nog wel als sluitpost der begrooting. Die belasting moest, zoo het al eenmaal daartoe kwam, even als de vroegere op bezittingen en inkomsten, bewaard blijven voor tijden van nood als voorbijgaande helling. Maakt men er den sluitpost der begroo ting van, het voorbeeld van Engeland leert dat zij de hoeksteen wordt van het gewone belasting stelsel, en zoo geheel ontaardt. 5. Hel invoeren eener algemeene inkomstenbelasting op zich zet/. Bij de behandeling van dit punt ge droegen zich verscheidene ledeu aan hetgeen over de waardij eener zoodanige belasting iu vroegere Voorloopige Verslagen voorkwam of beriepen zij zich op publieke geschriften, zoo als het ver toog van den heer Pierson in de Gids. Anderen ontvouwden opnieuw eeuige der bekende hoofdbe zwaren. Huns inziens was het gezegde in de Memorie vau Toelichtiug, dat tegen het beginsel eener inkomstenbelasting niet veel is in te bren gen, wel een weinig lichtvaardig daarueder ge schreven. De minister had daarbij het licht, waarin Duitsche en Fransche democraten deze belasting beschouwen; het verband, waarin zij haar brengen tot meerdere gelijkmaking van be zit en tot de impót unique, te zeer uit het oog ver loren. Er waren dau ook leden, naar wier ge voelen het beginsel der inkomstenbelasting, conse quent doorgevoerd, tot communisme leiden moet. Men voerde hun te gemoet, dat zoodanige voor stelling hier, wuar het eene zeer matige belasting geldt, die misschien nog wel tot de helft van bet voorgedragen cijfer kan worden verminderd, eu waaraan geen progressief karakter kleeft, moeie- lijk van verregaande overdrijving is vrij te pleiten. Bij het heffen van elke belasting tracht uien, uaar zekere evenredigheid, inkomsten te treffen, eu eene belasting, die in dat opzicht rechtstreeks op het doel afgaat en allen gelijkelijk bezwaart, heelt dus althans het kenmerk van betrekkelijke recht vaardigheid. Andere leden beweerden, dat ook op die be trekkelijke rechtvaardigheid veel is af te dingen. Het cijfer der inkomsten duidt uiet altijd het ver mogen tot belasting betalen genoegzaam aan. Dubbel zou dit hier te lande klemmen, waar □evens de inkomstenbelasting het personeel zou blijveu bestaan, dat dan toch insgelijks eene be lasting op de inkomsten is, naar uiterlijke ken- teekeuen, de verlering, geheven. Een en ander zal er niet weinig toe bijdrageu, dat de belasting met grooten weerzin geilrageu wordt. Zij is hier steeds hoogst impopulair ge weest eu als zoodanig zelfs door leden van liet tegenwoordig Bewind gekenmerkt. Die impopu lariteit wordt verhoogd door de zuciu tot geoeim- houdiug vau fortuin, aan onzen landaard eigen: eene neigiug, die, al rust zij misschien op voor oordeel, eerbiediging schijnt te verdienen. Tegen een en ander deed inen gelden, dat dergelijke bezwareu in gelijke, ja zelfs iu veel hoogere mate tegen alle mogelijke belastingen zijn aan te voeren; dat er geen enkele is, die niet in sommige opzichten onbillijk werkt, en dat het wel niemand gelukken zal eeue populaire belasting uit te denken. Eindelijk waren er slechts twee grieven aangevoerd, meer bepaald eu uit sluitend tegen die laatste belasting gericht: het niet eerbiedigen van de zucht naar geheimhou ding van fortuin en het gevaar van valsche aan giften. Die zucht tot geheimhouding echter werd zelfs van de zijde der tegenstanders als een voor oordeel beschouwd, eu moest dan de Nederlaud- sche wetgever zich door de vrees vaa bekrom penheid te kwetsen laten terughouden van het doen van een stap op den goeden weg? Bij al wat was aangevoerd had men toch niet gewaagd van eeDe der hoofdredenen, waarom de invoering eener algemeene inkomstenbelasting bier le lande zich aanbeveelt, die namelijk, dat terwijl de inkom sten uit handel, nijverheid eu grondbezit thaus af zonderlijk en rechtstreeks door belasting getroffen wordeu, zoodanige belasting niet bestaat voor de inkomsten uit rentegevende effecten, welke zulk een aanmerkelijk deel van het vermogen der Nederlandsche ingezetenen uitmaken. Dat was eene onrechtvaardigheid veel grooter en alge- meener dan al die bijzondere grieven, tegen de inkomstenbelasting opgevoerd. Hoe ongegrond of overdreven voorts de vrees voor oneerlijkheid in het doen der aangiften was, leerde de ondervinding iu zoo veel gemeenten des lands, waar zoodanig middel, als de Regeeriug thans algemeen wil invoeren, sedert jaren als plaatselijke belasting bestaat, nu men daaraan gewoon is geen tegen stand ontmoet en over bet geheel goed en behoor lijk werkt. Gaf men ook niet voet aau te lagen dunk van de zedelijkheid der Nederlandsche natie, door bij haar eenigszins algemeen de neigiug te onderstellen om zich door bedrog aau de betaling van eene betrekkelijk zeer matige belasting te onttrekken? Zoo men zich ook nu weder op het voorbeeld vau Engeland heeft beroepen, mocht niet uit bet oog worden verloreu, dat de nicoine- tax daar, om van vroegere tijdperken uiet te spre ken, uu reeds meer dan bet vierde eener eeuw bestaat, niettegenstaande velerlei tegenstand ouder het genot van vollen vrede is gehandhaafd eu tot den zeer bloeiende» toestand der Britsche finan ciën niet weinig heeft bijgedragen. In eene afdeeling waren onder de voorstanders der inkomstenbelasting enkelen, die deze slechts als tijdelijke» maatregel wenschten. Zij meeuden, dat die belasting in den thans voorgestelden vorm □iet langer moest worden gehandhaafd dan tot het tijdstip zou aangebroken zijn, waarop met de vereischte gerustheid tot eeue grondige hervor ming van het gansche belastingstelsel kon worden overgegaan; bij welke hervorming afschaffing der mutatie- en andere proportioneele rechten en de volledige vrijmaking van den grond door door-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 3