tij'
oder
Dries
van
root-
stón.
lech-
tijne
oom
burg
eene
vele
t am
Rheinlwerden luide kreten van toejuichingen aan
het adres der Duitsche gasten de lucht ingestuurd,
kortom de Duitsohers waren de helden van het
feest. Het spreekt van zelf dat de Russische keizer
en de grootvorsten zich voor deze bijzondere ge
legenheid althans uitwendig, ook in Duitschers
hadden herschapen, dat wil zeggen Duitsche
generaals-uniforuien hadden aangetrokken.
Maar het meeste gewicht wordt door de bladen
gehecht aan een toast, die den volgenden dag
door keizer Alexander werd uitgesproken op een
groot diner, waar natuurlijk alle vorstelijke per
sonen bij elkander waren. De keizer wenschte
zichzelf geluk, dat hij zooveel waardige verte
genwoordigers der orde van St.-George uit den
vreemde om zich heen zag. Hij begeerde en
twijfelde met aan de vervulling dezer begeerte,
dat de amicale cordialiteit (anderen beweren dat
de keizer zou gezegd hebbencordiale amicalileil)
tusschen Rusland en Duitschland jaar in jaar
uit zou voortduren. De twee groote legers ver
heugden zich in eeue fraterniteit, die reeds jaren
geleden ontstaan was, en op den duur den vrede
van Europa zou verzekeren. Ten slotte dronk
de keizer de gezoudheid van hel oudsie lid der
orde, zijn geachten collega Wilhelm van Duitsch
land.
Zooals wij reeds zeiden hechten verscheidene
bladeu aan dezen toast groote beteekenis. Men
kan uu eens zien, zoo roepen zij uit, hoe weinig
er van aan is, dat tusschen Rusland en Duitsch
land een vijandige houding zou bestaan
Wij verwonderen ons inderdaad, dat personen,
die zoo voortdurend de vorsten en diplomaten
iu al bun doen en laten nagaan, die derhalve
meer op de hoogte zijn van de waarde, die men
aan dergelijke vriendschappelijke vorstelijke be-
zekeringeu moet hechten, nu den toast vau Alexan
der als iets zeer gewichtigs voor den toestand
van Europa kunnen beschouwen. Eu het zijn
geen onbekende grootheden, maar beroemde leden
der periodieke pers die deze meening verkondigen
wij neinen onder anderen de Tempt en de Köln.
Zeil. Gaat men uu even de betrekking der zaak
na, dan komt ieder tot deze eenvoudige over
weging: Indien de keizer van Rusland eenig
vijandig plan koesterde tegen Duitschland, dan
zou hij de domste politicus der wereld zijn, indien
hij dat door onbeleefdheid tegen de Duitsche
autoriteiten ging tooneu. Veeleer is het in derge
lijke gevallen de prijzenswaardige gewoonte, de
meest mogelijke vriendelijkheid voor te wenden.
Indien daarentegen die vriendschap nu inderdaad
nog goed gemeend is, maar over een, twee of
meer jaren Alexander het om een of andere
reden noodig oordeelt, zijne onderdanen tegen de
Duitschers ter slachtbank te voeren dan
zal hij zich waarlijk door den toast van 6 De
cember niet terug laten houden 1 Noch voor het
tegenwoordige noch voor het toekomende hebben
de door hem gesprokene woorden derhalve eenige
beteekenis en wij kunnen tot onzen spijt onzen
lezers niet mededeelen, dat de toestaudj van. Eu
ropa een greintje beter mag genoemd worden
dan hij voor den 6den December was.
Klo-de-Janelro, 22 November. Bij het afuemeii
der examens van studenten in de geneeskunde,
hebben andere studenten baldadigheden aange
richt. De rust is spoedig hersteld. De examens
worden voortgezet.
Londen, 10 December. Eergisteren hebben een
groot aantal klerken en andere beambten der
Staatstelegraaf kantoren te Manchester en te Liver
pool, en sedert van die te Glasgow en te Dublin,
ter zake van grieveD wegeus de classificatie, hun
werk gestaakt. De strike duurt voort.
Parijs, 11 December. De meeste der hier ver
schijnende bladen maken gewag van den toast,
door den Keizer van Rusland op Keizer Wilhelm
eu diens leger uitgebracht. Zij schrijven te dien
opzichte dat de persoonlijke gevoelens van Keizer
Alexander van algemeeue bekendheid zijn, doch
dat daartegenover staat het feit, dat de nieuwe
staat van zaken, welke door Pruisens overwin
ningen in Europa is teweeg gebracht, noodwen
dig moet leiden tot een verbond tusschen Frank-
tijk eu Ruslaud, welk verbond ook door de uei-
jiugeu en de belangen van beide landen wordt
jevorderd.
Frankfort, 11 December. De aan het vredes-
ferdrag van 10 Mei aansluitende overeenkomst
Is heden onderteekend. De Frausche gevolmach
tigden vertrekken heden en de Duitsche morgen.
Weenen, 11 December. De O/jicieUe Wellsaus-
'Mlma-Correspondem spreekt de geruchten tegen,
imtrent uitstel der tentoonstelling verspreid, en
[bevat eene verklaring van het hoofdbestuur der
taltoonstelling, waarin verzekerd wordt, dat van
itstel geen spraak is, noch geweest is.
Belgrado, 11 December. Naar het officieuse
l'gaan verzekert, wenscht Servië met al zijn
ihuren op vrieudschappelijken voet te blijven
'•rkeeren. Nevens zijne nieuwe sympathie jegens
Hongarije, mag het ook zijn ouden vriendsehaps-
l'Jnd met Rusland niet verbreken.
Londen, 11 .December. De prins van Wallis
ftefi een zeer ourustigeu nacht doorgebracht.
K doen zich ernstige verschijnselen voor. Zijn
«stand blijft hoogst gevaarlijk.
- Hedenmiddag te 12 uren was er nog geen
wandering in den gevaarlijken toestand vau
-n prins van Wallis gekomen; de ziektever-
[hijuselen blijven zorgwekkend.
Parijs, 11 December. De krijgsraad van Mar
ble heelt zich heden bezig gehouden, met de
[ak van Pélissier, en voorlezing gedaan van het
rest, houdende vrijstelling van de doodstraf,
'aartoe hij aanvankelijk veroordeeld was. Pélis-
]-r heeft daarop willen protes'eeren tegen eene
Hd van genade, om uelke hij niet verzocht
doch de voorzitter vau den krijgsraad heeft
hem het spreken belet, zeggende, dat het gemak
kelijk was te protestoeren tegen eene beslissing,
waarvan men vooraf wist, dat zij een voldongen
feit was.
Versailles, 11 December. De Nationale Ver
gadering heeft, in hare heden gehouden zitting,
bij eerste lezing het voorstel aangenomen, waarbij
aan de leden dier vergadering het aannemen van
openbare gesalarieerde betrekkingen verboden
wordt. Voorts is het ontwerp, houdende herzie
ning van de wet op de beteugeling der drukpers,
urgent verklaard.
Madrid, 11 December. Volgens Iqualdad hebben
de republikeinen bij de verkiezingen eene volko
men overwinning behaald; 28 hunner candidateu
zijn in de hoofdsteden der provinciën, 43 in de
kleinere steden gekozen.
Londen, 12 December. De gebrs. Raphael zul
len iu de maand Januari e. k. eene Eugelsch-
Hongaarsche leening van 8 millioen pd. st. aan
de markt brengen.
Gisteren is door houders van Engelsch-Oosten-
rijksche certificaten eene bijeenkomst gehouden
en is het aaubod der Hongaarsche regeering, tot
betaling van 5 pCt. aangenomen. Het comité van
de houders dier certificaten en de raad van bestuur,
hebben er in toegestemd dat elke Hongaarsche
leeuing te Louden aan de markt worden gebracht
en officieel genoteerd.
De lord chief justice zal zich naar Genève be
geven, om tegenwoordig te zijn bij de opening
der vergadering tot voorloopige regeling der ei-
schen met de Alabama-questie in verband staande
Het hoofddoel dezer bijeenkomst is het onderzoek
der geloofsbrieven en de uitwisseling van stukken.
Men verneemt dat de internationale telegraaf-
conferentie te Rome nog 7 A 8 weken zal duren.
Sandrlngham, 12 December (8 uren). De Prins
van Wallis heeft een zeer; onrustigen nacht door
gebracht. De prins is voortdureud ijlende geweest,
en er is geenerlei verbetering iu den algemeenen
toestand gekomen.
.Promotion-
Leiden, 12 December. Bevorderd tot doctor iu
de rechten de heer A. B. F. K. Schouten, geboren
te Wamel, met Stellingen.
LiAATtSTE LtKiAlOHTHlN.
(Per Telegraaf.) 's-Gravenhaqe, 12 December. In
de heden gehouden zitting der Tweede Kamer
is het wetsontwerp op de middelen behandeld.
Het bekende amendement van den heer Heems
kerk Az. om de begrooting van Financiën te doen
sluiten door onder de middelen overschotten uit
den Indischeu dienst op te nemen is, nadat hij
dit van 3 op 1 millioen had gebracht, na lang
durige discussie verworpen met 39 tegen 82 stem -
meu. Daarentegen is aaugenomen uiet 43 tegeu
26 een amendement van den heer van Naamen,
om het cijfer der uittegeveu schatkistbiljetten te
brengen op 8 millioen 6 ton, zoodat de begrooting
volgens artikel 119 der Grondwet sluit. Daarna
is de wet op de middelen aangenomen met alge
meeue stemmen. Morgen is de credietwet voor
het Departement van Oorlog aan de orde.
's-Gravenhage. 12 December, Bij Kon. besluit
van 10 December 1871 zijn verplaatst de navol
gende controleurs der directe belastingen, in- eu
uitgaande rechten eu accijnseu, ais: de heer W.
F. H. Teupkeu, van Schiedam naar Rotterdam
(iu- eu uitg. rechten en ace.) en de heer B. Hulst,
van Hariingen naar Schiedam; en is verplaatst
als controleur der directe belastingen iu- en uit
gaande rechten en accijnsen te Hariingen, de
heer W. H. Houwiug, eervol ontslagen coutroleur
derzelfde middelen te Amsterdam.
Bij Kou. besluit van dezelfde dagteekeuing
is aan den heer A. Daniels, op ziju verzoek, eer
vol ontslag verleend uit zijne betrekking van
commies bij het Kabinet des Komugs, behoudens
aanspraak op pensioen eu is benoemd tot adjunct
commies bij het Kabinet des Konings, de heer
A. de Groot, thans eerste klerk.
Z. K. H. Prins Frederik is hedenmorgen uit
Voorschoten te hall'twaalf met het Holiandsche
spoor, naar Amsterdam vertrokken, ten einde
wederom een bezoek te brengen aan H. K. H.
Prinses Zu Wied (moeder), die iu het Amstelhotel
verblijl houdt. Hedenmiddag te 4 uren is Z. K. H.
langs den Rynspoor iu de residentie terugge
keerd.
Met genoegen verneemt uien dat ouze ge
achte stadgenoot de heer B. Léon, eerste deur
waarder bij de arroud.-rechtb. alhier, door het
gouvernement van de republiek Honduras (Cen
traal Amerika) is benoemd tot officier van de
Nationale orde vau Santa Rota et de la Civilisation.
Het Hol iu Zuid-Holland heeft heden iu
appel den koopman van Aarlanderveen, die te
Waddinxveen een lap wolleu stol we.naui en den
veldwachter beleedigde, lot een jaar gevangenis
straf eu f 8 boete veroordeeld, zijnde dezelfde
straf als de Rechtbank te Rotterdam den bekl.
oplegde. Het vonnis der Dorische rechtbank,
waarbij een timmerman tot ceu jaar gevangenis
straf is veroordeeld, werd bij arrest van het Hof
vernietigd. De bekl. is schuldig verklaard aan ge
welddadigheid legen een bedienend beambte in
de waarneming van zijn dienst waardoor kwetsing
en bloedstorting is ontstaan eu veroordeeld tot drie
maanden eenzame opsluiting. Zijn jeugdige leef
tijd werd als verzachtende omstandigheid aange
nomen. Van het overige hem ten laste gelegde is
hij vrijgesproken.
Gemeenteraad.
INGEKOMEN STUKKEN.
Leiden, 7 December 1871.
De Commissie van Financiën ontving ten fine van
praeadviea concept-raadsbesluiten, regelende de heffing
en invordering eener plaatselijke belasting op de hon
den, beide door Burgemeester en Wethouders ont
worpen, ten einde te vervangen twee gelijksoortige
verordeningen, overeenkomstig welke deze belasting
tot nog toe geheven wordt.
Blijkens de Memorie van toelichting is dit nieuwe
voorstel eenvoudig een uitvloeisel van den wensch
om uit de thans geldende verordeningen de bepaling
weg te nemen, volgens welke de honden een genum
merd kenteeken moeten dragen, als bewijs dat de
eigenaars of bruikers van die honden de verschuldigde
belasting werkelijk betaald hebben. Met het antwoord
op de vraag, of uwe vergadering zich naar dien
wensch van het College van Dagelijksch Bestuur
behoort te voegen, wordt dus het lot van het voorstel
beslist.
Na rijpe overweging kan de Commissie van Finan
ciën niet besluiten u een gunstig antwoord op de
hier gestelde vraag aan te raden. Naar hare overtui
ging toch is de bepaling welke het dragen van een
raerkteeken gebiedt, volstrekt onmisbaar om derich-
tige naleving der verordening te verzekeren, terwijl
de practische bezwaren tegen die bepaling aangevoerd,
al kan hunne beteekenis niet geheel worden geloo
chend, toch niet zoo gewichtig zijn, dat zij naar het
oordeel van uwe Commissie haar opheffing zouden
kunnen wettigen.
Enkele opmerkingen tot toelichting en staving van
die dubbele meening mogen hier voldoende zijn.
Burgemeester en Wethouders geven aan het slot
van hunne Memorie een vergelijkend overzicht van
hetgeen de belasting op honden in twee verschillende
periodes, namelijk van 18571861 en van 1866-1871
heeft opgebracht. Dient die vergelijking om in het
licht te stellen, dat nu beter dan vroeger aan de
invordering der belasting de hanl gehouden wordt,
dan is het geleverd bewijs afdoende; maar moet zij
strekken om, zooals in de Memorie gezegd wordt,
aan te toonen, dat de invordering tegenwoordig niet
gebrekkig is, dan mag men betwijfelen of dit feit
wel uit dergelijke vergelijking blijken kan. Het be
trekkelijk betere kan toch nog zeer onvoldoende zijn.
In 1859, 1860 en 1861 heeft men de heffing van de
belasting blijkbaar geheel verwaarloosd, en het zegt
dus nog niet veel, dat men nu, op meer stipte in
vordering bedacht, ook betere resultaten verkrijgt.
Ook het feit, dat het getal honden allengs vermin
dert, en wel door de belasting zelve, kan allerminst
de mindere opbrengst verklaren. Immers gold dit
argument, dan zou men moeten ontwaren, dat de som,
welke de belasting oplevert, trapsgewijze kleiner
werd; en toch is dit volstrekt het geval niet. De
opbrengst is bij uitstek wispelturigzij klimt en daalt
om daarna weer te klimmen en nog eens te dalen,
en verschilt van het eene jaar op het ander soms
weinig minder dan 25 pCt. De verklaring van dit
verschijnsel kan moeielijk gezocht worden in de groote
afwisseling van het getal aanwezige honden, maar
ligt vrij waarschijnlijk in de meerdere of mindere
stiptheid waarmede de verordening wordt toegepast.
Deze waarschijnlijkheid wordt bijna stellige weten
schap, wanneer men er op let, dat de aanzienlijke
vermeerdering van opbrengst in 1870 juist samenvalt
met het tijdstip waarop aan den opzichter, met de
surveillance belast, een veel ruimer aandeel in de
opbrengst wordt toegekend. Het groote provenu van
1870 bewijst alzoo vrij duidelijk, dat het minder
provenu van 1869 aan gebrekkige surveillance te wij
ten was, en geen wonder dus, dat toen bij het jong
ste onderzoek van de begrooting bleek, dat de opbrengst
van de honden belasting op dat tijdstip ruim f 300
bij de opbrengst van 1870 achterstond, de klacht
zich hooren deed, dat het toezicht op de invordering
der belasting nog altijd gebrekkig is. De gegrond
heid van di ze klacht moge niet mathematisch bewe
zen zijn, er bestaat althans een zeer sterk vermoeden,
dat voor hare juistheid pleit.
Maar wat hiervan ook wezen moge, 't zij Burge
meester en Wethouders in hun recht zijn als zij be
weren, dat de belasting behoorlijk wordt ingevorderd,
't zij men zich voege bij de Commissie van Financiën,
waar deze, naar zij meent op goede gronden, beweert
dat de invordering nog altijd zeer veel te wenschen
overlaat, zooveel is zeker, dat wanneer de verplich
ting, om de honden een kenteeken van betaalde
belasting om te hangen, vervalt, de opbrengst van
die belasting sterk achteruit moet gaan, omdat er
dan werkelijk geenerlei contróle op de invordering
meer overblijft, en het ten slotte vrij wel van de
welwillendheid der ingezetenen afhangt, of zij de
belasting al of niet betalen zullen. Wel zeggen
Burgemeester en Wethouders, dat de opzichter da
gelijks het register kan raadplegen en dus bekend
worden met de namen van hen, die de belasting be
taalden, maar het is zeer duidelijk dat dit hulpmiddel
hoogst gebrekkig is, althans in eene stad als deze,
waar in de eerste plaats de studenten als houders
van honden voorkomen. Immers het is niet waar
schijnlijk, dat de opzichter op den duur volledig be
kend zoude zijn met de namen van het zeer wisselend
studenten-personeel.
Burgemeester en Wethouders schijnen dit zeiven
ook in te zien; zij ontkennen niet dat de maatregel
dien zij voorstellen, tot verzwakking van de contróle
leiden zal, maar meenen dit bezwaar te kunnen ver
goelijken, door de opmerking, dat het doel van de
belasting niet zoo zeer is stijving van de gemeente
kas als wel vermindering van het aantal schadelijke
straathonden. Tegen deze bewering moet uw«3 Com
missie echter nadrukkelijk opkomen: hot doel moge
zijn, zooals Burgemeester en Wethouders opgeven,
het middel moet toch wezen eene belasting, gelijkelijk
drukkende op allen die honden houden. Hecht men
daaraan niet, zegt men dat het weinig atdoet ot' allen
de belasting betalen, als de schadelijke honden maar
geweerd worden, dan merken wij op, dat het middel
erger is dan de kwaal en dat men \vpl zal doen andere
wegen in te slaan om tot het gewenschte doel te
geraken. In eene ordelijke huishouding mag het niet
van de willekeur der ingezetenen afhangen of zij al
of niet belasting zullen betalende gemeentekas moge
door die willekeur weinig schade lijden, zij is op zich
zelve onredelijk en ook niet te rijmen met het grond
wettig voorschrift, dat privilegiën in zake van belas
tingen verbiedt. Mocht het dus werkelijk blijken,
dat de tegenwoordige bepaling omtrent het dragen
van een kenteeken met te handhaven is, dan zou de
Commissie liever adviseeren tot opheffing der belas
ting, dan tot het intrekken van een voorschrift, dat
alleen de behoorlijke invordering van de belasting
verzekeren kan.
Maar is nu de bedoelde bepaling inderdaad zoo
onhoudbaar als Burgemeester en Wethouders in hunne
Memorie van toelichting opgeven? Uwe Commissie
twijfelt er aan. Welke zijn de bezwaren die men aan
voert? Vooreerst deze: dat sommige honden de kunst
verstaan om zeiven het kenteeken af te rukken, ter-
wijl bij anderen dat kenteeken gestolen wordt. In
het een en ander geval ligt de schuld niet bij hen
die de honden houden, en waar geen schuld is, kan
men zonder onbillijkheid ook geen straf toepassen.
Vooreerst zij opgemerkt, dat waar zich gevallen voor
doen als hier worden opgegeven, de straf zich in den
regel zal bepalen tot de verplichting om voor weinige
stuivers een nieuw kenteeken aan te koopen; maar
ten andere, dat in 95 van de 100 gevallen het verlies
van het kenteeken werkelijk het gevolg is van een
zeer wezenlijk verzuim. Immers, wordt het kenteeken
behoorlijk aan den halsband bevestigd, dan kan dit
bijna niet verloren gaan; terwijl dit verlies geheel
onmogelijk wordt wanneer men de honden niet zonder
toezicht op de straat laat rondloopen. Al mocht de
bepaling niets anders uitrichten dan dit, dat zij der
gelijk onbeheerd rondloopen van honden tegengaat,
dan zou zij inderdaad reeds om die reden eene zeer
heilzame uitwerking hebben.
Een tweede bezwaar is de moeielijkheid om tegelijk
een groot aantal honden machtig te worden en die
drie dagen lang voor den eigenaar te bewaren. Inder
daad wanneer overtreding Yan de verordening regel
mocht worden, dan zou het op den duur niet mogelijk
zijn de bepaling in haren vollen omvang te baudha-
ven. Naar het oordeel van uwe Commissie is dit echter
allerminst noodig, wanneer de opzichter met de sur
veillance belast, zich geweut om dagelijks vier of vijf
honden liefst honden van waarde welke hij
zonder kenteeken aautreft, op te vangen en weg te
sluiten, en hij past dien maatregel drie maanden lang
met de meeste consequentie en zonder oogluiking toe,
dan zal de last en de moeite, welke dergelijke maat
regel voor de eigenaars oplevert, voldoende zijn om
het nu bestaande verzuim te doen ophouden. Ook dit
bezwaar kan in de practijk van niet veel beteekenis zijn.
Eindelijk eene laatste moeielijkheid. Hoe de over
treding van het voorschrift te straffen? Men kan toch
tegen hen, die verzuimen hunne honden van het be
paalde kenteeken te voorzien, geen procos-verbaal we
gens overtreding van eene plaatselijke belasting-veror
dening opmaken? Het antwoord op die vraag is twij
felachtig. Uwe Commissie zou met Burgemeester en
Wethouders tot eene ontkennende beantwoording over
hellen, ofschoon de jurisprudentie van den Hoogen
Baad veeleer voor een toestemmend antwoord schijnt
te pleiten. Maar ook aangenomen dat de overtreding
niet gestraft kan worden, dan nog blijft de bepaling
nuttig. Het opvangen en wegnemen van de honden is
op zich zelf reeds eene straf, welke de eigenaars, die
aan hunne dieren gehecht zijn, niet doelloos zullen
braveeren, terwijl in elk geval de teruggave niet kan
plaats hebben, zoolang de kwitautie van betaalde be
lasting niet vertoond is. Mocht het ten slotte blijken,
dat het tijdelijk verlies van den hond en de moeite
welke men zich moet getroosten om dien terug te
erlangen, geen straf is, sterk geuoeg om de naleving
van het hier bedoelde voorschrift te verzekeren, dan
zou men nog kunnen onderzoeken, of niet door het
opnemen van de eene of andere bepaling in de alge-
meene politie-verordening dit bezwaar zou kunnen
worden uit den weg geruimd. Voorshands schijnt dit
echter niet noodig.
De conclusie van uwe Commissie is derhalve deze
voor de richtige invordering van de belasting op hon
den is de bepaling, welke Burgemeester en Wethou
ders willen schrappen, volstrekt onmisbaar. Men mag
die bepaling niet opofferen, en men behoeft dit ook
niet te doen; want al is het waar dat het eenige
moeite kost om daaraan op den duur de hand te
houden, die moeite is toch in geen geval onoverko*
melijk. De Commissie van Financiën moet uwe ver
gadering dus eenvoudig raden de concept-besluiten
van Burgemeester en Wethouders te verwerpen en
de bestaande verordening te handhaven.
De Commissie van Financiën, enz.
Leiden, 2 December 1871.
Wij beschouwen dat de aanleg der rioleering, vol
gens het stelsel Liernur, in dat gedeelte van Wijk II,
waar dit zou worden toegepast, thans zoover gevor
derd is, dat tot eene openbare verpachting der faecale
stoffen, die aldaar verzameld worden, kan worden
overgegaan. Wij hebben de eer de hiervoor gevorderde
concept-voorwaarden aan u ter vaststelling voor te
leggen, waarbij wij die verpachting, ingaande den
lsten Januari 1872, als eene eerste proef slechts voor
éen jaar hebben bepaald.
Aan den Gemeenteraad.
Burgemeester en Wethouders, enz.
Voorwaarden, volgens welke Burgemeester en
Wethouders van Leiden, in het openbaar
zullen verpachten: de faecale sloffen die ver
zameld worden in dat gedeelte van Wijk II
der gemeente, waar het Liernursche stelsel
is toegepast, en zulks voor den tijd van
twaalf maandenaanvangende den eersten
Januari 1800 tweeënzeventig.
Art. 1. Aan den pachter wordt gedurende het jaar
1800 tweeënzeventig geleverd alle versche privaatstof,
verzameld vólgens het stelsel van kapitein Ch. T.
Liernur, nabij de voormalige Koepoort.
De pachter verbindt zich tot het dagelijks afhalen
of doen afhalen uit een aan te wijzen taplokaal der
verpachters van al de aldaar voorhanden, met privaat-
stof gevulde vaten.
Art. 2. De gevulde vaten mogen niet langer dan
2 maal 24 uren binnen de gemeente verblijven.
Art. 3. Het vervoer der gevulde vaten door de
stad moet in behoorlijke vaar- ot voertuigen plaats
hebben, de laatste zoodanig ingericht dat, ingeval
er een ongemak aan de een of meerdere vaten ont
staat, er geen uitstorting van privaatstoffen op den
openbaren weg kan plaats hebben.
Art. 4. De vaten zijn en blijven het eigendom van
den pachter.
Hij moet zorgen daarvan eene genoegzame hoeveel
heid voorhanden te hebben om de dagelijks verza
melde stoffen uit het aftaplokaal te kunnen ver
wijderen.
Zij moeten na elke ontlediging van binnen en van
buiten zoodanig gereinigd worden dat er geen privaat-
stoffen aan of in verblijven.
Die reiniging mag niet in de gemeentewaters plaats
hebben.
Niet behoorlijk gereinigde vaten worden, voor
rekening des pachters, van gemeentewege schoonge
maakt.
Art. 5. De vaten moeten voorzien zijn van behoorlijke
spongaten, naar op te geven maat, welke gaten ge
dicht, uitgeboord of vernieuwd moeten worden, wan
neer de verpachters zulks noodig oordeelen.
Art. 6. Tot het laden der gevulde vaten in schepen
of op voertuigen kan de pachter gebruik maken van
de daartoe strekkende middelen der verpachters,
voor zooveel die bij het aftaplokaal voorhanden zijn.
Art. 7. Het vervoeren der vaten buiten het aftap
lokaal moet des morgens voor 10 uren afgeluu-
pen zijn.
Art. 8. Zooveel mogelijk moeten vaten van gelijke
grootte worden gebruikt.
Art. 9. Voor dat een vat in gebruik wordt gesteld,
wordt door de verpachters onderzocht welk gewicht
het kan inhouden.
Dit gewicht wordt van zijnentwege daarop ge
brand.
Art. 10. Iu het aftaplokaal is een register voor
handen, dat dagelijks aangehouden wordt, tot aan-
teekening van het aantal afgeleverde vaten en hun
gewicht.