tij' oder Dries van root- stón. lech- tijne oom burg eene vele t am Rheinlwerden luide kreten van toejuichingen aan het adres der Duitsche gasten de lucht ingestuurd, kortom de Duitsohers waren de helden van het feest. Het spreekt van zelf dat de Russische keizer en de grootvorsten zich voor deze bijzondere ge legenheid althans uitwendig, ook in Duitschers hadden herschapen, dat wil zeggen Duitsche generaals-uniforuien hadden aangetrokken. Maar het meeste gewicht wordt door de bladen gehecht aan een toast, die den volgenden dag door keizer Alexander werd uitgesproken op een groot diner, waar natuurlijk alle vorstelijke per sonen bij elkander waren. De keizer wenschte zichzelf geluk, dat hij zooveel waardige verte genwoordigers der orde van St.-George uit den vreemde om zich heen zag. Hij begeerde en twijfelde met aan de vervulling dezer begeerte, dat de amicale cordialiteit (anderen beweren dat de keizer zou gezegd hebbencordiale amicalileil) tusschen Rusland en Duitschland jaar in jaar uit zou voortduren. De twee groote legers ver heugden zich in eeue fraterniteit, die reeds jaren geleden ontstaan was, en op den duur den vrede van Europa zou verzekeren. Ten slotte dronk de keizer de gezoudheid van hel oudsie lid der orde, zijn geachten collega Wilhelm van Duitsch land. Zooals wij reeds zeiden hechten verscheidene bladeu aan dezen toast groote beteekenis. Men kan uu eens zien, zoo roepen zij uit, hoe weinig er van aan is, dat tusschen Rusland en Duitsch land een vijandige houding zou bestaan Wij verwonderen ons inderdaad, dat personen, die zoo voortdurend de vorsten en diplomaten iu al bun doen en laten nagaan, die derhalve meer op de hoogte zijn van de waarde, die men aan dergelijke vriendschappelijke vorstelijke be- zekeringeu moet hechten, nu den toast vau Alexan der als iets zeer gewichtigs voor den toestand van Europa kunnen beschouwen. Eu het zijn geen onbekende grootheden, maar beroemde leden der periodieke pers die deze meening verkondigen wij neinen onder anderen de Tempt en de Köln. Zeil. Gaat men uu even de betrekking der zaak na, dan komt ieder tot deze eenvoudige over weging: Indien de keizer van Rusland eenig vijandig plan koesterde tegen Duitschland, dan zou hij de domste politicus der wereld zijn, indien hij dat door onbeleefdheid tegen de Duitsche autoriteiten ging tooneu. Veeleer is het in derge lijke gevallen de prijzenswaardige gewoonte, de meest mogelijke vriendelijkheid voor te wenden. Indien daarentegen die vriendschap nu inderdaad nog goed gemeend is, maar over een, twee of meer jaren Alexander het om een of andere reden noodig oordeelt, zijne onderdanen tegen de Duitschers ter slachtbank te voeren dan zal hij zich waarlijk door den toast van 6 De cember niet terug laten houden 1 Noch voor het tegenwoordige noch voor het toekomende hebben de door hem gesprokene woorden derhalve eenige beteekenis en wij kunnen tot onzen spijt onzen lezers niet mededeelen, dat de toestaudj van. Eu ropa een greintje beter mag genoemd worden dan hij voor den 6den December was. Klo-de-Janelro, 22 November. Bij het afuemeii der examens van studenten in de geneeskunde, hebben andere studenten baldadigheden aange richt. De rust is spoedig hersteld. De examens worden voortgezet. Londen, 10 December. Eergisteren hebben een groot aantal klerken en andere beambten der Staatstelegraaf kantoren te Manchester en te Liver pool, en sedert van die te Glasgow en te Dublin, ter zake van grieveD wegeus de classificatie, hun werk gestaakt. De strike duurt voort. Parijs, 11 December. De meeste der hier ver schijnende bladen maken gewag van den toast, door den Keizer van Rusland op Keizer Wilhelm eu diens leger uitgebracht. Zij schrijven te dien opzichte dat de persoonlijke gevoelens van Keizer Alexander van algemeeue bekendheid zijn, doch dat daartegenover staat het feit, dat de nieuwe staat van zaken, welke door Pruisens overwin ningen in Europa is teweeg gebracht, noodwen dig moet leiden tot een verbond tusschen Frank- tijk eu Ruslaud, welk verbond ook door de uei- jiugeu en de belangen van beide landen wordt jevorderd. Frankfort, 11 December. De aan het vredes- ferdrag van 10 Mei aansluitende overeenkomst Is heden onderteekend. De Frausche gevolmach tigden vertrekken heden en de Duitsche morgen. Weenen, 11 December. De O/jicieUe Wellsaus- 'Mlma-Correspondem spreekt de geruchten tegen, imtrent uitstel der tentoonstelling verspreid, en [bevat eene verklaring van het hoofdbestuur der taltoonstelling, waarin verzekerd wordt, dat van itstel geen spraak is, noch geweest is. Belgrado, 11 December. Naar het officieuse l'gaan verzekert, wenscht Servië met al zijn ihuren op vrieudschappelijken voet te blijven '•rkeeren. Nevens zijne nieuwe sympathie jegens Hongarije, mag het ook zijn ouden vriendsehaps- l'Jnd met Rusland niet verbreken. Londen, 11 .December. De prins van Wallis ftefi een zeer ourustigeu nacht doorgebracht. K doen zich ernstige verschijnselen voor. Zijn «stand blijft hoogst gevaarlijk. - Hedenmiddag te 12 uren was er nog geen wandering in den gevaarlijken toestand vau -n prins van Wallis gekomen; de ziektever- [hijuselen blijven zorgwekkend. Parijs, 11 December. De krijgsraad van Mar ble heelt zich heden bezig gehouden, met de [ak van Pélissier, en voorlezing gedaan van het rest, houdende vrijstelling van de doodstraf, 'aartoe hij aanvankelijk veroordeeld was. Pélis- ]-r heeft daarop willen protes'eeren tegen eene Hd van genade, om uelke hij niet verzocht doch de voorzitter vau den krijgsraad heeft hem het spreken belet, zeggende, dat het gemak kelijk was te protestoeren tegen eene beslissing, waarvan men vooraf wist, dat zij een voldongen feit was. Versailles, 11 December. De Nationale Ver gadering heeft, in hare heden gehouden zitting, bij eerste lezing het voorstel aangenomen, waarbij aan de leden dier vergadering het aannemen van openbare gesalarieerde betrekkingen verboden wordt. Voorts is het ontwerp, houdende herzie ning van de wet op de beteugeling der drukpers, urgent verklaard. Madrid, 11 December. Volgens Iqualdad hebben de republikeinen bij de verkiezingen eene volko men overwinning behaald; 28 hunner candidateu zijn in de hoofdsteden der provinciën, 43 in de kleinere steden gekozen. Londen, 12 December. De gebrs. Raphael zul len iu de maand Januari e. k. eene Eugelsch- Hongaarsche leening van 8 millioen pd. st. aan de markt brengen. Gisteren is door houders van Engelsch-Oosten- rijksche certificaten eene bijeenkomst gehouden en is het aaubod der Hongaarsche regeering, tot betaling van 5 pCt. aangenomen. Het comité van de houders dier certificaten en de raad van bestuur, hebben er in toegestemd dat elke Hongaarsche leeuing te Louden aan de markt worden gebracht en officieel genoteerd. De lord chief justice zal zich naar Genève be geven, om tegenwoordig te zijn bij de opening der vergadering tot voorloopige regeling der ei- schen met de Alabama-questie in verband staande Het hoofddoel dezer bijeenkomst is het onderzoek der geloofsbrieven en de uitwisseling van stukken. Men verneemt dat de internationale telegraaf- conferentie te Rome nog 7 A 8 weken zal duren. Sandrlngham, 12 December (8 uren). De Prins van Wallis heeft een zeer; onrustigen nacht door gebracht. De prins is voortdureud ijlende geweest, en er is geenerlei verbetering iu den algemeenen toestand gekomen. .Promotion- Leiden, 12 December. Bevorderd tot doctor iu de rechten de heer A. B. F. K. Schouten, geboren te Wamel, met Stellingen. LiAATtSTE LtKiAlOHTHlN. (Per Telegraaf.) 's-Gravenhaqe, 12 December. In de heden gehouden zitting der Tweede Kamer is het wetsontwerp op de middelen behandeld. Het bekende amendement van den heer Heems kerk Az. om de begrooting van Financiën te doen sluiten door onder de middelen overschotten uit den Indischeu dienst op te nemen is, nadat hij dit van 3 op 1 millioen had gebracht, na lang durige discussie verworpen met 39 tegen 82 stem - meu. Daarentegen is aaugenomen uiet 43 tegeu 26 een amendement van den heer van Naamen, om het cijfer der uittegeveu schatkistbiljetten te brengen op 8 millioen 6 ton, zoodat de begrooting volgens artikel 119 der Grondwet sluit. Daarna is de wet op de middelen aangenomen met alge meeue stemmen. Morgen is de credietwet voor het Departement van Oorlog aan de orde. 's-Gravenhage. 12 December, Bij Kon. besluit van 10 December 1871 zijn verplaatst de navol gende controleurs der directe belastingen, in- eu uitgaande rechten eu accijnseu, ais: de heer W. F. H. Teupkeu, van Schiedam naar Rotterdam (iu- eu uitg. rechten en ace.) en de heer B. Hulst, van Hariingen naar Schiedam; en is verplaatst als controleur der directe belastingen iu- en uit gaande rechten en accijnsen te Hariingen, de heer W. H. Houwiug, eervol ontslagen coutroleur derzelfde middelen te Amsterdam. Bij Kou. besluit van dezelfde dagteekeuing is aan den heer A. Daniels, op ziju verzoek, eer vol ontslag verleend uit zijne betrekking van commies bij het Kabinet des Komugs, behoudens aanspraak op pensioen eu is benoemd tot adjunct commies bij het Kabinet des Konings, de heer A. de Groot, thans eerste klerk. Z. K. H. Prins Frederik is hedenmorgen uit Voorschoten te hall'twaalf met het Holiandsche spoor, naar Amsterdam vertrokken, ten einde wederom een bezoek te brengen aan H. K. H. Prinses Zu Wied (moeder), die iu het Amstelhotel verblijl houdt. Hedenmiddag te 4 uren is Z. K. H. langs den Rynspoor iu de residentie terugge keerd. Met genoegen verneemt uien dat ouze ge achte stadgenoot de heer B. Léon, eerste deur waarder bij de arroud.-rechtb. alhier, door het gouvernement van de republiek Honduras (Cen traal Amerika) is benoemd tot officier van de Nationale orde vau Santa Rota et de la Civilisation. Het Hol iu Zuid-Holland heeft heden iu appel den koopman van Aarlanderveen, die te Waddinxveen een lap wolleu stol we.naui en den veldwachter beleedigde, lot een jaar gevangenis straf eu f 8 boete veroordeeld, zijnde dezelfde straf als de Rechtbank te Rotterdam den bekl. oplegde. Het vonnis der Dorische rechtbank, waarbij een timmerman tot ceu jaar gevangenis straf is veroordeeld, werd bij arrest van het Hof vernietigd. De bekl. is schuldig verklaard aan ge welddadigheid legen een bedienend beambte in de waarneming van zijn dienst waardoor kwetsing en bloedstorting is ontstaan eu veroordeeld tot drie maanden eenzame opsluiting. Zijn jeugdige leef tijd werd als verzachtende omstandigheid aange nomen. Van het overige hem ten laste gelegde is hij vrijgesproken. Gemeenteraad. INGEKOMEN STUKKEN. Leiden, 7 December 1871. De Commissie van Financiën ontving ten fine van praeadviea concept-raadsbesluiten, regelende de heffing en invordering eener plaatselijke belasting op de hon den, beide door Burgemeester en Wethouders ont worpen, ten einde te vervangen twee gelijksoortige verordeningen, overeenkomstig welke deze belasting tot nog toe geheven wordt. Blijkens de Memorie van toelichting is dit nieuwe voorstel eenvoudig een uitvloeisel van den wensch om uit de thans geldende verordeningen de bepaling weg te nemen, volgens welke de honden een genum merd kenteeken moeten dragen, als bewijs dat de eigenaars of bruikers van die honden de verschuldigde belasting werkelijk betaald hebben. Met het antwoord op de vraag, of uwe vergadering zich naar dien wensch van het College van Dagelijksch Bestuur behoort te voegen, wordt dus het lot van het voorstel beslist. Na rijpe overweging kan de Commissie van Finan ciën niet besluiten u een gunstig antwoord op de hier gestelde vraag aan te raden. Naar hare overtui ging toch is de bepaling welke het dragen van een raerkteeken gebiedt, volstrekt onmisbaar om derich- tige naleving der verordening te verzekeren, terwijl de practische bezwaren tegen die bepaling aangevoerd, al kan hunne beteekenis niet geheel worden geloo chend, toch niet zoo gewichtig zijn, dat zij naar het oordeel van uwe Commissie haar opheffing zouden kunnen wettigen. Enkele opmerkingen tot toelichting en staving van die dubbele meening mogen hier voldoende zijn. Burgemeester en Wethouders geven aan het slot van hunne Memorie een vergelijkend overzicht van hetgeen de belasting op honden in twee verschillende periodes, namelijk van 18571861 en van 1866-1871 heeft opgebracht. Dient die vergelijking om in het licht te stellen, dat nu beter dan vroeger aan de invordering der belasting de hanl gehouden wordt, dan is het geleverd bewijs afdoende; maar moet zij strekken om, zooals in de Memorie gezegd wordt, aan te toonen, dat de invordering tegenwoordig niet gebrekkig is, dan mag men betwijfelen of dit feit wel uit dergelijke vergelijking blijken kan. Het be trekkelijk betere kan toch nog zeer onvoldoende zijn. In 1859, 1860 en 1861 heeft men de heffing van de belasting blijkbaar geheel verwaarloosd, en het zegt dus nog niet veel, dat men nu, op meer stipte in vordering bedacht, ook betere resultaten verkrijgt. Ook het feit, dat het getal honden allengs vermin dert, en wel door de belasting zelve, kan allerminst de mindere opbrengst verklaren. Immers gold dit argument, dan zou men moeten ontwaren, dat de som, welke de belasting oplevert, trapsgewijze kleiner werd; en toch is dit volstrekt het geval niet. De opbrengst is bij uitstek wispelturigzij klimt en daalt om daarna weer te klimmen en nog eens te dalen, en verschilt van het eene jaar op het ander soms weinig minder dan 25 pCt. De verklaring van dit verschijnsel kan moeielijk gezocht worden in de groote afwisseling van het getal aanwezige honden, maar ligt vrij waarschijnlijk in de meerdere of mindere stiptheid waarmede de verordening wordt toegepast. Deze waarschijnlijkheid wordt bijna stellige weten schap, wanneer men er op let, dat de aanzienlijke vermeerdering van opbrengst in 1870 juist samenvalt met het tijdstip waarop aan den opzichter, met de surveillance belast, een veel ruimer aandeel in de opbrengst wordt toegekend. Het groote provenu van 1870 bewijst alzoo vrij duidelijk, dat het minder provenu van 1869 aan gebrekkige surveillance te wij ten was, en geen wonder dus, dat toen bij het jong ste onderzoek van de begrooting bleek, dat de opbrengst van de honden belasting op dat tijdstip ruim f 300 bij de opbrengst van 1870 achterstond, de klacht zich hooren deed, dat het toezicht op de invordering der belasting nog altijd gebrekkig is. De gegrond heid van di ze klacht moge niet mathematisch bewe zen zijn, er bestaat althans een zeer sterk vermoeden, dat voor hare juistheid pleit. Maar wat hiervan ook wezen moge, 't zij Burge meester en Wethouders in hun recht zijn als zij be weren, dat de belasting behoorlijk wordt ingevorderd, 't zij men zich voege bij de Commissie van Financiën, waar deze, naar zij meent op goede gronden, beweert dat de invordering nog altijd zeer veel te wenschen overlaat, zooveel is zeker, dat wanneer de verplich ting, om de honden een kenteeken van betaalde belasting om te hangen, vervalt, de opbrengst van die belasting sterk achteruit moet gaan, omdat er dan werkelijk geenerlei contróle op de invordering meer overblijft, en het ten slotte vrij wel van de welwillendheid der ingezetenen afhangt, of zij de belasting al of niet betalen zullen. Wel zeggen Burgemeester en Wethouders, dat de opzichter da gelijks het register kan raadplegen en dus bekend worden met de namen van hen, die de belasting be taalden, maar het is zeer duidelijk dat dit hulpmiddel hoogst gebrekkig is, althans in eene stad als deze, waar in de eerste plaats de studenten als houders van honden voorkomen. Immers het is niet waar schijnlijk, dat de opzichter op den duur volledig be kend zoude zijn met de namen van het zeer wisselend studenten-personeel. Burgemeester en Wethouders schijnen dit zeiven ook in te zien; zij ontkennen niet dat de maatregel dien zij voorstellen, tot verzwakking van de contróle leiden zal, maar meenen dit bezwaar te kunnen ver goelijken, door de opmerking, dat het doel van de belasting niet zoo zeer is stijving van de gemeente kas als wel vermindering van het aantal schadelijke straathonden. Tegen deze bewering moet uw«3 Com missie echter nadrukkelijk opkomen: hot doel moge zijn, zooals Burgemeester en Wethouders opgeven, het middel moet toch wezen eene belasting, gelijkelijk drukkende op allen die honden houden. Hecht men daaraan niet, zegt men dat het weinig atdoet ot' allen de belasting betalen, als de schadelijke honden maar geweerd worden, dan merken wij op, dat het middel erger is dan de kwaal en dat men \vpl zal doen andere wegen in te slaan om tot het gewenschte doel te geraken. In eene ordelijke huishouding mag het niet van de willekeur der ingezetenen afhangen of zij al of niet belasting zullen betalende gemeentekas moge door die willekeur weinig schade lijden, zij is op zich zelve onredelijk en ook niet te rijmen met het grond wettig voorschrift, dat privilegiën in zake van belas tingen verbiedt. Mocht het dus werkelijk blijken, dat de tegenwoordige bepaling omtrent het dragen van een kenteeken met te handhaven is, dan zou de Commissie liever adviseeren tot opheffing der belas ting, dan tot het intrekken van een voorschrift, dat alleen de behoorlijke invordering van de belasting verzekeren kan. Maar is nu de bedoelde bepaling inderdaad zoo onhoudbaar als Burgemeester en Wethouders in hunne Memorie van toelichting opgeven? Uwe Commissie twijfelt er aan. Welke zijn de bezwaren die men aan voert? Vooreerst deze: dat sommige honden de kunst verstaan om zeiven het kenteeken af te rukken, ter- wijl bij anderen dat kenteeken gestolen wordt. In het een en ander geval ligt de schuld niet bij hen die de honden houden, en waar geen schuld is, kan men zonder onbillijkheid ook geen straf toepassen. Vooreerst zij opgemerkt, dat waar zich gevallen voor doen als hier worden opgegeven, de straf zich in den regel zal bepalen tot de verplichting om voor weinige stuivers een nieuw kenteeken aan te koopen; maar ten andere, dat in 95 van de 100 gevallen het verlies van het kenteeken werkelijk het gevolg is van een zeer wezenlijk verzuim. Immers, wordt het kenteeken behoorlijk aan den halsband bevestigd, dan kan dit bijna niet verloren gaan; terwijl dit verlies geheel onmogelijk wordt wanneer men de honden niet zonder toezicht op de straat laat rondloopen. Al mocht de bepaling niets anders uitrichten dan dit, dat zij der gelijk onbeheerd rondloopen van honden tegengaat, dan zou zij inderdaad reeds om die reden eene zeer heilzame uitwerking hebben. Een tweede bezwaar is de moeielijkheid om tegelijk een groot aantal honden machtig te worden en die drie dagen lang voor den eigenaar te bewaren. Inder daad wanneer overtreding Yan de verordening regel mocht worden, dan zou het op den duur niet mogelijk zijn de bepaling in haren vollen omvang te baudha- ven. Naar het oordeel van uwe Commissie is dit echter allerminst noodig, wanneer de opzichter met de sur veillance belast, zich geweut om dagelijks vier of vijf honden liefst honden van waarde welke hij zonder kenteeken aautreft, op te vangen en weg te sluiten, en hij past dien maatregel drie maanden lang met de meeste consequentie en zonder oogluiking toe, dan zal de last en de moeite, welke dergelijke maat regel voor de eigenaars oplevert, voldoende zijn om het nu bestaande verzuim te doen ophouden. Ook dit bezwaar kan in de practijk van niet veel beteekenis zijn. Eindelijk eene laatste moeielijkheid. Hoe de over treding van het voorschrift te straffen? Men kan toch tegen hen, die verzuimen hunne honden van het be paalde kenteeken te voorzien, geen procos-verbaal we gens overtreding van eene plaatselijke belasting-veror dening opmaken? Het antwoord op die vraag is twij felachtig. Uwe Commissie zou met Burgemeester en Wethouders tot eene ontkennende beantwoording over hellen, ofschoon de jurisprudentie van den Hoogen Baad veeleer voor een toestemmend antwoord schijnt te pleiten. Maar ook aangenomen dat de overtreding niet gestraft kan worden, dan nog blijft de bepaling nuttig. Het opvangen en wegnemen van de honden is op zich zelf reeds eene straf, welke de eigenaars, die aan hunne dieren gehecht zijn, niet doelloos zullen braveeren, terwijl in elk geval de teruggave niet kan plaats hebben, zoolang de kwitautie van betaalde be lasting niet vertoond is. Mocht het ten slotte blijken, dat het tijdelijk verlies van den hond en de moeite welke men zich moet getroosten om dien terug te erlangen, geen straf is, sterk geuoeg om de naleving van het hier bedoelde voorschrift te verzekeren, dan zou men nog kunnen onderzoeken, of niet door het opnemen van de eene of andere bepaling in de alge- meene politie-verordening dit bezwaar zou kunnen worden uit den weg geruimd. Voorshands schijnt dit echter niet noodig. De conclusie van uwe Commissie is derhalve deze voor de richtige invordering van de belasting op hon den is de bepaling, welke Burgemeester en Wethou ders willen schrappen, volstrekt onmisbaar. Men mag die bepaling niet opofferen, en men behoeft dit ook niet te doen; want al is het waar dat het eenige moeite kost om daaraan op den duur de hand te houden, die moeite is toch in geen geval onoverko* melijk. De Commissie van Financiën moet uwe ver gadering dus eenvoudig raden de concept-besluiten van Burgemeester en Wethouders te verwerpen en de bestaande verordening te handhaven. De Commissie van Financiën, enz. Leiden, 2 December 1871. Wij beschouwen dat de aanleg der rioleering, vol gens het stelsel Liernur, in dat gedeelte van Wijk II, waar dit zou worden toegepast, thans zoover gevor derd is, dat tot eene openbare verpachting der faecale stoffen, die aldaar verzameld worden, kan worden overgegaan. Wij hebben de eer de hiervoor gevorderde concept-voorwaarden aan u ter vaststelling voor te leggen, waarbij wij die verpachting, ingaande den lsten Januari 1872, als eene eerste proef slechts voor éen jaar hebben bepaald. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Voorwaarden, volgens welke Burgemeester en Wethouders van Leiden, in het openbaar zullen verpachten: de faecale sloffen die ver zameld worden in dat gedeelte van Wijk II der gemeente, waar het Liernursche stelsel is toegepast, en zulks voor den tijd van twaalf maandenaanvangende den eersten Januari 1800 tweeënzeventig. Art. 1. Aan den pachter wordt gedurende het jaar 1800 tweeënzeventig geleverd alle versche privaatstof, verzameld vólgens het stelsel van kapitein Ch. T. Liernur, nabij de voormalige Koepoort. De pachter verbindt zich tot het dagelijks afhalen of doen afhalen uit een aan te wijzen taplokaal der verpachters van al de aldaar voorhanden, met privaat- stof gevulde vaten. Art. 2. De gevulde vaten mogen niet langer dan 2 maal 24 uren binnen de gemeente verblijven. Art. 3. Het vervoer der gevulde vaten door de stad moet in behoorlijke vaar- ot voertuigen plaats hebben, de laatste zoodanig ingericht dat, ingeval er een ongemak aan de een of meerdere vaten ont staat, er geen uitstorting van privaatstoffen op den openbaren weg kan plaats hebben. Art. 4. De vaten zijn en blijven het eigendom van den pachter. Hij moet zorgen daarvan eene genoegzame hoeveel heid voorhanden te hebben om de dagelijks verza melde stoffen uit het aftaplokaal te kunnen ver wijderen. Zij moeten na elke ontlediging van binnen en van buiten zoodanig gereinigd worden dat er geen privaat- stoffen aan of in verblijven. Die reiniging mag niet in de gemeentewaters plaats hebben. Niet behoorlijk gereinigde vaten worden, voor rekening des pachters, van gemeentewege schoonge maakt. Art. 5. De vaten moeten voorzien zijn van behoorlijke spongaten, naar op te geven maat, welke gaten ge dicht, uitgeboord of vernieuwd moeten worden, wan neer de verpachters zulks noodig oordeelen. Art. 6. Tot het laden der gevulde vaten in schepen of op voertuigen kan de pachter gebruik maken van de daartoe strekkende middelen der verpachters, voor zooveel die bij het aftaplokaal voorhanden zijn. Art. 7. Het vervoeren der vaten buiten het aftap lokaal moet des morgens voor 10 uren afgeluu- pen zijn. Art. 8. Zooveel mogelijk moeten vaten van gelijke grootte worden gebruikt. Art. 9. Voor dat een vat in gebruik wordt gesteld, wordt door de verpachters onderzocht welk gewicht het kan inhouden. Dit gewicht wordt van zijnentwege daarop ge brand. Art. 10. Iu het aftaplokaal is een register voor handen, dat dagelijks aangehouden wordt, tot aan- teekening van het aantal afgeleverde vaten en hun gewicht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 3