N°. 3629. A*. 1871. 7 December. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". DB HAHHOVBRSCHE PATRIOT, DAGBLAD. PRUÖ DKZKR COURANT. Voor Leiden per 3 loatndeu3.00. Franco per post..3.85 Afronderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering vap Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS LI Kit ADVEETBNTIKN. Voor lodoron regel.-0.1S. Grootore letton dut do plaatsruimte die lij boeltan Lelden, 6 December. !d de zittiüg van de Ttveede Kamer der jen-Generaal van gisteren was het eerst aan orde Hoofdstuk VIIA, Nationale Schuld) der itsbegrooting voor 1872. ij deze gelegenheid heelt de Minister van lanciëo, naar aanleiding van den aandrang den heer van Delden om de groote sommen lands kas aanwezig, eeuigermate, liefst door Eiortisatie vruchtbaar te maken, verzekerd dut d wetsontwerp tot amortisatie van schuld bij Raad van State wordt onderzocht. De Mi- filer hoopte, dat de Kamer nog in de gelegen- eid zal zijn, dit ontwerp vóór het nieuwe jaar f te doen. Uit deze verklaring ontstond eene discussie, aarbij reeds onderscheidene leden in eene be- ordeeling der mogelijkheid van dien toegezegden isatregel traden, en waaruit tevens bleek dat Iel wetsontwerp in hoofdtrekken hierop neder- wam, dat de Regeering aan de Kamer zal ragen om op het saldo der Indische rekening ene zekere som tot amortisatie te besteden. Het Hoofdstuk werd met ulgemeene stemmen isugenomen. Hu volgde Hoofdstuk VIIB Departement van financiën.) Bij de ulgemeene beraadslaging werden een antal punten besproken, waarvan de meesten [ater hetzij hij de behandeling van de wet op ie middelen, hetzij bij hel Wetsontwerp tot heffing eener inkomstenbelasting terugkomen. Hier zij alleen aangestipt, dat de Minister van Financiën opnieuw in het licht heeft gesteld dat het der regeering met dit laatste wetsontwerp in hooge mate ernst is. lu antwoord toch op den heer v. Kerkwijk die de auudaebt van den Mi nister van Financiën vestigde op een groot aan tal onderwerpen die regeling behoefden, gaf de Mnuister te kennen, dat hij er den hoogsten prijs op stelde dat over de inkomstenbelasting uit spraak werd gedaan, voor dat andere zaken on dernomen worden. Immers zeer vele andere ont werpen slaan in onmiddellijk verband uiet den bewusten maatregel. De discussie over eene motie die de heer Leu- ting bij de ulgemeene beraadslagingen voorstelde, is verdaagd tot een nader te bepalen dag. Die motie luidt aldus: «De Kamer na den Minister van Financiën gehoord te hebben, het wensche- lijk achtende dat aau het derde lid van Art. 17 der wet (postwet) van 22 Juli 1870 eene toepassing gegeven worde, strookende met den geest en de bedoeling dier wet, gaat over tot de orde van den dag." Het geldt hier de quaestie dat kleine bladen die ft cent voor het blad, met een bijvoegsel 1 cent moeten betalen. Dit achtte de heer Lenting in strijd met de letter, den geest en de bedoeling der postwet. Bij de aaugevungen behandeling der artikelen is mal 36 tegen 27 stemmen aangenomen een amendement van den heer Smidt op artikel 91 (iructementen enz. van de betaalmeesters). Het amendement strekte om dedaarvoor uitgetrokken som van ƒ94,000 met f 4000 te verminderen, zijode het bedrag eener door de regeeriDg op de begroo ting gebrachte verhooging van de bezoldigingen der betaalmeesters. Bij de IVde afdeeling muntwezenwerd de aan dacht van den Minister gevestigd op het in omloop zijn van Belgische centen, waaraan niets gedaan wordt; en op de omstandigheid dat het aannemen van den gouden standaard in het Duitsche kei zerrijk, den prijs van het zilver zat doen dalen, betgeeo voor landen, waar zoo als hier de zilveren standaard bestaat, gevaarlijk is. De Minister van Financiën antwoordde op een en ander, dat zonder medewerking van bet pu bliek aan 't wereD van Belgische centen niet veel te doen vras. Van Regeeringszijde worden alle aangewezen middelen tot wering van dit munt stuk in practijk gebracht. Op de gevolgen der verandering van 'het Duit sche muntstelsel is de Regeering bedacht geweest en hare aandacht blijft daarop gevestigd. Het Dagblad van Zuid-Holland vreest, dat er bin nen kort niets zat overblijven van de grens tus- scben goed en kwaad (genoemd blad zou tusschen twee haakjes hierdoor uiet erg achteruitgaan), tusschen misdaad en gerechtigheid, omdat er reeds in ons bezadigd Nederland en onder toezicht van hoogleeraren in de rechts-wetenschap artikelen worden geschreven, die de moordenaars voortaan als de slachtoffers en de rechters als moordenaars voorstellen I Wat de bezadigdheid van Nederland betreft, indien die daarin bestaat dat men hooggeplaatste personen eu zelfs de vertegenwoordigers der ge rechtigheid niet durft ten toon stellen, indien zij het verdienen moge dan die bezadigdheid hoe eer zoo liever verdwijnen. Wat betreft het toezicht van een boogleeraar dit is een fictie van het Dagbl. v. Zuid-Holl., die het er waarschijnlijk voor zijn eigen nut en ge noegen op nahoudt, om op die manier eenige lie felijkheden te kunnen toevoegen aan een unto, dien het blad op geen andere wijze weet aan te vallen. Trouwens ïu de beraadslagingen van den Leidschen gemeenteraad over de publiciteit der geiiieeutesiukkeu kan bet Dagbl. v. Z.-H. zien, dat de bedoelde hoogleeruar zelf heeft verzekerd inet het Leidschc Dagblad in geen betrekking te staan. Wat de moordenaars als slachtoffers aangaat zal hel Haagscke Dagblad ons genoegen doen, de moorden aan te wijzen, die door Rossel en Crémieux (van welke twee mannen wij speciaal spraken) begaan zijn. Maar dat enkele der rechters moordenaars zijn, ja dat blijven wij beweren, oindat wij overtuigd zijD, dat die enkele de be- krachtiging van het doodvonnis uiet hebben uit gesproken in naam van het heilige recht, maar uit haal en wraakzucht legeu al wat met de comuiune in betrekking heeft gestaan. Het Dagblad v. Z.-H. spreekt van «de wrekende gerechtigheid." Dat is een schoon woord voor een blad dat zoo gaarne tot zoogenaamde «Schlag- wörter" zijne toevlucht neemt. Maar waDneer men het woord bedaard beschouwt, dan ziet men dat wrekende gerechtigheid slechts zoolang op dien naam aanspraak mag maken, als zij inderdaad gerechtig ,is. Het Haagscke Dagblad zal toch wel teegeven, dat er verkeerd en slecht recht kan gesproken worden? Of wil het onvoorwaardelijk de mensChelijke gerechtigheids-instellingen loven en prijzen, hoe zij ook aangewend worden? In dien b. v. de wrekende gerechtigheid den hoofd redacteur van het Haagsche Dagblad eene boete van I 1000 oplegde voor iedere onwaarheid, die in het blad te lezen heeft gestaan, zou dan het blad nog het zwaard trekken, voor die heerlijke gerechtigheid? Nu, in zulke gevallen, (en hetgeen wij onder handen hebben is honderdmaal erger) is bet niet alleen geen schande, maar een dure plicht op de misbruiken van macht de aandacht te vestigen, eD ze aan de kaak te stelleD, aelfs ai moest daardoor de «stomme bewondering van het volk voor de wrekende gerechtigheid" eenigs- zins verminderd worden. Voor de verkiezing van een lid voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal in bet hoofdkiesdis trict Amsterdam zijn uitgebracht 1798 geldige steinmeD. Gekozen de heer Mr. H. Godefroi met 1020 stemmen. De heer H. A. lnsiuger be kwam 766 stemmen. Aan de Wekkker ontleen en wij het wederant woord van den heer J. A. van Dijk alhier, aan den heer de Witte van Citters: „Over de tractementen der Hulponderwijzers te's-Gra- venkage. De overtuiging dat ik een goed werk deed met dit onderwerp ter spraak te brengen, is ook door het tweede schrijven van den heer van Citters niet geschokt. Integendeel, zij wordt sterker en sterker, hoe meer ik zijn machteloos gespartel aanschouw om eebe slechte zaak te verdedigen. Hij is minder woordeurijk dan ik?... niet zonder reden, zou ik zeggeo, wanneer ik zijn antwoord met mijn schrijven vergelijk. Toch ben ik bijzonder tevreden over hem. Hij doet weer eene bekentenis, zoo gul en welgemeend, dat ik baast niet meer verlangen mag. Opgrond van zijne eigene argumenten achtte ik hem ver plicht, mij te helpen, en waarlijk, hij doet het. Het is zeer eenvoudig dit aan te toonen. Mijn eerste schrijven was gerioht tegen eene bewering van B. en W. van 's-Gr.-dat de ver booging der jaarwedde bij de hulponderwijzers den lust zon doen verminderen om naar de be trekking vaD hoofdonderwijzers in kleine plaat sen te solliciteeren. Deze bewering vond instem ming bij den heer v. C. «Die reden weegt ook bij mij" zeide hij. En wat verklaart bij nu? «Verhoogde men nog zooveel, zoo zouden de meesten van heD, daar wat in zit, toch liever hoofdonderwijzer worden I" Bravol zoo mag ik bet hooren! Vlak in mijn schuitjel Volkomen in mijn geest gesproken I Hulponderwijzers zijn menschen van gelijke beweging als wij, niet zoo dwaas als B. en W, voorgeven I Hulponderwijzers zullen evenmin als ieder ander, omdat zij het tamelijk goed hebben, het betere versmaden. Ik vind het heerlijk, dat zoo'u hardnekkig tegen stander als de heer van C. ook dit weder mét mij eens is. Het lieveliogsidee van het Dagelijbsch Bestuur der Residentie krijgt nu ook van hem den genadeslag. Samen kunnen wij uitroepeD, dat de heeren al te vriendelijk, al te zorgvuldig zijn, dat hunne vrees velkomen ijdel is. Laten zij gerust hunnen hulponderwijzers een flink loon geven, hun een fatsoenlijk bestaan verzekeren. De heeren behoeven zich niet angstig te maken, dat zij afkeerig zullen worden van'eene betrek king, die nog fatsoenlijker betaald wordt; dat zij het betere Diet zullen willen hebben, wanneer zij bet maar kunnen krijgen. Ik ben met dezen uitslag zoo in mijn schik, dat ik lust heb om over de vele onjuistheden, in het schrijven van den heer v. C. voorkomende, heen te stappen. In het belang der zaak mag ik dit echter niet geheel doenook moet ik toonen, dat ik zijn schrijven op den rechten prijs weet te schatten, anders zou ik mij weder aan «on edele ondankbaarheid" 6chuldig maken, od F om de waarheid te zeggen ik heb van allé ondankbaarheid, zoowel edele als onedele, een diepen afkeer. Al dadelijk moet ik mijn compliment makeu over eene fraaie gevolgtrekking. In n°. 45 van dit blad weegt de reden van B. en W. ook bij den heer v. C. en zullen de verhoogde tractemen ten den lust doen verminderen om hoofdonder wijzer te worden; ip n°. 47 heeft die reden niets meer te beduiden. Dat gaat best.'t Is altijd beter schuld te bekennen, dan in eene dwaiiég te volharden. Maar de manier is oorspronkelfjü'. «Ik blijf dus zeggen verhoogde men nog zoovéél', toch zoudeü de meesten van hen, daar wat ióziï, liever hoofdonderwijzer worden." Dat «ik blijf dus zeggen" is bijzonder naief. Zeker iemand zegt, dat iets wit is, en blijfl dus zeggen, dat hét zwart is. De beer v. C. uiaakt het mij ten pli'étit he(n oprecht dankbaar te wezen, waar h(j "vini oordeel is, dat mijo betoog mank loopt. Ook de voor de hulponderwijzers zoo belee- digende uitdrukking «zelfs de bekwamenver- roesteu na eenigeu lijd" is nu aanmerkelijk ver zacht. Het heel nu «hulponderwijzers, dié hét "te lang zijn, .verroesten." Het leelijke woord is van den heer y. C., maar de stelling is zoo kwaad niet. Dat hebben ze wederom met ons allen ge meen. Hoofdonderwijzers, schoolopzieners, predi kanten, advocaten, ministers, die het te lang zij'n, verroesten .insgelijks. Wil de heer v. C. bewerela, dat de hulponderwijzer gevaar loopt zéér vroeg oud en afgeleefd te wezen? Er is veel van aan. Hij leidt een uioeitevol en kwijnend leven. Üij is iD den regel nog minder dan een stiefkind der maatschappij. De gemeentebesturen, die iiem onbillijk bejegenen, meer nog de leden van'het schooltoezicht, die de gemeentebesturen in hunne verkeerdheden stijven, hebben er veel van óp hun JOHAN DUYE, or MENSCHENLIEFDE EN BIJGELOOF. NAAR HET HOOQbUlTSCH VAN BMlLIB HBIKRIOHS. Vervolg. «Raak het kind niet uanl" riep de beul drei gend. «Raak ook dezen moordenaar niet aan, vrouw I Hij behoort mij toe en ik zal alle pijnen der hel uitvinden, om aaD hem den dood mijns zoons te wreken. Anna, mijn kind, laat afl Gij zult toch den moordenaar uws breeders niet willen beschermen?" AnnaI De dokter beefde zoo hevig, dat hij zich krampachtig aan het venster moest vasthouden. Toen wachtte hij met ingehouden adem het ant woord des kinds af. «De doode was mijn broeder uiet, ik was bang voor hem. Maar dezen moet gij niet dooden, hij is geen moordenaar I Geloof hem uiet, al zegt hij het ook. Ik wil hem redden." De storui huilde, als wilde hij de aarde uit haar verbaud rukken, daarom had men daar binneu ook niet het afscheuren van het luik ge hoord, daar de benl zich voor iederen luisteraar veilig waande. De afschuwelijke vrouw liet bij de woorden vau het kind een gehuil van woede hooren en zwaaide met krachiigeu arm bet lange mes om den moord te plegen. Toen viel de beul op baar arin aan, en wor stelde met haar om haar het mes te ontwringen; zij schenen in hunne wederzijdsche woede niet meer aan hun slachtoffer te denken. Horn zag nog, dat bet kind den knielenden Erich iets in liet oor fluisterde, dat deze, door doods angst aaugegrepeu, en met een blijkbaar beldfer- der blik, schielijk opstond en door het kind voort getrokken naar de deur snelde. Toen gproDg de dokter, als door een dubbele ontzetting aange grepen, terug en luisterde, terwijl de storm en den regen 6teeds aanhield. j Wat was dat? Was bet schreeuwen van adgst en het geraas van den storm? Wat rolde en bruiste zoo dof eu onheilspellend in de vefte? Wilde in dezen vreeselijken nacht al het1 ^er- schrikkelijke in de natuur en bij de menschen zich vereenigen, om het laatste oordeel aan te kondigeD? Als een nevel zag dokter Horn twee gedaanten voorbij zich snellen en in de duisternis verdwij nen; toen vloog de Medusa met een woest gehuil voorbij, de vluchtelingen na. Dokter Horn kon den afschuw nog altijd niet van zich afschudden, die hem als met ijzeren armen ontkiemd hield. Toen dacht bij eensklaps aan de koortslijderes in moeder Alcken's huis. Met een anstig voorge voel snelde hij er heen, en betrad den drempel, die hem nu als geheiligd toescheen. Het licht van zijn kleine lantaren verlichtte de inwendige ruimte. Moeder Alcken sliep op den hardeD, kouden grond met het oude, vermoeide hoofd op de harde bank geleund, terwijl Sophie koortsig woelde. De arts ging bij haar legerstede zitten met het vaste besluit dien nacht bij haar te waken. Het was hém, als moest ook hier weldra het ongeluk binnenkomen. tij Door onrust gejaagd wilde hij naar de deur oin die dicht te grendelen, toen deze met kracht opengerukt werd en de sombere, gedaante van den beul vertoonde. Horn trad met een uitroep van schrik terug; 'oq .u 11 6' iiuijb «Ha, daar vind ik er nog een van dat gespuis 1" riep de beul met woeste vreugde. «Hier zult gij mij niet ontsnappeD, gij helsche dokter, de pijn bank zal u wel als een slang uitrekken. Hé, gij houdt het ook al met die heks daar, en wildet de jongen in uwe handen hebben. Oog om oog, en tand om tand, gij helsche dokter I Mijn Thieie is vermoord door u en den wollenwever, die niet aan mijne handen ontsnapt, maar gij zult bier sterven, zoo waar als ik de beul ep de meest gevreesde man van Hannover ben. De dokter had op dit oogenblik, toen het ge vaar hem zoo van nabij bedreigde, zijne gewone koelbloedigheid herkregen. Hij liet het licht van de lantaren op dé ge daante van den beul vallen en zeide met ver wonderlijke kalmte: «ik kan begrijpen, dat de dood van uw zoon u woedend maakt. Ik echter, pvenmin als Erich Barosforff hebben dezen dood veroorzaakt." «Gelogen I" riep de beul woest lachende. En h(j kwam zelf, om zich als moordenaar aaD te klagen. Hij zal mij niet ontsnappen." «Hij wilde zich voor zijn vader opofferen ging Hom rustig voort. «De oude Claus Barn- storff, die nu dood in zijne hul ligt, beging den moord in een vlaag van ijlende koorts, toen hij (tan de hoede van ziju zoon optkomen was." ja. sa as ujin svv oo •13 Si iU rood eti ,109I s.,aa

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1