Zaterdag 2 December. N°. 3625. A0. 1871. Uit den Gemeenteraad. Feuilletoii van het „Leidsch Dagblad". BE HAMOVERSCHH PATRIOT, MENSCHENLIEFDE EN BIJGELOOF. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden.ƒ3.00. Franco per post3.85 Afzonderlijke Nommerss 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PMJ8 DKH ADVERTENTIEN. Vooriederen regelƒ0.15. Grootere letter» naar de plaatsruimte die zij beslaan. STADS-BERICHT EN. De BURGEMEESTER, Hoofd van het Gemeente bestuur van Leiden, doet te weten, dat aan den Ontvanger der directe belastingen alhier zijn ter band .«teld drie, op den 27#t*n der vorige maand, invor derbaar verklaarde kohieren, als: één van het Patent- regt, tweede quartaal, en twee voor de belasting op het Personeel, voljaarsch- en drievierendeeljaarsch aanslagen, allen over het dienstjaar 1871 en 1872, terwijl ieder verpligt is zijnen aanslag, op den bij de Wet bepaalden voet, te voldoen. En wordt deze door plaatsing in de Leidsche Cou- ranl afgekondigd. De Burgemeester voornoemd, v. d. BRANDELER. Leiden, 1 December 1871. Bij het bespreken van gemeentezaken mogen wij uu en dan eens ondeugend zijn geweest, van onbillijkheid was er naar onze bescheiden mee- Ding, in dergelijke polemiek geen spoor te vinden. Tegen betgeeu afkeurenswaardig of aan bedenking onderhevig was, kwamen wij steeds onbeschroomd op. Wat goedkeuring of lof verdiende werd steeds erkend. Moesten wij wat dit laatste aaDgaat, ka rig zijn, het lag niet aan ons. Getrouw aan deze gedragslijn, zijn wij de eersten om niet onopge merkt voorbij te laten gaan, wat inderdaad ge releveerd mag worden. Te eerder nu daartoe ge legenheid wordt geschonken, nadat we onlangs in de droevige noodzakelijkheid verkeerden over de stedelijke zaken een niet te zoetsappig woordje meê te praten. Men beschouwe dan ook het constateeren van een feit, waaruit de voortvarendheid van het da- gelijksch bestuur blijkt, niet als eene strijkage dezerzijds, maar als een bewijs van onze oprechte zucht om het bestuur dezer gemeente te steunen, .•aar en wanneer het eene richting aan de za ken geeft, die consequent gevolgd, voor de stad onzer woning veel goeds zal uitwerken. Men beschuldige ons niet van overdrijving dat wij zoo vele woorden bezigen-voor eene wezenlijk dood eenvoudige zaak, want zij raken toch minder de zaak zelve dan het beginsel dat er mede gemoeid is. Dit beginsel zullen we duidelijk maken, alvo rens het feit te constateeren. Men zal zich herinneren hoe ons geacht raads lid Prof. Buys bij de algemeene beschouwingen over de Geraeentebegrooting vooral klaagde over den langzamen gang van zaken, over gebrek aan voortvarendheid bij wat hij noemdede groote veer in het middenpunt van het raderwerk. Men herinnert zich ook gewis hoe hij wees op de bittere klachten, hier zoo dikwijls aangeheven, over de traagheid welke zich openbaart, waar het geldt voorziening in vacaturen bij het onder wijzend personeel. Welnu, aan de behartiging van dien wenk is een begin van uitvoering gege ven en we hopen dat het daarbij niet zal blijven. L Dit wat het beginsel betreft. Aangaande 't feit, waaruit de toepassing van 't begiusel blijkt, gelooven wij geheel in den geest van den Burgemeester te handelen uiet daarop de aandacht te vestigen. Hij zelf scheen er toch groot gewicht aan te hechten dat 't in het oog viel. Het gebeurde dau in de Raadszitting van giste ren dat de Raad moest beslissen op eene aan vraag om eervol ontslag van den heer J. J. Wij- tenburg, kis hulponderwijzer aan de schooi voor meer uitgebreid lager onderwijs. Nauw had de vergadering dit ontslag verleend, of de Burge meester verwittigde den Raadsleden, dat het dagelijksch bestuur met den meeslen spoed zijn zorgen gewijd had aaD de voorziening in die vacature, zoodat hij reeds nu kon overleggen eene voor dracht met de stukken van de schoolautoriteiten, die daarover gehoord waren. Als men nu nagaat dat de heer Wijtenburg den 20sten November zijn ontslag beeft aange vraagd, dan mag het veilig een streven naar voortvarendheid in de afdoening van zaken ge noemd worden, dat het gemeentebestuur reeds tien dagen later, op denzelfden dag dat de Raad over de aanvraag om ontslag zal beslissen, met eene nieuwe voordracht gereed is. De omstandigheid dat de Voorzitter er prijs op stelde, van eeu en ander openlijk gewag te makeD, is ook in verband met een niet minder gewichtig feit, dat in de Raadsvergadering van gisteren officieel werd, een gunstig teeken voor de toekomst. Leiden, 1 December. De behandeling van het Middelbaar Onderwijs, uitmakende het tweede deel van de Afdeeling Onderwijs, der begrooting van Binnenlandsche Zaken, werd in de zitting van de Tweede Kamer van gisteren beëindigd. De volgende punten bebeerschten de nu en dan korrelige en zwartgallige discussie, te wetenbet oprichten van gesubsidieerde meisjesscholen; de toelatiDg van meisjes tot deHoogere Burgerscholen; de examina van toelating, en overgang, de eind examens aan de Hoogere Burgerscholen; de ver betering van het landbouw-onderwijs, alsook de omschepping van de burgerdag- en avondscholen in ambachtscholen. Het waren hoofdzakelijk de heeren Jonckbloet en Moens, ondersteund door de heeren Heemskerk Az. en Saaymans Vader, die de quaestiën rakende het meisjes-onderwijs en de inrichting van de examina voor het Middelbaar Onderwijs, met niet weinig poids te midden der vergadering wierpeD. De wijze van debatteeren van de twee eerst genoemde afgevaardigden komt ons van te onder geschikten aard voor, om er lang bij stil te staaD. Wij kunnen ods bepalen tot de opmerking dat als zij het suaviler in modo, [orliter in re, beter iü acht genomen hadden, hunne betoogen er niet minder om zouden geweest zijn. Al dat gekibbel over en weder doet meer kwaad dan goed, daargelaten nog de kostbare tijd die er mede verloren gaat. Nu kunuen die afgevaardigden het genot sma ken in de conservatieve pers lot in de wolkeu verheven te worden. Eu waarom? Omdat die pers van een molshoop een berg maakt. Overigens is in den stand van zaken geen ver andering gekomen. Voor afzonderlijke meisjesscholen achtte de Minister ondanks den aandrang van de heeren Jonckbloet en Moens den tijd nog niet gekomen. De zaak bevond zich nog in denzellden staat van voor eenige maanden, toen de Minister wilde afwachten wat particuliere krachten vermochten. Oeenerlei vooruitgang viel waar te nemen, althans geen zoodanige, die wettigt om meer te kunneu zeggen dan men meent te kunnen doen; althaus niet zóo dat de Regeering daaruit kon afleiden de noodzakelijkheid om maatregelen te nemen. In de toelating van meisjes op de Hoogere Burgerscholen, iets dat vooral door de heeren Jonckbloet, Moens, Saaymans Vader en Heems kerk Az., bedenkelijk werd geacht, bleef de Minister eene doodeenvoudige zaak zien. Er bestonden geen redenen voor het Gouverne ment om als de ouders verlangen hunne meisjes den geheelen cursus of enkele lessen op de Hoo gere Burgerschool te doeu volgen, dit te verbieden, altoos indien daartegen geen bezwaren bij direc teuren of leeraren rezen. Dat er geen vrees behoefde te bestaan voor overstrooming dier scholen door meisjes, kon hieruit blijken, dat in het geheele land zich nog geen half dozijn meisjes had aangemeld. Kwa men er echter meer dergelijke interessante be richten tot den Minister, zoo zou hij niet verzui men daarvan de Kamer op de hoogte te houden. Mochten er in plaats van een doziju zich een 50ial meisjes aanmelden, dau kon men begin nen te vragen of het noodig is maatregelen te nemen. -Ook wat de eindexamiua en die van toelating eu overgang betroffen, bleef er strijd tusschen den Minister en zijne aanvallers. Hij bleef volhouden dat de wet op het middelbaar ooderwijs Diet gewild heeft dat niemand tot de H. B. S. zou mogen worden toegelaten of in eene andere klasse overgaan, zonder afgelegd examen; en dat art. 22 van het Reglement van SO Augustus 1864 dit ge heel facultatief beschouwt. Iüdien iu dit reglement vau overgangsexamina gesproken wordt, dan bedoelt men zoodanige, waarbij de vorderingen der leerlingen worden geconstateerd, maar niet die welke ten gevolge hebben, dat individu's worden geweerd, daar het hier Oüderwijs geldt dat vrije studie en vrije ont wikkeling beoogt. Het streven van den Minister, met de ophef fing van de klachten tegen de eindexamina door inkrimping van het getal examinatoren, is een examen van ensemble te verkrijgen, niet afdalende tot de bijzouderhedeu van ieder vak. Een exa men waarbij de vragen zoo wordeu ingericht dat niet de veelheid van het weten, maar het verband van het weten blijkt. Geen menigvul digheid van speciale kennis, maar algemeene kennis en ontwikkeling. Op het samenvatten, niet op het verspreiden vaD kennis kwam het aan Men moet van de leerlingen van het Middelbaar Onderwijs geen „Conversations-Lexicon" maken. Ziehier in beknopten vorm de rede weergegeven, waarmede de schepper van de wet van 1863 zich verdedigde tegenover hen, die zijne wijze van toepassing dier wet zoowel in strijd met haren letter als geest achtten. Met den wensch om het landbouwonderwijs van staatswege te verstrekken, was 'tevenals bij de meisjesscholen de oude zaak. Belemmeren wij, zeide de Minister, het particulier initiatief uiet. Hoe meer particulier initiatief, hoe grooter genegenheid om te gemoet te komen. Aan de denkbeelden van den heer Mackaij, den jeugdigen afgevaardige uit Tiel, wijdde de Minis ter een speciaal antwoord. Dit lid vveDschte de burgerdag- en avondscholen meer practisch inge- rictit te zien en zou die in professioneele scho len willen omscheppen. Dit denkbeeld achtte de Minister wel der over weging waardig, maar de ontwikkeling hing geheel af van de localiteitenhet zijn de ge meenten die de burgerdag- en avondscholen oprichten en besturen. Daarvan ambachtsscholen te maken zou zeer wel gaan in eene stad als Amsterdam, maar het was de vraag of diLQok in kleinere plaatsen, in plaatsen beneden de 3000 zielen kon, Ambachts scholen zijn nuttig, maar hare oprichtiDg mag niet geschieden ten koste der ontwikkeling van geest en bet onderwijs, waaraan de ambachtsman bovenal behoefte heelt. Die burgerdag- en avond scholen dienen voor de vroege jeugd. Door oefe ning kunnen de ambachtslieden zich later prac tisch bekvvameD, maar met het opdoen van on derwijs moeten zij aanvangen. Het resultaat van het debat was, na het sluiten van de algemeene beraadslagingen, dat al de artikeleD van de afdeeling Middelbaar Onderwijs onveranderd werden goedgekeurd. Heden is de afdeeling Lager Onderwijs aan de orde. Een jaar geleden konden wij de bigde tijding mededeelen, dat onze stad zich ook weldra zou mogen verheugen in het bezit van een goed Lees museum. Het was aau Commissarissen gelukt een uitstekend lokaal te vinden en plannen tot eeue geheel nieuwe inrichting te bekomen, die door de leden met bijval werden vernomen. Daartoe was geld noodig, doch in enkele dagen was eene rentelooze leening tot het vereischte bedrag volteekend. De geheele reorganisatie was gebouwd op het vertrouwen, dat ook het leden tal thans belangrijk zou toenemen. En hierin had men zich met bedrogen; want nauwelijks waren de nieuwe zaleu met 1' Jan. dezes jaars openge steld of het ledeotal was verdubbeld. Wij behoe ven niet te herhalen wat toen reeds over de uit nemende inrichting is gezegd, alsmede over de groote uitbreidiog, die aau de lectuur was gegeven. Wij hebben nooit anders dau met lof, zoowel van stadgenoolen als van vreemdelingen, van ods Leesmuseum hooren gewagen. De grootere in- richungen van dien aard te Amsterdam en Rot- JOHAN DUVE, OP naar het hooqdu1tsch van EJVCIXjXB HIElIJSriCXCHlS. Vervolg. Een bekoorlijk vrouwenbeeld; met in het oog 'allende haast greep Johan Duve er Daar. Hij hield den ketting in de hand, maar deze hand sidderde zoo hevig, dat de kettiog rinkelde. Slechts éenen blik sloeg hij op het beeld, op den ring, welken de dokter hem toereikte, en met een gil viel hij bijna neder, zoodat Horn verschrikt den doode liet afglijden en hem te hulp sprong. iiO, raadselachtig geheim I" mompelde Duve. ^Eindelijk na zulk een langen tijd krijg ik een Tingerwijzing van den hemel? Wij zullen den man naar zijn huis brengen, doklerl" voegde hij er, zich tot dezen weudende, zacht bij. „Verzwijg voorloopig deze vondst. Ik moet met den beul zelf spreken." Na weiuige uiiauten hadden deze beide mannen den vermoorde in de draagkoets geplaatst, zonder dat de overigen ook slechts een vioger verroerd hadden. Zij waren allen trouwe knechteD, altijd gewoou slechts op een weuk te gehoorzamen, maar als bet vooroordeel, het onverzettelijke bij geloof zich deed geldeQ, hield de gehoorzaamheid als met een tooverslag oper behoorde de volle geestkracht van deze twee mannen toe, om de knechten te bewegen, de draagkoets met haar ontzeltenden inhoud naar het huis van deD beul te dragen. In de beide buurhuizen aan den kleineD „Wul- feshorn" heerschte een doodsche stilte. MeD was toen over het algemeen gewoon, tijdig ter ruste te gaau, wel het meest prijzenswaardige gebruik uit den goeden, ouden tijd. Zulk eeu voornaam bezoek met draagstoel en lantarens bad zeker nog nooit in dezen verachten boek der stad plaats gevonden en verschrikt keek moeder Alcken door de kleine vale ruiten, toen baar kamertje plotseling verlicht werd en zij den kleinen stoet met afgemeten tred zag voorbijgaan. Was het een spookverschijning? Zij vouwde de handen en bad een Onze-Vader. „Heiland der wereld, zij gaan naar deD beul! Dal is zeker een nachtspook 1" Zoo mompelde moeder Alcken en vluchtte naar het leger vaD liet zieke meisje. Toen werd de deur zachtjes geopend. De dok ter trad binnen. „Schrik met moedertje!" zeide hij. „Buiten ligt de zoon van den beul, waarschijnlijk ver moord. Hier is het drankje. Geef het aan de kranke in, zoodra zij wakker is. Ik kom later weer terug. Hij sloeg een blik op Sophie en verliet dade lijk het buisje. „Thiele Ebers vermoord I" mompelde moeder Alcken. „Mijn Heiland, sta mij bijl Maar bet is mij, als moest ik een dankgebed uitspreken." Daar buiten echter, voor het huis des beuls, werd een woest moordgeschreeuw aangeheven, dat door den stillen nacht ver klonk eD de be woners der aangrenzende straten uit den eersten slaap opschrikte. Het was de beulsvrouw, die over het lijk van haar zoon lag en aan de vreeselijkste droefheid ter prooi was. Het is een zonderling en niet te loochenen feit, dat zelfs de ruwste naturen het een of ander levende wezen, 'tzij mensch of dier, met eene waarlijk dweepachlige liefde omvatten, dat hun geheele zijn en deuken om dit middelpunt hun ner genegenheid draait en zij geene doodzonde schuwen, om het vermeende geluk van dit wezen te bevorderen. O, de liefde is van het leven der menschen onafscheidelijk! Maar bovenal verheveD is de moederliefde, welke zelfs de ruwste en afschrik wekkendste naturen aan den dag leggen. Het wilde geschreeuw der moeder had den beul uit den slaap gewekt. Verschrikt verscheen bij voor den drempel van zijn bnis en zijn ontstelde blik zweefde over dit wonderlijk tooneel, dat hem als eene spookgeschiedenis voorkwam. Toen hij uit den ntoud des dokters de toedracht van zaken vernam, verschrikte hij en sloeg een woesten blik op Johan Duve. Het was bem, als moest deze man, wiens aanblik bem sidderen deed, zijn zoon vermoord hebben. Toen rukte hij met eene onstuimige beweging de moeder omhoog en slingerde haar achteloos op zijde; zij stortte met een bevigen gil op de straat neder. Als ware het een kind nam hij het lijk op zijn arm en droeg het in huis, waarheen hem dokter Horn zonder dralen volgde. [Wordt vervolgd.')

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1