21 November. BE HAMOVMSCHE PATRIOT, N°. 3615. Dinsdag A0. 1871. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". IENSCHENLIEFDE EN BIJGELOOF. LEIDSCB PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden;".".7/3.00. Franco per post.3.85 Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PHUH DER ADVKRTBNTIKN. Vooriederen re&el0.15. Grootere letters naar 4e plaatsruimte die ty beslaan. STADS-BERICHTEÏÏ. BURGEMEESTER BR WETHOUDERS tak leiden, Gezien art. 264 der Wet van den 29 Junij 1SS1 pilsblad N°. 85); flelet op art. 7 der Verordening van den 11 No- «□ter/20 December 1869 {Gemeenteblad N°. 2 van liiu) regelende de invordering der plaatselijke directe felastiug, aangehaald bij Koninklijk besluit van 11 februari) 1871, N°. 9; Doen te weten, dat het 2" Suppletoir Kohier voor ie plaatselijke directe beiaatiug over 1871, op heden toorloopig ia vastgesteld en van den 21 November tot en uiet den 4 December aanstaande, ter Secretarie dezer gemeente (afdeeling tinanciën) van 12 tot 3 uren, toor een ieder ter lezing wordt nedergelegd. En geschiedt hiervan openDure kennisgeving door plaatsing in de Leidsche Courant. Burgemeester en Wethouders voorn1., v. d. BRANDELEB, Burgemeester, v. PUTTKAMMER, Secretaris. Leiden, 20 November 1871. Leiden, 30 November. De algemeens beraadslagingen over het lVde Hoofdstuk (Justitie) der Staatsbegrooting voorliet dienstjaar 1872, zijn in de zitting van de Tweede Hamer van Zaterdag aangevangen. De heer Wintgeus, oud-Minister van justitie on der het Ministerie Heemskerk-van Zuylen,opende de rij sprekers, met eene uitvoerige beschouwing over den toestand van ons rechtswezen. Hij wees op de groote en vele leemten en gebreken, waarin nog voorzien moest woiden en waarvoor nog zeer veel behoorde te worden gedaan. Men had dit niet uit het oog verloren, want herhaalde pogin gen waren daartoe aangewend. Tijdens hij in 1868 aan het hoofd van het Ministerie van jus titie had gestaan, had hij beproefd tot gevvenschte verbeteringen te geraken. Zijn toenmalig systeem was eene hervorming voor te bereiden door onze burgerlijke, handels- en militaire wetgeving par tieel te herzien. De politieke gebeurteoissen van dien tijd maakten echter een einde aan zijn korf stondig ministerieel leven, en zoo werden zijne pogingen verijdeld. Hierna trad hij in eene uit eenzetting, toelichting en apologie van de maat regelen die hij tijdens zijn ministerschap zonder de medewerkiug van de wetgevende macht had genomen, tegenover de minder gunstige beoor deeling die deze hadden ondervonden dan hij wel in het belang der zaak gewenscht had. Die cir culaires betroffen het in te stellen onderzoek naar ie werking van ons cellulair stelsel; het toezicht ian de procureurs-generaal op te dragen over rerschillende aangelegenheden betreffende rechts colleges, en het te keer gaan van misbruiken bij de behandeling van preventieve gevangenen. Naar aanleiding van deze rede voerden het woord de heeren van Akerlaken, van Eek en van der Does, zij bielden zich meer speciaal bij de bedoelde circulaires, en deden daarbij uitkomen in hoever zij zich met den inhoud al dan niet konden vereenigen. De heer Grataina behandelde het wenschelijke van de instelling der jury en was niet tevreden met het antwoord door den Minister van justitie gegeven op de in het Voorloopig Verslag gestelde vraag of onze landaard geschikt en rijp voor de jury tc oordeeleu was. Ook beval hij eeue nieuwe wetgeving op het notariaat aan en op de vrijheid in de uitoefening daarvan, waarover later ook de heer de Bruijn Kops zijn gevoelen mededeelde. De heer C. van Nispen bestreed zoodanige in stelling en trad daartoe in eene wederlegging van hetgeen de heer Gratama had aangevoerd. Tot dusver heerschte er een zuivere atmosfeer io de Kamer, maar uu werd zij eensklaps be zwangerd door onzuivere dampen. Religieuse hartstochten zweepten den heer Haffmans, on dersteund door de heeren van der Does de Willebois, Heijdenrijk en C. van Nispen, op, om de Regeering bij de natie verdacht te maken en te verkleinen. Zij beschuldigden haar van partijdigheid bij dé benoeming van ambteu en bedieningen van roouisch-katholieken. Met leed wezen hebben wij de woorden verdacht maken en verkleinen ter neer geschreven, maar konden die leden wel een ander doei hebben, nadat de heer Jolles bij het adres-debat eene zoo grondige weder legging had gegeven van dezelfde beschuldigin gen, toen door deo heer van Zinnicq Bergmann breedvoerig behandeld. Het was ons dan ook een waar genoegen te zien, dat die beschuldigingen, van de heeren van Lijnden van Sandenberg, Akerlaken, Sinidt en van Eek, krachtige tegen spraak hebben uitgelokt. De laatstgenoemde spreker bracht tevens be denkingen in het midden tegen de zienswijze van den heer Heemskerk Az., die even als de heer Heydenryck, twijfel had geopperd, of de door den Minister van justitie aangewezeu weg oui tot eene nieuwe rechterlijke inrichting te geraken, wel tot bet beoogde doel zou leiden. De heer van Sypestein opperde bezwaren tegen en vroeg inlichtingen omtrent den door den Mi nister van Oorlog genomen maatregel dat in mi litaire ziekeninrichtingen, de in gevangenissen aan besmettelijke ziekten lijdende personen zul len kunnen worden verpleegd. Hierbij sloot zich de heer de Bieberstein aan; terwijl de heer Bre- dius niet kon inzien, dat zoo hiervan een grief te maken was, dit den Minister van justitie zou kunnen treffen. Voorts legde de heer Heydenryck de vraag aan den Minister voor, of eene wijziging der wet op het recht van vereeniging en vergadering niet strekken kon om de bewegingen der Internatio nale te beteugelen; eene verscherping der vreem delingenwet, waarop in de gewisselde stukken was gewezen, kon naar zijn gevoelen, hiertoe niet leiden. De heer Idzerda vroeg het gevoelen des Ministers omtrent hetgeen verricht moest worden, opdat, in verband met het floreenstelsel, de scheiding van Kerk en Staat ook in Friesland tot stand kome; de heer Heijdenrijck verklaarde zich niet te kunnen vereenigen met de wijze waarop de ophefliog der admioistratiën van Eerediensten ten vorigen jare was doorgedreven; terwijl de heer Jonckbloet wenschle ingelicht te worden omtrent de voornemens van den Minister van justitie aangaande het voordragen eener nieuwe wetgeving omtrent die letterkundige eigendoms rechten. De algemeene beraadslagingen werden tot beden verdaagd. De arrondissements-rechtbank te Leiden heeft in de zaak van den heer L., onderwijzer te Aarlanderveen, vroeger door het kantongerecht te AlpheD tot eene geldboete veroordeeld wegens het toelaten van niet ingeënte kinderen in zijn school, den 19den November uitspraak gedaan en het vonnis van genoemd kantongerecht ver nietigd. Het feit, waarvoor de beklaagde gedag vaard was, werd niet strafbaar verklaard en deze van alle rechtsvervolging ontslagen. Tot hoofdonderwijzer te Huissen is benoemd de heer J. J. Wijtenburg, hulponderwijzer aan de openbare school der 1ste klasse voor jongens alhier. Vrijdag-avond werd in hetNutsgebouw aan eene kleine doch gezellige vergadering een waar kunst genot verschaft door deo heer Ernest Appij met de heeren Cramer, Schlegel, Robert en Schmölling. Wij noemen den bekenden violoncellist voorop, omdat van hem de vier concerten uitgaanindien van ons gevergd werd, de heeren naar hun genie en bekwaamheid te rangschikken wij zouden de pen uit ODze band leggen omdat wij er den strijkstok nooit hebben in gehad. Zonder echter eenigszins tot de bevoegde beoordeelaars te willen gerekend worden kunnen wij in volle zekerheid aan onze lezers mededeelendat de heer Cramer de eerste viool speelde. Het is ons hier dan ook niet te doen, in be- oordeeling te treden noch van de uitvoering, noch van den inhoud vau het programma. Wij willen veel meer het kunstlievende Leidsche publiek opwekken om zelf over beiden te komen oordeelen. Volgens onwraakbare getuigenis van kenners mogen wij daarbij de verzekering voe gen, dat het zich niet teleurgesteld zal voelen, maar integendeel een kunstgenot smaken zoo als de muzikale wereld van Leiden zelden oplevert. Een wensch, die zoo als wij weten door velen gedeeld wordt, willen wij nog uitspreken. De heer Schlegel heeft gisteren zonder eenige quaestie getoond, dat het genie en de langdurige oefening die noodig zijn om eene piano in een toover- inachine te herscheppen, niet verhinderen een tweede viool van_zijne-heerschappij afhankelijk te maken. Maar dit neemt niet weg, dat het Leidsche publiek er de voorkeur aan geeft, be- tooverd te worden. Hetgeen de heer Schlegel ons in vroegere jaren op do piano te genieten gaf, kan onmogelijk vergoed worden door een secon daire partij onder de strijkinstrumenten. Wij zijn derhalve overtuigd, den wensch van alle toehoor ders kenbaar te maken, indien wij het beleefd verzoek uitspreken, een of de volgende keeren in de gelegenheid gesteld te worden, des heeren Schlegel heerschappij over het klavier weder te bewonderen. Hedenmiddag te 2 uren had een jongetje van 8 jaren, terwijl hij aan den walkant bezig was zich met glijden te vermaken, het ongeluk in het Levendaal te vallen. Een werkman op die plaats tegenwoordig zijnde, sprong terstond te water en had het geluk deo jongen, die reeds in zinkenden toestand verkeerde, te redden. Hedenmorgen had het dochtertje vao den schrijn werker B. het ongeluk in het Levendaal te vallen, en zou verdronken zijn zoo niet de heer v. B. geheel gekleed in het water was gesprongen en de voldoening mocht smaken het reeds zinkende meisje te redden. Hedenmiddag omstreeks halfdrie is aan de Hooigrachtsbrug nabij de Bakkersteeg een wagen beladen met suikervaten, doordien de bestuurder dien niet konde tegenhouden tegen een huis op den hoek aangereden, waardoor een der vaten op den rechtervoorarm viel van H. E., sjouwer van beroep, die voor den wagen hielp trekken, en diens arm verbrijzelde. Genoemde persoon werd onder geleide der politie naar bet Nosoco- miurn overgebracht. Het wetsontwerp tot vaststelling van het VlIIste Hoofdstuk der Staatsbcgrootiug voor het dienstjaar 1872 is, ua de wijziging van regeeriugswege daarin gebracht, aan een nader onderzoek in de afdeelingen der Kamer onderworpen. Bij de nieuwe overweging zijn o. a. de volgende beden kingen in het midden gebracht. In twee afdeelingen betuigde men zijne tevre denheid, dat de Regeering de oorspronkelijk in gediende begrooting teruggenomen had. Daardoor was aan den wensch der Kamer voldaan en had de Regeering de juistheid der bezwaren, tegen het eerste ontwerp gerezen, erkeDd. Intusschen gaven vele leden in alle afdeelingen te kennen, dat zij, na al het gebeurde, weinig vertrouwen in het tegenwoordig hoofd van het Drpartement van Oorlog stelden. De wijze wiprop hij tot hiertoe het bestuur had gevoerd, had hun niet de overtuiging gegeven, dat hij de man was om de zoo noodige hervorming va ons krijgswezen tot stand te brengen. Daarbij werd door sommige leden meer in het bijzonder herinnerd aan liet gebeurde omtrent de vraag of de legerorganisatie al of niet bij de wet behoorde te worden gere geld. De weifelende houding in dit opzicht door den Minister aangenomen, scheen te meer be vreemdend, omdat: Ministers voorname bezwaar tegen eene wettelijke regeling was in de Grond wet. Moeielijk was aan te nemen, dat deze grondwettige bedenking, reeds in de zitting der Kamer van 23 Mei jl. door den Minister op den voorgrond geplaatst, eerlang door nadere over weging zou kunnen verdwijnen. In verband met deze beschouwingen wilden verscheidene leden dit wetsontwerp verwerpen, terwijl anderen ver klaarden, dat zij daaraan, met bet oog op het hooge eindcijfer, hunne stem niet konden geven. Er waren echter ook leden, die zich geneigd be toonden de begrooting aan te nemen. Zonder de JOHAN DUV-E, OP NAAR HST H00GDU1TSCH VAN EJVTIXJXE HEINRIOHS. Vervolg. Thiele, de oudste en eenige zoon, de opvolger zijns vader3, zat bij het vuur aan den haard en herstelde eenige duim-en voetscliroeven.in welken arbeid hij veel genot scheen te vinden. Hij was Bterk en krachtig even als zijn vader, maar zijn aangezicht, ofschoon geheel zonder baard, de 'ype van ruwheid en geveinsdheid, van volkomen gevoelloosheid, die geen medelijden, geen erbar men dan met zich zeiven kent. Voor den haard was de moeder van dezen zoon met het avondeten bezig, dat, in een broodsoep beslaande, in een grooteu ketel pruttelde. Macbeth's heksen schenen eene hare zusters voor deze ge stalte geleverd te hebben, of vinden wij ons in Faust's heksenkeuken verplaatst? Nu, de lezer kan daaruit kiezen, hij vindt altijd de gelijkenis. Wie hurkt daar zoo schuw en stil in dien hoek? Behoort dat teedere, kinderlijke wezen tot des beuls gezin? Beschouwen wij de kleine Anna bij het onzekere schijnsel van het flikkerende haard vuur. Zij is een minzaam kind van twaalf jaar met een bleek, regelmatig gelaat en donkerblauwe oogen, het blonde haar vormt trots de grootste veronachtzaming, eene menigte fraaie krnllen, en zelfs de smerige kleeding kan de schoonheid van het kind niet onderdrukken of bederven. Zij speelt met een kalje en werpt slechts nu en dan schuwe blikken naar de afschuwelijke beuls- familie tegenover haar. Was Anna het kind dezer ontaarde menschen? Kon de natuur zulk een wonder scheppen? Kan een engel de3 lichts in de duisternis ontstaan? Laten wij deze vragen nu nog onbeantwoord. Zooveel was een feit, Anna gold voor dochter van den beul. Zij voerde zijn naam wat be kommerden de menschen er zich om, wie in het hol der uitgeworpenen geboren werd en leefde! Thiele had zijne duimschroeven gereed en be schouwde ze met eeu boosaardig ,grjjozen. Hij stak ze aau zijn vinger en voerde er allerlei grappen mee uit. Plotseling viel zijn blik op Anna, die hem op merkzaam beschouwde. „Kom eens hier, mijn duifje," grijnsde hij, „ik zal u wat speelgoed geven." De kleine kwam schuw nader. Zij moest wel, wilde zij zich aau geene mishandeling blootstellen. Met een ruwen greep heeft hij haar bandje beet genomen en de duimschroef daaraan gezet. Met een schreeuw van angst ging het kind achteruit. „Kom gekkinnetje, we willen pijnbankje spelen. Gij moet de heks zijn!" En daarmee draaide de onmensch de schroef om, dat het bloed uit de kleine teedere nagel drong. Anna uitte een vreeselijken gil en wankelde, bleek als een stervende. De moeder lachte, dat zij schudde; de vader keek op. „Wat voert gij toch uit met het kind? zeide1 bij ruw. „Ga naar bed, Anna! Neem baar de schroef af! Naar den duivel er mee, zeg ik," viel hij als een tijger uit, „of ik zelf zal u die aanleggen om u te temmen." Thiele gehoorzaamde morrende en zag toen oe moeder aan, die grijnzend bet grijze medusa hoofd schudde, en een vijandigen blik op den vader sloeg, tot wien het kiud in zijn doods angst gevlucht was. En, zonderling genoeg, de ruwe man nam het kind op den schoot en streelde liefkozend het hoofdje met de blonde lokken. „Wees maar stil, Anna!" sprak hij geruststel lend, en zijne ruwe stem nam bijna een vasten toon aan. „Zij zulleo u niets doeD. Dat zal niet voor de tweede maal gebeuren 1" „Wat een ophef met die bastaard!" knorde de oude heks bij het haardvuur. „Men moest haar liever als prinses op een kas teel zetten," voegde Thiele er toornig bij. Herman Ebers zweeg en zag verstrooid en bijna treurig op bet kind neder, dat zich aan zijne borst klemde en bet 6jn besneden gelaat daar- aan verbergen wilde. „Hond er mij nog te goed voor, om een eer- looze bastaard, die gij ergens achter eene heg gevonden hebt, als mijn kind op te voeden," zeide de heks op nieuw. „Er zal niet eens een eerlijke beul gevonden worden, om in de schande te deelen," voegde Thiele er bij. Herman Ebers liet het kind nu van zijn schoot glijden, ging naar den haard, waar beiden, moe der en zoon, schuw en haastig voor hem op zijde gipgOD, nam een houten borden deed daar brood-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1