Zaterdag 4 November. WILHELMSH0HE S°. 3601. A0. 1871. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER, COURANT. Voor Leiden per 3 maanden.3.00. Franco per post3.85 Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVEHTKNTIEN. Voor iedoren regel0.1S. Grootere lette» naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 3 November. I De 23ste verjaardag onzer Grondwet, op heden, Ljrdt door de Nieuwe Rotterdamse/ie Courant op Lnemende wijze herdacht. ,l?at is er veel gebeurd en veel veranderd sedert 5 in het leven tradl" I ,\Vie kan het politieke Nederland van vóór 1848 lirkeonen in het politieke Nederland in 1871?" In een artikel, vau de innigste en warmste ge lechtheid aan onze Grondwet getuigende, werkt let blad, vol geestdrift en gloed, deze twee stel lingen uit. Leerzaam, opwekkend en bemoedigend tevens het heeten zich nog eens de „oude dingen"" toor den geest terug te roepen, van de lands- kaderlijke Regeering van Willem I af, met haar iolitieke misgrepen en fiuanciëele knoeierijen en iaar volharding op een onhoudbaar standpnnt, lie Nederland op den opstand in het Zniden, een Imielast van 40 millioen en een „berooide en ^roofde schatkist te staan kwamen, tot aan den van het oude regime, onder den indruk der Itieurtenissen te Parijs. Want, al wordt het ons Ug om het hart, wanneer wij aan al die dingen emgdenkeo, wij mogen met den dichter uitroe ien: „God lof, het is voorbij!" Geen dag gaat er voorbij, of wij ondervinden Ie zegeningen der nieuwe beginselen die ons linnenlandsch bestuur beheerschen en aan de [intriges der hinnenkameren een eind hebben gemaakt. Het gemeenteleven, bij ons vóór 1848 nog on- fceboren, is thans reeds zoo rijk ontwikkeld, dat liet de afgunst wekt onzer naburen. En, zooals U< commissie van 1848 voorspeld had, uit het verkzaam leven is het staatsburgerschap zich van lieverlede gaan ontwikkelen. De burgerij beeft [iet besef gekregen dat zij mederegeert. De openbare meening is eene kracht gewor den die zich op het gebied van wetgeving, van I financiën, der koloniën, ja, zelfs op het gebied van I koloniëD, al heeft het daar inzonderheid veel strijd Jgekost, weet te doen gelden. Het rampzalig stelsel, dat Indië ten koste van Nederland uitzuigt en uitmergelt, waggelt op zijn grondvesten, en stort, onder de slagen der open bare meening, bij brokstukken ineen. Op materieel gebied heerscht een werkzaam heid en bedrijvigheid, zooals wij te voren nooit bkend hebben. En op intellectueel gebied? ook fiM is het Nederland van 1848 niet meer te her- I Linen in het Nederland van 1871. Het onder lijs bloeit en breidt zich nog telkens uit, zelfs jlet hooger onderwijs, ofschoon tot dusver stief moederlijk bedeeld, ziet toch het oogenblik nade ren, waarop het in staat zal worden gesteld, zijn toeping te vervullen. Waarlijk, wanneer wij op deze teekenen des lijds onze aandacht vestigen en zij zijn op lang i de eenige niet, waarin wij ons verheugen daü voelen wij ons welgemoed en gelukkig, en I recht gestemd om het geboortefeest onzer grond- Iwet te vieren. Wel mogen wij haar dan voor Ihare weldaden danken, en op haar geboortefeest van haar getuigen, dat zij de korte jaren van haar bestaan goed heeft besteed. Al heeft zij ook al hare beloften nog niet vervuld, laat ons niet vergeten dat zij pas drieëntwintig jaren oud is. Maar heeft zij ook nog een toekomst? Er zijn er, die beweren, dat onze grondwet reeds verouderd is. Hun aantal is onder de vrienden der constitutioneele monarchie de voorstanders van den republikeinsche regeerings- vorm ter zijde latende grooter dan het schijrit en die verzekeren, dat eene herziening der grondwet op meer dan één punt, na een niet zeer verwijderd tijdstip aan de orde moet komen, omdat zij als geheel geen bevrediging kan geven aan de krachtige aspiratiën van den tegenwoor- digen tijd, die wij op elk gebied werkzaam zien. Een onzer volksvertegenwoordigers beeft bij de beraadslaging over de loopende staatsbegrooting met nadruk in dit opzicht op den ernst der tij den gewezen, waar hij overal een strijd zag tusschen de oude vormen en den nieuwen tijd geest. Hij heeft tot nog toe geen antwoord ge geven op de vraag: of zich onze grondwet tegen een enkele der hervormingen, waarnaar volgens hem den tijdgeest streeft verzet? Het bestaan dier verschillende aspiratiën is niet te ontkennen en evenmin dat zij in meer dan éen der Enropee- sche staten, ook tengevolge van den staatsvorm, geen bevrediging kunnen vinden. Maar, wat onze grondwet betreft, kan men gerust zijn. Er is geen enkele natuurlijke aspiratie van den tegen woor- digen tijd, waarvan zij de bevrediging onmogelijk maakt. Volmaakt is zij uiet. Zij lijdt bepaaldelijk aan de fout van te veel te regelen, maar ook als zoodanig is zij in geen enkel opzicht met den tijdgeest in strijd. Alles wat, volgens den bedoelden volksverte genwoordiger, door dien tijdgeest geëischt wordt, kan met en door haar verkregen worden. Er is geen enkel barer voorschriften dat zich verzet tegen een foederatief volkerenverbond, tegen zelf beheer der onderdeelen van den Staat, tegen de de vrije gemeente, de vrije vereeniging op ker kelijk gebied of tegen de coöperatieve samen werking van arbeid en kapitaal, zoo deze laatste uit een sociaal oogpunt mogelijk is. Hoe zou men dan kunnen klagen dat zij ver ouderd is? „Zeker," zoo eindigt het artikel waarvan wij „hier een excerpt hebben gegeven, „zij is niet in „staat alle kwalen en gebreken der maatschappij „te genezen, maar daartoe is geen enkele grond- „wet ter wereld in staat. „„Het zijn in wezen, „bestemming en middelen geheel andere levens- „machten, die daartoe geroepen zijn:"" alles wat „men van een grondwet eischen kan is, dat zij „de vrije werking dier machten niet onmogelijk „make of belemmere. „Juist omdat onze grondwet ten volle aan dien „eisch voldoet, durven wij haar een toekomst „voorspellen, voor het minst even schoon als het „drieëntwintigjarig verleden, dat thans achter „haar ligt. De eerste voorwaarde, ook van socialen „vooruitgang, is vrijheid, en hierin althans heeft „Thorbecke gelijï7"dat wij onder onze grondwet „het vrijste volk van de wereld kunDen zijn." Voor velen met ons behelst dit artikel weinig nieuws, maar de publicatie onder de tegenwoor dige omstandigheden, in het hoofdorgaan der li berale partij, komt ons hoogst merkwaardig voor. Overigens houden wij ons overtuigd dat deze warme en van waarheid tintelende ontboeze ming een gunstigen en diepen indruk in den lande zal maken, omdat zij eene onafgebroken toejui ching is van de richting waarin Thorbecke zich ook thans weder beweegt. De geheele geest immers dien het artikel ademt, is dezelfde, die Thorbecke bezielde, toen deze staatsman bij de beraadslaging over de begrooting van het loopende jaar tot den heer van Houten, het hoofd der constitutioneelen, die nieuwe vormen wenschen, sprak. Burgemeester en Wethouders alhier, gezien de adressen van: n. J. Verhave, meubelmaker, waarbij hij verzoekt om, ter uitoefening van zijn beroep, eene vuring te mogen doen plaatsen in het huis in de Kloksteeg n°. 29; b. A. H. de Does, stroohoedenfabrikant, daarbij verzoekende om op de plaats achter zijn huis aan de Haarlemmer straat n°. 226, een zwavelhok te mogen doen bou wen; en c. J. C. C. Wageuians, koopman, hou dende verzoek om eene bewaarplaats van petroleum te mogen inrichten in het huis aan het Leven daal n°. 98, doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars en bewoners van de naastbijgele- gene en belendende panden, ten opzichte der informatiën de commodo et incommode, door Burge meester en Wethouders zal worden gevaceerd op het Raadhuis dezer gemeente, op Maandag den 6den November eerstkomende, 's voormiddags te elf uren. De Minister van Financiën heeft bij resolutie van 18 October jl. te kennen gegeven „Destrek king der resolutie van 10 October 1870, N". 90, is door sommige ambtenaren niet juist opgevat, daar zij meenen, dat volgens die resolutie alle .blootwol van het verbod van in- en doorvoer zou uitgezonderd zijn. „Dat is niet het geval, sinds genoemde resolutie uitsluitend ziet op blootwol die schoon gewasschen is. Wol, bezet met fecale stoffen en andere onrein heden, moet, voor de toepassing van het Kon. besluit van 8 December 1870 Staatsblad n°. 194), beschouwd worden als onbewerkt. Dergelijke wol kan dan alleen voor invoer worden doorgelaten, wanneer daarvoor eene dispensatie van de be voegde macht verkregen is." Hare Majesteit onze Koningin, zoo schrijft de correspondent van het Vaderland te Rome, ontving Vrijdag, tegen den avond, den ad interim functi- oneerenden Sindaco (burgemeester) cavaliere, profes- sore Grispigni, vergezeld van twee secretarissen, David Silvagni en Francesco Gerardi, die aan Hare Majesteit de gevoelens van eerbied en hulde der Romeinsche bevolking kwamen betuigen. Hare Majesteit bedankte in goed Italiaansch en verzocht de heeren haar dank wel te willen brengen aan de bevolking voor de uitgedrukte gevoelens jegens haar. Hare Majesteit sprak ver der met genoemde heeren over de verbeteringen, die er in den loop van dit zoo merkwaardig jaar te Rome waren aangebracht, en over onderschei dene leden van het Huis van Savoije, die zij persoonlijk zeide te kennen. Dienzelfden avond werd ZEx. de Minister van Buitenlandsche Zaken, Visconti-Venosta, in bij zonder gehoor bij H. M. toegelaten. Heb ik goed gehoord, dan zou H. M. nog tot Zondag 5 November hier toeven en over Florence terugreizen. Zaterdag bezocht H. M. met HD. gevolg o. a. den zoo wijd vermaarden Appischen weg, zoo rijk aan Romeinsche oudheden, en van daar terug- keerend, de Catacomben di San Callisto, waar de specialiteit in dezen tak der Christelijke Arche ologie, De Rossi, als cicerone fungeerde. Zondagmiddag zou H. M. naar het Kapitool opgaan om het museum en de galerij te bezich tigen Hetvoorloopig hoofdbestuur van de „Vereeniging tot verspreiding van kennis aangaande 's Lands verdediging," heeft aan de dagbladen hare statu ten toegezonden, met verzoek daarvan melding te maken. Aan dit verzoek voldoen wij door het opnemen van hetgeen voorkomt in de Memorie van toelichting ten geleide van de statuten. „Te Utrecht bestaat een Comité, dat ten taak heeft, belangstelling in 's lands verdediging op te wekken. Dit Comité is, na raadpleging van ge lijkgezinde mannen, gekomen tot het oprichten van voren omschreven Vereeniging, waarvan het voorloopig als hoofdbestuur fungeert. Het heeft de overtuiging, dat zulk een Ver eeniging eene groote behoefte vervult en dat zij hare leden alom tellen moet, omdat belangstel ling in 's lauds verdediging alleen ontstaan kan uit de nu nog veelal ontbrekende kennis van bet onderwerp, en tot verspreiding van die kennis samenwerking van vele krachten noodig is. Dat die belangstelling noodig is, is duidelijk. Ons defensiewezen is volgens vele deskundigen niet in een toestand, dat daardoor 's lands onaf hankelijkheid verzekerd kan geacht worden en het is alzoo meer dan tijd, dat met den meesten spoed eerbiedig, zoowel bij Z. M. den Koningen HD. regeering als bij de vertegenwoordigers des volks worde aangedrongen op zoodanige regeling, dat ieder staatsburger met vertrouwen de toe komst kan tegemoetzien. Zal zulk een verzoek met vrucht kunnen ge daan worden, dan moet het, zooals gezegd is, 'gegrond zijn op de kennis omtrent de middelen, die gevorderd worden tot verdediging des lands; is die algemeen verspreid, dan zal het gevolg zijn, dat ieder burger met volle overtuiging zal mede werken, om aan de gestelde macht te vragen, alles te beproeven wat noodig is tot verzekering onzer onafhankelijkheid, zoo die mocht worden bedreigd, in hel jaar 1807. (Hiatorisch verhaal.) (Vervolg.) .Dat is alles zeer juist aangemerkt, antwoordde kolonel; en als ik zeker was dat het is zooals Sïtegt, dan zou ik waarlijk met het minste ge- "'«til aan dat briefje hechten, maar het kan ook ["a man geweest zijn die het gedicteerd heeft, ®aar dat komt er ook niet veel op aan, het is vraag maar: Is het briefje van Franschen of Duitschers afkomstig?" Sensing zweeg een oogenblik, hij begreep dat tij op een of andere wijze de noodlottige hin derpaal, die hem aanvankelijk zoo zeer had doen "Mstelieo, uit den weg moet zien te ruimen. Hij meende tevens het geheim van het briefje te doorzien, en besloot den kolonel dit mede te deeien. «Het briefje, zeide hij derhalve tot den kolonel, ls "iets anders dan een scherts die men zich met een boos opzet veroorloofd heeft. Terwijl iedereen zich aan de vermakelijkheden van het feest over geeft, zou men u gaarne in den donkeren nacht door regen en wind laten rondrijden, om naar een denkbeeldigen schat te zoeken, en u den anderen dag braaf te kunnen uitlachen. „MilleTonnerre riepde kolonel, wie zou het dur ven wagen mij op die wijze voor den gek te houden?" Eene dame die vreest dat ge haar schrift kent en het briefje daarom aan hare kamenier gedicteerd heeft. „En die eene Duitsche kamenier heeft die schrijven kan?" Kent gij hier eene dame met eene Duitsche kamenier? „Neen, bijna alle dienstboden zijn van Fransche af komst." „En toch zijn er uitzonderingen, hernam de lui tenant, Gravin Julie heeft een meisje uit Kassei in haar dienst." „Ha zool Het verwondert mij trouwens niet dat gij dat ook al weet." „Gelooft gij dus dat gravin Julie mij, een poets wil spelen?" Dat heb ik niet gezegd, maar „Welnu, maar?" Kolonel, zeide Mensing trouwhartig. Ik kan niet toelaten, dat men u zoo schandelijk om den tuin wil leiden. Het zou al te erg zijn, ik mag het niet dulden, omdat ik er zelf eenigszins schuld aan heb. „Gij ventre bleu I Spant gij met de Boucheporns samen om Neen, dat niet. Luister, boe ik denk dat alles te samen hangt. Ik was gisteren bij gravin Julie. Ik zag haar haastig een stuk van haar balcos- tuum verbergen, waaraan zij bezig was te wer ken. Ik plaagde haar met haar ijver om dat ge heim te bewaren, en verzekerde haar dat ik reeds sedert lang van u, mijnheer de kolonel vernomen bad, dat zij in het costuum eener Griekin op het bal zou verschijnen 1 „Hebt gij dat van mij vernomen?" NeeD, ik had het geraden aan den rooden „fez" die ik gravin Julie verbergen zag. Maar om baar te plagen, zeide ik, dat de commaudant onzer gendarmerie, de gevreesde kolonel Lacroix, de man die alles weet, sedert lang het costuum kende van iedere dame van het bof, en hij mij o. a. medegedeeld had dat gravin Julie als Griekin op het bal zoude verschijnen; gravin Julie was lichtgeloovig genoeg mijn scherts voor ernst op te nemen, en zich geducht boos te maken over de argusoogige politie terwijl zij bij hoog en laag zwoer zich te wreken, u een poets te spelen, of iets uit te denken om u van het feest te ver wijderen. Daar hebt gij nu de geheele zaak kolonel. „Inderdaad, nu is mij alles duidelijk," zeide Lacroix, terwijl hij zijn briefje terugnam en in kleine stukjes scheurde. „Nu ik u openhartig alles medegedeeld heb, ^ult gij, hoop ik niet aan gravin Julie verklappen, dat ik u hare plannen heb verraden." „Neen, luitenant," hernam de kolonel, „dat zal ik niet doen. Ik dank u intusschen voor uwe ppenhartigheid! Zonder uwe tusschenkoinst zou ik mij zeer belachelijk gemaakt hebben; maar ^ls ik op het feest uwe kleine Griekin eens duch tig plaag en den gek met naar scheer, moet gij het mij uiet kwalijk nemen. Tonnerre! ik wed dat zij mij geen naainlooze brieveD meer schrijven zal!" Hiermede knikte de kolonel den luitenant een groet toe en verwijderde zich. „Den hemel zij gedankt," zeide de luitenant terwijl hij vrijer adem haalde. „Dat was me een geval dat het geheele plan in duigen dreigde te werpen. Maar het is gelukkig afgewend, en van den kolonel zijn we morgen ten minste zeker, dat hij het feest geen oogenblik verlaten zal. Hoe wonderlijk, dat Julie, want van haar moet dat briefje komen, van wie anders zou het komen niets auders inviel om den kolonel om den tuin te leiden1 Nog onder den indruk van het voorgevallene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1