Woensdag 11 October. iN°. 3580. LEIDSCH Aü. 1874. DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden.....ƒ3.00. Franco per postB 3.85 Afzonderlijke NommersB 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, net uitzondering van Zen- en Feestdagen, litgegeven. j PRIJS DER ADVERTENTIEN Voor iederen regel0.15. Grootere letter» naar de plaatsruimte die zij beslaan. iUTSFINANCIEN EN BELASTINGHERVORMING. III. ïtrbetering onzer geldmiddelen is dus onbestaan- zonder herziening van 't samenstel onzer jütingen, of liever zonder ons te bevrijden vao i verdeeling van lasten, die tegen het beginsel o evenredigheid en billijkheid sterk aaodruischt. e iegeering drukt dit in de memorie van toe- ctifrag op het w. o. tot invoering eener alge- eene belasting op de inkomsten enz. aldnsuit: Wordt nu aau de eene zijde behoefte gevoeld uitbreiding van middelen, niet minder leven- gevoelt men de behoefte dat worde voortge- aan met de opheffing van bestaande, klemmende n onrechtvaardige belastingen, onrechtvaardig mdat zij eenzijdig drukken." Bij de afschaffing van den accijns op het gemaal, .varkeDS en schapen, zoomede op de brandstof- moet 't niet blijven. Er wordt reeds zoo lang een zuiveren toestand gestreefd, dat een aw tijdperk van ingrijpende hervorming niet vroeg komt. Kwaad kon dit niet: de natie is in de gelegenheid geweest de gebreken, die q de wijze waarop zij haar geld opbrengt, kle- en, te leeren kennen en eene overtuiging daar- mlrent te verkrijgen. Os taak echter om eene juiste keuze te vesti- eti tusscheD de belastingen wier verdwijning enschetijk is, is er echter niet gemakkelijker op eivordenj we leven in een tijd, waarin men van He kanten op afschaffiog van lasten hoort aan- ingen, waarin de een dit, gene wat anders af- eschaft zonde willen zien. De regeering heeft echter hare keus gedaan, o die aan de beoordeeling van het algemeen vergegeven. Hst oog van den Minister van Financiën is evailec op de patentbelastiug en den accijns op et geslacht. Constateeren wij al dadelijk dat deze keuze een eel uitmaakt van éen geheel. Immers in de meer genoemde memorie ver- vacht de regeering dat er in het vervolg van tijd kans bestaat, dat de maatregelen die zij voor stelt ter vervauging dezer belastingen, tot verdere afschaffing van belemmerende belastingen den weg banen, en elders gewaagt de regeering van bet leggen van een vast fuudament voor eene degelijke hervorming van ons belastingstelsel. Ook liggen de woorden, door den Minister van Financiën uitgesproken bij de behandeling van iel w. o. houdende bepalingen omtrent den ac- jjds op bier en azijn, ons nog versch in het eheugen. Zij zijn van genoegzame beteekenis oor het vervolg. Het lust ons die woorden hier te halen iiOnder de belastingen waarvan de afschafiing als wenschelijk wordt voorgesteld, behoort het patent, Ik zal ze echter achter elkaar opnoemen, zonder geacht te willen worden preferentie te geven aan tan de eene boven de andere. Het patent dat opbrengt f 3,200,000 Het geslacht dat opb'féngt i, 2,000,000 De zeep1,350,000 Het zout2,830,000 Het bier670,000 10,1UU,0UÖ «Die kies kon ik niet trekken; of het zou wel zeer veel pijn doen; en uien zal ze niet trekken, wanueer men daarin niet met zekere orde te werk gaat, wanneer men daarbij niet maat houdt. Eerst dan geloof ik dat men ze zou kunnen trekken. «Wij hebben in den loop van 20 jaren reeds M millioen afgeschaft aau drukkende belastingen; ik geloof niet dat er 20 jaren noodig zullen om de andere 10 millioen af te schaffen, tttimeer men maar den goeden weg inslaat, er is wel middel Ie vinden om in ons be- w.ingstelsel verbetering te brengen. «Wanneer geen groote politieke gebeurtenissen "oornis daarin aanbrengen, zal ook io de op- kraogst oozer belastingen zelve gelegenheid ge- tonden worden om hatelijke aecijnseu af te schaffen. «Jlen moet daarin echter met orde te, werk Baau en bovenal geduld hebben." Wij zijn met die verzekeringen, of liever met d® aanstipping van dit plan de campagne voor de toekomst zeer ingenomenmaar onze tevreden heid over den eersten stap van den Minister van financiën wordt getemperd, door het bij ods be staand bezwaar tegen de opheffing van den accijns op het geslacht, voor die van den accijns op de zeep. De redenen die pleiten om den zeepaccijns preferentie te geven, wegen oogenblikkelijk zwaar der, dan die voor het geslacht. Beideü zijn scha delijk en onverdedigbaar in een goed belasting stelsel, en het beginsel hunner opruiming lacht ons gelijkelijk toe, maar van twee kwade zaken dient 't grootste kwaad 't eerst onschadelijk ge maakt te worden. Aan de zijde van hen die oogenblikkelijk verder willen doortasten eu nevens patent en geslacht, ook zeep- ja zelfs zout-accijns wenschen ter zijde te stellen scharen wij ons niet. Ons is 't te doeo om den zeepaccijns in de tegenwoordige hervorming te begrijpen en aan het geslacht vervolgens een beurt te geven. In de plannen van den Minister zou dit weinig of geeu stoornis veroorzaken. Bezwaren van finantieelen aard kunnen moeilijk daartegen gelden. De patentbelasting wordt geraamd op 3,240,800. De belasting op het geslacht op2,030,000. Te zauieu f 5,370,800. De zeepaccijns wordt begroot op 1,350,000. Voegt men nu de vermoedelijke opbrengst van patent en zeep te zamen dan verkrijgt men een totaal van ƒ4,690,800. Dus f 680,000 iniuder aan af te schaffen belas tingen dan de Regeering voorstelt. Het financieel verschil is nu, dat met het oog op de te heffen ƒ8,000,000 aan inkomstenbelasting, in plaats van ƒ2,700,000,-ƒ3,380,000 meer ontvangen wordt, waarmede de vermeerdering van uitgaven die vereischt wordt kan worden gedekt. Nu is het vermoedelijk tekort op de begrooting van 1872 berekend op f 1,752,800, zoodat er in dit geval een overschot van 1,627,200 zoude zijn, indien al thans de vermeerdering van uilgaven, die vereischt wordt, niet toeueemt en dus het tekort van f 1,752,800 zou overschreden moeten worden. Doch dit doet niets ter zake. Ons was 't slechts te doen om aau te tooneu dat er geen onoverkomelijke finantieele hinderpalen bestaan om de afschaffing van den zeepaccijns den voorraDg te geven. De zeepaccijns, zegt de Minister in de meerge noemde memorie, is eene belasting die de ver beteringen in dien tak van nijverheid tegenhoudt. Op die bekentenis is niets af te dingen, maar zij omvat daarenboven slechts eeu klein deel van de vele grieven die ontegenzeggelijk tegen de wetten van 1832 eri 184-4 betreffende den zeepaccijns be staan. Toch is die hekeutenis van zeer veel ge wicht. Het is niet meer van onzen tijd dat handel en nijverheid op het protectionisme leunen. Rust dus op de Regeeriug niet veel meer de plicht om te zorgen dat handel eu nijverheid zich dok vrij ontwikkelen kuunen, dat zij juist door de vrijheid een vlucht nemeo, die men te ver geefs van 't beschermend stelsel verwachtte? Hoe stemt 't nu hiermede overeen dat de regee ring bij eeue belastinghervorming, aan eene belas ting vasthoudt, die een gewichtigeu tak van onze industrie niet slechts belemmert door een hooge heffing, maar een langzamen dood doet sterven door de wijze waarop de fiscus ten deze te werk gaat? De zeepaccijns hij de wet van 4 Mei 1832 met het oog op de behoefteD der schatkist ingesteld, werd aanvankelijk geheven tot /7 de 106 pond, later nog niet opcenten vermeerderd en ingevolge de wet van 15 Maart 1859, Slbl. N°. 38, van I860 af tot 1U de 100 pd. verhoogd. Bij de nieuwe tariefwet vaD 1862 bleef het invoerrecht (onverminderd den accijns) voor elke 100 kilo op 4.50 en op 6, (naar gelang van soort) bepaald. Ondanks het gestreng toezicht van den fiscus geniet de schatkist van deze belasting niet wat naar het vermoedelijk verbruik die accijns zou moeten opbrengen. Elk jaar biedt die accijns meer teleurstelling. Uit het overzicht van de opbrengst van 's rijks middelen van 1871 blijkt opnieuw dat de opbrengst, in vergelijking met 1870, afnemende is. Dit zijn feiten die op afdoende wijze aautoonen dat de zeepfabricage kwijnt,ofschoon zij bij uitnemendheid vatbaar is om te bloeien, indien haar de uoodige vrijheid vau beweging werd gelaten, indien zij hare vleugelen kou uitspreiden. De oorzaak van haar verval is ook gelegen in eene groote onrechtvaardigheid. Terwijl de fiscus de zeeptabricage in knellende banden gesloten boud., heeft de weteuschap de middelen geleverd voor eene eenvoudige en gemakkelijke zeapbe- reidiig. De chemie heeft een procédé aan de hanr gedaan om op gemakkelijke en spoedige wijzs groote en kleine hoeveelheden zeep te ver- krijten. Geen zeepziederijen worden daarvoor gevaderd. Em pot of een pan gevuld met de twee hoofd- besUnddeelen der zeep, een stuk hout als roerstok eD ce zeepziederij is gereed. De belasting wordt daardoor ten nadeele van de schatkist ontdoken en de zeepzieder tegenge werkt. Lakenfabriekanten, kleederbleekerijen en wascliinrichtingen maken tegenwoordig zeep op eigen hand, waarvan geen cent accijns wordt bettald. Verwondering kan het dus niet baren dat ODder dezi omstandigheden de zeepindustrie hier te lande uiet den dag achteruit gaat, het getal zeepziede rijen vermindert, en 't er met de opbrengst der belasting niet beter uitziet. Te Leiden b. v. ontmoet men geen jaarverslag van den toestand dezer gemeente of men vindt er deze stereotiepe zinsnede in„Het fabrikaat der zachte zeep is, gelijk in de voorgaande jaren, steeds in debiet afnemende, daar men, om den druk van den zeep-accijns te ontgaan, zich meer eu meer van surrogaten en eigengemaakte zeep gaat bedienen." De Katner van Koophandel te Leiden gevoelde zich dan ook geroepen in 1866 andermaal een adres tot de Regeering te richten, om met ernst op de afschaffing van dezen accijns aan te dringen. „Van alle accijnsplichtige industrieën," werd in dit adres gezegd, „is er misschien geene aan zoo knellende en belemmerende bepalingen ge houden als de zeepziederijen zijn. Van den zeep accijns vooral mag men met recht zeggen dat de btlasting hier zich zelve doodt, want in plaats dat zij met het verbruik stijgt, blijft de opbrengst stationnair, omdat de meeste groote zeepverbrui- kers, zich hoe laoger zoo meer van onbelaste surrogateu gaan bedienen. De belasting gaat aldus laDgzamerhand te niet en sleept in baren onder gang de zeepziederijen mede." Voeg daarbij het tal van lastige en kwellende bepalingen waaraan de fabriekmatige zeepver- vaardiging door de wetten van. 1832 en 1844 onderworpen is, de hooge boeten die den fabri kant gestadig bedreigen, den last van voorschot van accijns aan den laüde, onzeker of de fabri kant die ooit van zijne bestellers zal terugkrijgen, de belemmeringen die den uitvoer van fijnere en geparfumeerde zeepen in den weg staan, dan gelooveu wij gerust te mogen zeggeu dat het ge noegzaam bewezen is dat de accijns-wet op de zeep niet langer hondbaar is, eu inderdaad hare afschaffing boven anderen gevorderd wordt. Krachtig ondersteunen wij dan ook de pogingen die van de zijde der nijverheid worden aange wend om eene verandering in de hervormings plannen des Ministers tot stand te brengen, onder dit voorbehoud nogtans, dat wij onze adhaesie niet kunnen schenken aan de zienswijze dat nevens patent en geslacht de zeepaccijns vooreerst althans uit de voorgestelde vermeerdering van lasten kan bestreden worden. Een van tweeënof het patent en 't geslacht, of de zeepaccijns en het patent. Leiden, IO October. Den 2Ssteu Febr. van dit jaar dienden de beeren 's Jacob, bet voormalig lid Kalff, de Bruyu Kops, Stieltjes eu Tak een wetsontwerp in, houdende maatregelen tot bevorderiug van een geregelden stoomvaartdienst tusschen Vlissingen en New-York. Art. 1 van dit ontwerp van wet luidt aldus: Onze Minister van Financiën wordt gemach tigd, om op zoodanige voorwaarden, als door heui in bet algemeen belang noodzakelijk wor den geacht, aan eene in Nederland gevestigde onderneming, welke zich verbindt om op vaste tijden, van 1 Juli 1872 af minstens eenmaal in de maand, en van 1 Jnli 1873 af minstens een maal in de veertien dageu, uit Vlissingen naar New-York, en omgekeerd le varen met stoom schepen, die in alle opzichten kunnen wedijve- reu met de schepen der beslaande trans-atlanti- sche stoomvaartlijnen, eene tegemoetkoming uit 's Rijks schatkist van niet meer dan ƒ600,000 in het jaar, voor den tijd van hoogstens tien jaren toe te leggen. Men weet dat de brochure, van den heer M. H. Jansen, gepensioneerd kapitein-ter-zee, getiteld „Eene brug over den Oceaan," deze zaak weder voor het eerst ernstig ter sprake bracht na de vruch- telooze pogingen in 1852, om een Nederlandsche scliroefschepen-maatschappij op te richten voor de trans-Atlantische' vaart en die in 1S56 in de Tweede Kamer werden beproefd om met eene groote bijdrage uit de schatkist de oprichting van den Nederlandschen stoombootdienst op de Ver- eenigde Staten te bevorderen. Sedert het verschijnen van die brochure waarin het nationaal belang eener stoomvaart-verbinding met de Vereenigde Staten werd aangetoond; de groote voordeelen van den handelsweg over Vlis- siogen ontwikkeld, maar tevens betoogd, dat een geregelde stoomvaartdienst uit deze haven op Noord-Ainerika alleen dan tot stand kon komen, wanneer daaraan gedurende de eerste jaren een subsidie uit 's Rijks schatkist werd geschonken, sedert dien tijd was de „Stoom vaart op Amerika" aan de orde van den dag. Hare wenschelijkheid werd niet in twijfel ge trokken; maar over de eischen waaraan zij be hoort te voldoen, de wijze, waarop zij in het leven moet worden geroepen, werden zeer uit- eenloopende gevoelens ontwikkeld en in tal van brochures, vergaderingen en bijeenkomsten be sproken. Te Rotterdam dal stoomvaart van uit Vlissings vaart op Amerika binnen k kleinere stoomschepen, tot s Het bekende plan der Kt sche stoomboot maatschappij om üoor een grooter kapitaal in de behoefte eener geregelde stoom vaartverbinding met Noord-Amerika te voorzien, mislukte. Maar de zaak geraakte hiermede niet op den achtergrond. Spoedig na het mislukken der leeuiog van de Koninklijke Nederlandsche Stoombootmaatschap pij, weudde de heer Janssen zich op 26 Januari 1870 tot deu Minister van Financiën met het verzoek, om eene subsidie voor hoogsteais 10 jaren, de ,som van ƒ624,000 'sjaars niet te boven gaande, te verleeneu aau eene door hein tot stand te brengen Nederlaudsche maatschappij, voor een geregelden stoomvaartdienst tusschen Vlissingen eu New-York. De Minister van Financiën antwoorde bij reso lutie van 19 October 1870, dat „eene onderneming van stoomvaart naar Noord-Amerika, hoe groot en hoven bedenking verheven haar nut ook moge zijn, aan de eigen krachtsinspanning der belang hebbenden moet worden overgelaten, omdat bij deo tegenwoordigeo toestand van 's Rijks schat kist eik voorstel tot vermeerdering der staatsuit gaven ontijdig moet worden geacht." Na deze vruchtelooze poging wendde zich de heer Jansen tot de Tweede Kamer om in deze zoo hoogst gewichtige aangelegeoheid het initia tief te nemen en het, voor wieo ook, mogelijk te maken, in 1872 eene brug over den oceaan te slaan. Aan dit adres viel van onderscheidene zijden ondersteuning te beurt. Over dit adres en over 25 tot adhaesie daaraan ingezonden adresseD, werd den 24 Dec. 1870 ver slag uitgebracht. De Kamer vereenigde zich toen met de door hare Commissie voor de verzoek schriften voorgestelde conclusie en besloot de adressen ter griffie neder te leggen ter inzage voor de ledeD, omdat de kennisneming van den ïuhoud dier stukken hem tot het doen van eenig voorstel aanleiding zou kunnen geven. Van daar dat de vijf bovengenoemde leden ge meend hebben de aandacht hunner medeleden bepaaldelijk op deze zaak te moeten vestigen en te moeten voorstellen dat de wetgever daarom trent een besluit neme; hetwelk naar hun oordeel in 's lands belang dringend noodzakelijk is. Hun wetsvoorstel aan de openbare meening onderworpen werd krachtig ondersteund maar ook vaak heftig bestreden. Onderscheidene Kamers van Koophandel zonden adressen tot goedkeuring, o. a. ook op 11 April de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden, die de medewerking der Kamer zeer ernstig meende te moeten inroepen tot de uitvoering van bet voorstel van den heer 's Jacob c. s. Dit voorstel nu is gisteren bij de Tweede Kamer in openbare behandeling gekomen en we hebben 't daarom niet ondienstig geacht de toedracht van deze zaak kortelijk uit eeu te zetten. In het algemeen ondervond het voorstel gisteren meer bestrijding dan verdediging.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1