-klimmen, wij inogen ons daar niet alleen i len. De behoeften stijgen ook. Zelfs dan, de uiterste spaarzaamheid in acht ge- f,vordt, stijgen de uitgaven. Er zijn behoef bevrediging niet kan of mag uitgesteld Ijjeo geest is de begrooting voor 1872 op- ltt en dan levert zij een tekort op van MO. Mochten nu nog voor den aanleg van ircioie werken of voor eene meer krachtige J'[1DJ onzer verdedigingstaak leeningen 1100- lnorden, dan zal de begrooting nog weder lard worden met een verhoogd bedrag aan I, eD aflossing. Tmiinere bijdragen van Indië, tot bestrijding 'ae gewone behoeften, boven hetgeen daar op de laatste begrooting werd uitgetrokken, [niet te rekenen. En zoo aan de Slaatsbe- Vpj nog eenig aandeel uit de overschotten (afgesloten Indische diensten mocht worden Lezen, het schijnt meer eigenaardig dat 1 jie bestemt voor geheel buitengewone uit- j zoor den aanleg van spoorwegen, voor L.ytie van schuld en dergelijke; zelfs daar- I jou reeds de gewone dienst gebaat wor- 1d beitle gevallen toch wordt rentebespa herkregen. Het schijnt billijk dat wij ons VeJe vergenoegen. Inu aan de eene zijde behoefte gevoeld I.jbreiding van middelen, niet miuder le- «evoelt men de behoefte dat worde voort- 'inet de ophelliing van bestaande klem- eu onrechtvaardige belastingen; kleui- omdat zij de nijverheid belemmeren, lllvaardig omdat zij eenzijdig drukken. Under moet in de eerste plaats genoemd worden ■elastiug op de patenten. Eene belasting, se- veroordeeld, vooral ook omdat zij in- Lelijkheid uiet anders is dan eene zeer een belasting op enkele inkomsten uit de nij- id verkregen, en dan nog in dit opzicht I ongelijkmatig drukt en hoogst ongeregeld il. Lraan volgt in onbillijkheid en belemmering Jelasuug op het geslacht. Die belasting drukt Ialtijd op dé behoorlijke volksvoeding, en zoo 1 deze belasting blijft bestaan, zal men do vrucht missen van de afschaffing der belas- Lp het schapen- en varkensvleesch. De onge- toDCurreutie van het belaste rundvleesch idit duurder dan het zou behoeven te zijn, 1 ook bet rundvleesch onbelast was. Boven i werkt deze belasitng als eene premie van Li en kost zij door de wijze van heffing aan liaameulijke belastbaren veel meer dan zij fits staat zou behooren op te brengen, lam vermeerdering van middelen en opheffing 1 tëltande belastingen is het moeilijk op te s naagstuk, waarvoor de Minister thans ge- I u. Ksgs welken weg daartoe te geraken Ie Minister heeft geen oogenblik geaarzeld (ie kiezen die naar zijne meening recht voor Ligt, en daarom ook de kortste is; de invoe- «euer belasting, die regelrecht op het doel til, en de inkomsten der ingezetenen meer in touding treft tot ieders inkomen, dan tot dus Ir met eenige belasting het geval was. 1st in de eerste plaats hier hulp moet gezocht men bij de directe belastingen, springt in het Het evenwicht toch tusschen de opbrengst Idirtcte en indirecte belastingen is sedert lang n-roken; liet verschil is gestadig grooter ge- II. En al is nu het juiste evenwicht waarin elkander behooren te staan, moeilijk aan wijzen en geenszins een onvermijdelijk ver |hte van een goed belastingstelsel, zoo is het i niettemin vrij zeker dat uit dit verschil blijkt zeer de bijdragen van het belastbaar verino- D der iugezeteuen uit haar verband zijn geraakt, pi het zal moeilijk geloochend kunnen worden, de directe belastingeu in meerdere mate uit linkuinsten der meer gegoeden voortvloeien, 1 ile indirecte. Én nu is de opbrengst der indirecte belastingen Weostaaude velerlei afschaffingen belangrijk ;ti. In 1850 was de opbrengst der indirecte tóimgenƒ84',747,662.56" Ovan diezelfdeonderdeelen 47,650,813.77 I ij dus een verschil van 13 millioen, of over (-«muien eene vermeerdering van 38 pCt., directe belastingen in datzelfde tijdvak If Is gestegen zijn van ƒ18,968,668.03 tot II,411,182.05, dus niet nog geen 2'/, millioen of leooeg 13 pCt., en zulks niettegenstaande ver prderde welvaart en eene toegenomen bevolking f dl) pCt. Neemt men de accijnsen afzonderlijk, is de toename ongeveer 40 pCt. en voor de |de eerste onderdeelen der directe belastingen puien is de vermeerdering nog grooter. pet zou dus eene schromelijke onbillijkheid om weder lot uitbreiding van indirecte be- fiugen over te gaan. Maar er valt overigens san j te denken daaruit eenige belangrijke P'age te verkrijgen, die niet zou opgewogen l'den door de groote bezwaren. Meermalen is leen geschikt voorwerp van belasting genoemd I t»6uk, en oogenschijnlyk is er geen geschikter Ibedenken. Het is geene behoefte; men kan het Jkt genomen, ontberen. In vele opzichten is gebruik eene weelde en voor anderen wel leen geduchte overlast. Maar in de toepassin e belasting hoogst belemmerend voor dien tak I landbouw, handel en nijverheid, die hier te P'i; van oudsher een belangrijken omvang pk gehad. Het toezicht zou hoogst bezwarend kin wilde men de verwerking van den tabak niet geheel vernietigen, dan zou men een laivback bij uitvoer moeten vaststellen, die allicht |i product der belasting aanmerkelijk zou wij zoo niet grootelijks doen verloren gaan P andere artikelen, wel eens genoemd, als de "ben thee, zou de belasting of verhooging van invoerrecht mede belemmerend zijn voor den l"M. Maar bovendien zijn deze artikelen wer- r'-.'k volksbehoeften, En wat de koffie aangaat, Ts'e het niet eeue ongerijmheid, dat de Staat ■"eigen artikel zou gaan belasten? Man nieuwe accijnsen valt niet te denken en Itliuogiug der bestaande zou slechts dan te ver- L'gun ziju, wanneer daardoor eene verplaatsing r1" worden verkregen, die verlichting of opheffiug Iweeg bracht van de meest bezwarende. Afdoende l'ketering van het belastingstelsel is hiervan ftowel niet meer te verwachten. Hoogsteus eene jutieele. Wellicht ware langs dien weg nog tot afschaffing van den accijns op de zeep te ge- eene belasting die de verbeteringen in dien i" van nijverheid tegenhoudt. Maar eerst dient II vast lundament gelegd te worden voor eene 'sUlijke hervorming van ons belastingstelsel, eu 'i is alleen te vinden in de directe belastingen anneer nu de patentbelasting afgescbalt wordt, blijven van deze alleen nog over de grond belasting en het personeel. Van deze laatste is bovendien weinig hulp te verkrijgen, daar reeds V, van de opbrengst aan de gemeenten zijn afge staan. Hierop terug te komen, schijnt uiet overeeü te brengen met de rechtvaardigheid. Het zou geene geringe verwarring in de geldmiddelen der ge meente te weeg brengen. Rest dus alleen de grondbelasting. Zal men daar heil zoeken? Zal men nu op nieuw deu grond eigendom aantasten? De gelegenheid is verlokkend genoeg. Het ontbreekt niet aan aanleiding. Aller minst aan aandrang. De opbrengsten van den grond zijn immers in de laatstejaren aanmerkelijk toegenomen. En dan, het is zoo gemakkelijk den grondeigendom te treffen en zoo zeker. Men kan aan de belasting, eenmaal opgelegd, niet ont snappen. Maar is het billijk, wanneer men eene belas ting op de inkomsten der nijverheid afschaft en er nog zoo vele inkomsten, uit andere bezittingen voortvloeiende, geheel vrij zijn van allen last, nog weder uitsluitend tot den grondeigendom de toe vlucht te nemen? Het denkbeeld is wel eeos geopperd, dat de patentbelasting kan worden verbeterd en uitge breid tot andere bronnen van opbrengst. Doch gaat men daartoe over, dan vervalt men vaD zelf in eene inkomstenbelasting, en dan zou de een zijdigheid daarvan nog duidelijker in het oog springen. Er blijft dus niets anders over dan de invoering eener geheel nieuwe directe belasting, waarbij men niet verder langs allerlei omwegen de in komsten tracht te bereikeD, door de bron te tref fen waaruit die inkomsten voortvloeien, maar waarbij de personen worden aangeslagen, die de inkomsten genieten, en voor zoover zij die genie ten. Eeue zuiver personeele, geeu reëele belasting. De Minister ontveinst zich geenszins de bezwa ren aan de invoering dezer belasting verbonden. Maar men moet in zake van belastingen niet vragen naar het volmaakte; dat is uiet te berei ken; maar alleen: wat is rechtvaardiger, wat is billijker en dan kan zeker eene inkomstenbe lasting je vergelijking met elke andere doorstaan Overigens moet men er naar streven den druk zooveel moëe'ijk te verzachten. Dit kan in de eerste plaats geschieden door de heffing van een matig bedrag, en in de tweede plaats door in de wet een waarborg te geven van eau vast bedrag. De ondergeteekende zou hoogst ongaarne aan deze belasting het karakter geven van een sluitpost der begrooting, telkens, naar mate de behoeften stijgen of dalen, te wijzigen. Daarom heeft hij in plaats van een uiterst gering bedrag te vragen, waarin eene uitnoodiging ligt tot verhooging, voorgesteld eene vaste bijdrage in eens te bepa len op 2 pCt., gelijkstaande met het bedrag dat inen nu in sommige gevallen bij de wet op de patenten, namelijk volgens tabel n°. 9, heft. Men zal hierdoor de mogelijkheid van latere verhoo ging wel niet uitsluiten, maar als de som in de wet staat uitgedrukt, dan zal men daartoe toch zoo gemakkelijk niet geraken als bij eene wet op de middeleo. De medewerking te verkrijgen van zoo velen tót verhooging eener belasting die allen treft, zal zoo ligt niet vallen bij eene wet, die onder het oog van belastbaren zoo vele tijd perken moet doorloopen. Bovendien het schijnt overbodig. Met eene inkomstenbelasting van 2 pCt. kan men de be lastingen op de patenten en het geslacht afschaf fen eD gerust de toekomst afwachten. Deze beide belastingen hebben in het laatst afgesloten dienst jaar opgebracht nagenoeg ƒ5,300,000. Naar eene matige berekening kan toch de opbrengst eener inkomstenbelasting tot een bedrag van 2 pCt. worden geschat op 8 millioen. Met wiskundige zekerheid is dit evenwel niet te bepalen. Het ontbreekt daartoe aan vaste gegevens. Men kan alleen daartoe komen bij benadering. Ook wan neer men in aanmerking neemt, dat onze Rijks-, provinciale- en gemeentebelastingen te zamen 90 millioen bedragen, schijnt het niet overdreven, indien gerekend wordt dat, buiten de vrijstellin gen, van een inkomen van 400 millioen belasting zal kunnen worden geheven. Volgens deze reke ning bestaat er een overschot van 2,700,000, waarmede de vermeerdering van uitgaven, die vereischt wordt, kan worden gedekt, terwijl in de elasticiteit, die vau zelf in eene inkomsten belasting gelegen is, ook zonder verhooging de kans bestaat, dat zij tot verdere afschaffing van belemmerende belastingen den weg baant. Wanneer men dus eene uitzettende kracht brengt aan beide zijden van ons belastingstelsel, zoowel in de directe als in de indirecte belastingen, dan bestaat er alle grond om te verwachten dat men langs een geleidelijken weg zal kunnen geraken tot verdere opruiming van die bestanddeelen, welke nog altijd schadelijken invloed hebben op de welvaart der bevolking. Men erkent algemeen dat tegeD het beginsel eener inkomstenbelasting in hetafgetrokkene niet veel in te brengen is, maar beweert dat het in de toepassing faalt eu niet zoo volkomen recht vaardig werkt als het zich voordoet. Het is reeds hiervoren gezegd dat de Minister erkent dat ook deze belasting niet volmaakt is Die dit willen betoogen, hebben zich daartoe geene moeite te geven. Het valt niet iedereen even gemakkelijk om die belasting op te bren geü. Doch men heeft ten minste nu te doen mei eene belasting die voor alle individuen gelijk is in verhouding tot hunne inkomsten, eu dat kan men van de overige belastingen niet zeggen. De meeste belastingen hebben het omgekeerde karak ter. De onbillijkheid is hier tot een minimum gebracht. Dit is reeds een groote vooruitgang. Overigens is getracht dit bezwaar te verminderen door in de laagste klassen aftrekkingen toe te staan. Verder te gaan eu te onderscheiden tusschen do bron, waaruit de iukomsten voortvloeien, schijnt niet geraden en zou tot oneindige verwikkelingen en bezwaren aauleiding geven, waarom men er ook dan in Engeland van afgezien heeft. Trou wens ieder geniet toch voor het inkomen dat hij trekt, bescherming eu rechtsveiligheid, en het zou nog altijd de vraag zijn, welke personen meer gebaat worden door groote uitgaven voor open bare werken, degenen die eenig bedrijf uitoefeoeD, dun wel hij die slechts kapitalist is. Wijders is de ondergeteekende er op bedacht geweest om remissiën te verleenen, waar inkom sten met den persoon verloren gaan of belangrijk verminderen. Het groote bezwaar dat men tegen eene inkom sten-belasting aanvoert, is de tegenzin der bevol king om onderzoek toe te laten naar liet bezit. Men raadplege hieromtrent de ondervinding in ons eigen land, in de gemeenten waarin eene inkomsten-belasting naar zuivere grondslagen ge heven wordt. Men merkt daar niets van dien algemeenen tegenzin; wel bij enkelen; maar overigens wordt er veel meer geklaagd in die groote gemeenten, waar de belasting niet op zuivere grondslagen rust, en men toch minder betaalt. Daar, waar de overtuiging bestaat dat ieder in verhouding tot zijn inkomen zuiver wordt aange slagen, betaalt men in den regel gewillig. Het onderzoek naar de fortuinen behoeft vol strekt niet inquisitoriaal te zijn, en dan nog zal het zeker alleen plaats hebben waar de aangiften in het oog loopend onjuist zijn. Bovendien is er eene voldoende speling in verschillende klassen toegelaten, waardoor men ten minste een gedeelte van zijne inkomsten in het onzekere laat, en heeft voorts de ondergeteekende het stellige verbod in de wet opgenomen van bij de aangifte de vraag te stellen naar de bestanddeelen der inkomsten, zoodat, wanneer verschillende in komsten genoten worden, noch uit de aangifte, noch uit den aanslag op het kohier op te maken is, welke inkomsten uit bezit en welke uit anderen hoofde genoten worden. Om het karakter eener personeele belasting zuiver te houden, heeft de ondergeteekende er niet aan bunnen denken de corpora moralia te treffen en ook niet om de grondbelasting in min dering van het bedrag dezer belasting te doen strekken. Men kan den bekenden strijd over de vraag of grondbelasting niet veel meer als eene grondrente dan als eene belasting te beschouwen i6, hier gerust ter zijde laten. Omtrent de wijze van heffing bestaat de keuze tusschen eigen aangifte en aanslag. Bij gemeenten moge het laatste goed werken, schoon de onder geteekende reden heeft er aan te twijfelen. Maar bij eene rijksbelasting valt niet aan eenen aanslag van regeeringswege te denken. Wel heeft de ondergeteekende lang geaarzeld of hij niet ten aanzien der naamlooze vennoot schappen den weg zou blijven bewandelen, bij de patentwet voorgeschreven. Doch hij is op zoo vele bezwaren gestuit dat bij daarvan heeft moeten afzien, terwijl de voordeelen niet groot genoeg waren om daaraan de zuiverheid van het begin sel der wet op te offeren. Bij de samenstelling van dit ontwerp van wet heeft de Regeering zich voorts de opmerkingen en wenkeu ten nutte gemaakt, die vervat waren in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer van de Staten-Generaal betreffende de in de vorige zitting ingediende wetsvoordracht tot heffing eener inkomsten-belasting. Uit de verdere toelichting op het nu voorgedra gen wets-ontwerp en de daarin voorkomende be schouwingen en overwegingen zal dit, naar de ondergeteekende vermeent, blijken. Voor zooverre hij zich met dit Verslag niet kan vereenigen, heeft hij getracht het te wederleggen. De Memorie treedt ten slotte in eene zeer breedvoerige toelichting van de 43 artikelen. Mobiliiatic van het leger. Het lust ons een verder uittreksel te geven van het verslag Dopens de mobilisatie van een leger in 1870 en de verdere in verband daarmede ge nomen maatregen. 1 handelt over de legersterkte. Even voor het uitbreken van deu oorlog tustchen Frankrijk eD Pruisen waren in de sterkte der corpsen van het leger begrepen; 1541 officieren, 58391 onderoffi cieren en manschappen, benevens 3961 paarden. Hiervan bevonden zich om verschillende redenen niet onder de wapenen84 officieren en 30664 onderofficieren eo manschappen, zoodat bij de corpsen werkelijk present waren 1457 officieren, 27727 onderofficieren en manschappen, benevens 3961 paarden. Door het terugroepen van de offi cieren die zich met verlof bevonden, het onder de wapenen komen van de verlofgangers der nationale militie enz. werd de effectieve zoodanig verhoogd, dat zij weinige dagen later op den 25sten Juli 1870 bedroeg: 1995,59100 ouderofficie ren en manschappen, en 4250 paardenop een later tijdstip, toen het leger kon geacht worden zijn grootste sterkte bereikt te hebben, n. 1. op den 15 September 1870, waren bovenstaande cijfers, volgens de ingekomen sterktestaten, ge stegen 1969 officieren, 5925S onderofficieren en manschappen, en 5522 paarden. 2 beschrijft de opkomst der militie. Bij Kon. besl. van den 16den Juli 1870 n\ 42, werd machtiging verleend om de miliciens-ver lofgangers van alle lichtingen dadelijk onder de wapenen te roepen. Op genoemd tijdstip bedroeg de totale sterkte der militie te land 45390 man, waarvan present onder de wapenenen 14890 man. De overige 30500 miliciens, die zich in hel genot van onbepaald verlof bevonden, werden op den 16den Juli per telegram onder de wapenen ge roepen met uitzondering van 667 wegens onge oefendlieid of vrijstelling. Van de 29500 die atzoo verplicht waren om op deu 20sten Juli onder de wapenen te komen, voldeden 28854 op het bepaalde tijdstip, 434 enkele dagen later eu 212 Diet aan de oproeping, waarvan 165 om geldige redenen. Het is reeds vroeger erkend en wordt hier herhaald, dat de trouwe opkomst der militiens, zoowel als hunne bereidwilligheid, hun ijver en hui.ue plichtsbetrachting tijdens hun verblijf onder de wapenen, den meesten lof verdienen. Tevens is het nu proefondervindelijk gebleken, dat er hoegenaamd geeil bezwaar bestaat om de militie iQ vier dagen onder de wapenen tc heb ben. Zelfs bestaat alle grond om aan te nemen, dat die termijn nog voor bekorting vatbaar is. 3 Wijst op de middelen aangewend om het effectief te verhoogen. Ten einde de vrijwillige werving te bevorderen, werd bij Kon. besl. van den 18den Juli 1870 be paald, dat mannen van 1750jarigen leeftijd tot eene vrijwillige verbintenis zouden worden toe gelaten voor den onbepaalden tijd, doch iniusteDs zoolang de militie buitengewoon onder de wape nen bleef. Tevens werd aan hen, die als ooder- olficier of korporaal bij het korps mariniers, de landmacht of do koloniale troepen gediend eu den dienst op eervolle wijze verlaten hadden, ver gund in hunnen vorigen graad en voor oube- paaldeu tijd in dienst te treden. Deze maatregelen beautwoordden echter geens zins aan de verwachting; de vermindering van net aantal vrijwilligers daardoor verkregen, was uiet anders dan zeer gering te noemen. Voorts is gebleken dat net reserve-kader, om in tij de u van gevaar of oorlog te dieneu tui aan vulling of versterking van bet onderofficierskader, geen bevredigende uitkomsten heeft opgeleverd Zoodra dau ook, na de afschaffing van de plaatsvervanging, een kader uit de militie zal kunnen gevormd worden, zal het overweging verdienen, het reserve-eskader te doen vervallen. Met opzicht tot de voorbereiding tot mobilisatie der schutterij, heeft de ondervinding ook nu weder bevestigd, dat organisatie en oefening der schut terijen verre van voldoende zijn en dat eene nieuwe regeling der schutterijen dringend noodig is, opdat eene voldoende macht, goed georgani seerde en geoefende schutterij, dadelijk bij het uitbreken van den oorlog beschikbaar zij, om, met de daartoe bestemde troepengedeelten van het leger, de vaste bezettiugen der vestingen en liniën uit te maken. (Wordt vervolgd.) EiAATSTE UKK1CHTE.N. Per telegraaf). 's-Gravenhage, 3 October. De kapitein Janssen van het eerste regiment infan terie is uit den militairen dieost ontslagen. 's-Gravenhage, 8 October. Bij Kon. besluit van October, is opgeheven het ontvangkantoor der en uitgaande rechten en accijnsen, gevestigd te Ter Apel (Groningen), zooals het thans be staat, eD ingesteld een grenskantoor der in- en uitg. rechten Ter Appel, met bepaling, dat het in verbaDd met art. 8 van Z. M. besluit van 20 Mei 1869 u°. 29 door een Commies-ontvanger zal worden waargenomen; voorts is aan deu heer S. Balkema eervol ontslag verleend uit zijne be trekking van ontvaDger der in- en uitg. rechten en accijnsen te Ter Apel behoudens aanspraak op pensioen. De afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben heden het onderzoek van de ontuierpeD van wet betrekkelijk de Staatsbe- grootiüg voor 1872, voortgezet. Graaf de Bourgoing, buitengewoon gezant eu gevolmachtigd minister van Frankrijk bij het Nederl. Hof, is heden, na eene afwezigheid van ruim 8 dagen, in de residentie teruggekeerd eu aan het Hotel Paulei afgestapt, waar de minister voorloopig zijn verblijf houdt. Hedenmorgen vroegtijdig is bij den loge menthouder G. op het Spui alhier door de politie gearresteerd een man, die volgens zijn opgave van Amsterdam kwam, en zijn intrek had geno men bij bovengemelden logementhouder, alwaar hij eeu ander persoon, die mede aldaar zijn in trek had genomen, heeft bestolen, zoowel wat diens gelden en horologie als wat andere voor werpen betreft. Toen de politie hem kwam ar- resteeren heeft hij zich gewelddadig verzet, en al worstelende is hij naar het politiebureau over gebracht. s-Hertogenbosch, 3 October. Morgen zal aau den korporaal H. van Leersutn van de5decomp. van het depót van het 5de reg. inf. alhier, de gouden medaille worden uitgereikt voor 36 trouwe militaire dienstjaren. Harderwijk, 3 October. De kapitein C. L. D. Musschart van het Koloniaal Werfdepöt alhier, op zijn verzoek bij het 6de reg. inf. te Breda overgeplaatst en wordt bij het depót vervangen door deo kapitein G. J. Sas van laatstgemeld re giment. MUZIEKUITVOERINGEN MUSIS SACRUM. Op .Donderdag 5 October, des namiddags te zeven oren, door het korps muziekanten van de Leidsche Schutterij, onder directie van den kapelmeester J. K. H. Miiller. Programma. Eerste afdeeling. 1. Diirpler Schanzeu-Marsch, Bratfisck; 2. Ouverture: „Cuitlaume Tell", Rossini3. Vision", Phantasiestück", J. K. H. Muller; 4. Souvenir de „Iphigenia in Tauris", Glück. Tweede afdeeling. 5. Divertissement: „Lohengrin", Wagner; 6. Aria („Er isl genug") en Koor: Eliasmendei.sson7. Fantaisie: „Marlha", Flotow; 8. Marsch, (Opge dragen aan de Ledeu vaD „ilusis Sacrum"), J. K. H. Muller. «roste KT AATd-LOTEK IJ. vijfde klasse. negende lijst. Trekking van Dinsdag 3 October. N». 8609, 1677L 1000. N«. 5887, 6977, 11614, 15161 400. N». 4417, 685», 10073 200. N". 416, 677, 2546, 2783, 7138, 8779, 10344, 16977 100. Pr(|zen van f7O. •2 1990 4154 6483 9303 11057 14415 17-257 47 2139 4221 6501 9329 11103 14429 17444 132 '2269 4391 6682 9441 11155 14470 17664 160 '2273 4496 6803 951» 11345 14492 17687 185 2371 4618 6840 9557 11601 14594 17749 189 2389 4763 6986 9573 11785 14870 17918 '254 '2411 4768 7081 9654 11855 14896 18016 304 2414 4789 7-230 9664 11941 14938 18129 385 2546 4843 74-26 9696 12084 14987 18-223 656 2563 4934 7478 9718 12184 15036 18246 708 2670 4981 7483 97-22 12-288 15045 18453 802 2761 5089 7638 9733 12381 15264 18486 835 2789 5093 8050 9736 1-2398 15264 18501 879 2817 5113 8109 10166 1-2465 15282 18505 949 2831 5169 8135 10270 1-2466 15549 1857-2 975 2874 5346 83-24 10361 1-25-22 15757 18691 976 3087 5394 8402 10445 1-2527 15850 18711 1020 3208 5411 8469 10473 12565 1585-2 18739 1035 3258 5448 8561 10546 12629 15969 18779 1257 3333 5464 8594 10583 12776 16061 18810 1349 3348 5542 8639 10622 1-2970 16097 18840 1466 3452 5724 8757 10625 1-2992 16108 18895 1509 3506 5756 8820 10737 13-283 16149 18016 1539 3637 5798 8863 1074-2 13287 16151 19126 1554 3660 5893 8879 10758 13352 16492 19187 1575 3825 5932 9018 10806 13466 16704 19214 1660 3873 5979 9199 10839 13547 16705 19386 1745 3988 6151 9210 10918 13875 16787 19440 1775 3999 6159 9217 10938 14113 16920 19499 1890 4025 6377 9-244 10944 14-279 16934 198-21 1929 4082 WQ3 9271 11010 14302 17160

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 3