Maandag A0. 1871. 2 October. N°. 3572. ILEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85 Afzonderlijke Nommers9 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS IJ Kil ADVKRTKNTIKN. Voor lederen regel0.15. Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 30 September. Xer voldoening aan het verlangen uitgedrukt ju de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft je Minister van Oorlog een zeer uitvoerig ver- jig nopens de mobilisatie van een gedeelte van S leger in 1870 en de verdere, in verband daar mede, genomen maatregelen ingediend. Dit lijvig en hoogst belangrijk stuk is heden jpeDbaar geworden. Vooralsnog ontleeneu wij daaraan de inleidiDg en de slolsom waartoe de Minister komt: ,De mobilisatie van een gedeelte van het leger en de verdere maatregelen, in den zomer van het vorige jaar tot handhaving onzer neutraliteit genomen, hebben in menig opzicht een nieuw licht over den toestand van ons krijgswezen doen an. Meer in het bijzonder is men bij die gelegenheid tot de kennis gekomen van eeuige belemmeringen van verschillenden, meest van wet- telijken aard, die zich in het tijdperk van voor bereiding hebben voorgedaan; een tijdperk dat met met den vredestoestand kan gelijk gesteld wordeD, hoewel die van oorlog nog niet is inge treden. Het is van overwegend belang le achten, dat 'met alleen de Regeering, maar ook de Vertegen woordiging bekend zij met al hetgeen de onder- 1 nnding in het vorige jaar uit een militair oog- jmt heeft geleerd. Het is daarom dat met de 'Male bereidwilligheid, door de aanbieding van verslag, aan den uitgedrukten wensch wordt Iroldaan, om in kennis te worden gesteld met den toestand van ons krijgswezen tijdens de mobili satie in 1870, en met de leemten en gebreken, welke zich daarbij hebben voorgedaan. Bij de beoordeeling van den toestand in het vorige jaar en het maken van gevolgtrekkingen, dient men zich te plaatsen op het standpunt der toenmalige Regeering. Het kan niet overbodig jeacht worden dat standpunt met een enkel woord te omschrijven. Toen omstreeks het midden der maand Juli 1870 plotseling een oorlog uitbrak tusschen twee groote mogendheden, kon niemand voorzeggen dat die krijg binnen de grenzen van het gebied van eene dier mogendheden zou beperkt worden. e uitbreiding van den oorlog behoorde tot de I mogelijkheden. Onder die omstandigheden was I het voor de Nederlandsche Regeering van over- I wegend belang dat zij van hare voornemens onver- i wijld deed blijkeo. Dit geschiedde dan ook door hue verklaring, dat zij besloten had eene strikte ontijdigheid in acht te zullen neinen. Om die I «tijdigheid, mocht zij bedreigd zijn gewordeu, 'e doen eerbiedigen, werden voorts de met verlof afwezig zijnde lichtingen der nationale militie ónder de wapenen geroepen, werd een gedeelte ODzer levende strijdkrachten tot een mobiel leger samengetrokken en een aantal andere maatre gelen genomen, alle in verband staande met de voorgenomen handhaving onzer neutraliteit. Aan vankelijk, toen onzekerheid den politieken horizon vervulde, moest bij alle handelingen met den meesten spoed worden te werk gegaan. Intus- schen is het bekend dat de toestanden zich spoe dig afteekenden en het gevaar voor eene moge lijke bedreiging der onzijdigheid van ons grond gebied weldra nagenoeg geheel verdween. Wel is waar was toen het oogenblik nog niet daar om weder geheel tot den vredesvoet terug te keeren; maar het was, van toen af, geoorloofd bij een aantal der voorgeschreven maatregelen minder krachtdadig voort te gaan, tot dat omstreeks half September de inmiddels op het oorlogstooneel plaats gegrepen belangrijke gebeurtenissen de aanleiding tot het nemen van buitengewone maatregelen geheel deden verdwijnen. Uit het bovenstaande mag worden afgeleid, dat fflen verkeerd zou handelen door de genomen maatregelen te beoordeelen in de onderstelling tot eenige weken na de bijeenroeping der militie "og dezelfde aanleiding tot krachtsinspanning be stond als bij het uitbreken des oorlogs. Men dient hij zoodanig oordeel den loop der plaats gegrepen gebeurtenissen in het oog te houden. Dit neemt 'atusschen niet weg dat, zoo als reeds is opgemerkt, til de ondervinding van het vorige jaar veel outte leering is te trekken, en dat onder de ge bleken tekortkomingen er worden aangetroffen, die ook als zoodanig zouden gegolden hebben voor het geval, dat wij dadelijk in den oorlog waren betrokken geworden. Zulks zal ter plaatse oit den verderen inhoud van dit verslag blijken. Vooraf zal een overzicht worden gegeven van onze strijdkrachten bij het uitbreken van den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland, van de mobilisatie van een gedeelte van het leger en de wapening der linien en vestingen, en vervolgens eenige beschouwingen worden medegedeeld ten aanzien van de organisatie onzer levende strijd krachten. Tot besluit zal melding worden gemaakt van de belemmeringen van wettelijken en an dereu aard, dië~in Hiet voorbereidingstijdperk de organisatie onzer defensie in den weg staan." Om zich een denkbeeld le vormen van de bij zonderheden waarin het stuk treedt, laten wij den inhoud volgen: INLEIDING. EERSTE GEDEELTE. Strijdkrachten bij het uitbreken van den Fransch-Duit- schen oorlog. Mobilisatie van een gedeelte van het leger. Wapening der linien en vestingen. 1. Legersterkte. 2. Opkomst der militie. 3. Mid delen, aangewend om het effectief te verhoogen. 4. Indeeling, opstelling en verpleging der levende strijdkrachten, a. Indeeling. b. Opmarsch. c. Ver pleging. 5. Remonte. 6. Kleeding en uitrusting. 7. Ledergoed en paardentuig. 8. Kleeding en ledergoed voor de schutterijen. 9. Kazernerings behoeften, kampementseffecten en velduitrusting. 10. Hospitaal behoeften en materieel van den ge neeskundigen dienst. Verpleging der.zieken in de zieken-etablissementen. 11. Materieel der artille rie. a. Bij het mobile leger. b. In de vestingen en forten, c. Patronen. 12. Materieel der genie. a. Bij het bataillon mineurs en sapeurs. b. In de vestingen. 13. Vestingen en linien. 14. Terugkeer naar de garnizoenen en .ontbinding van het mo bile leger. TWEEDE GEDEELTE. Beschouwingen over de legerorganisalie. 15. Militie. 16. Aanvoering en generale staf. 17. Militaire intendance. 18. Personeel van den geneeskundigen dienst. 19. Infanterie. 20. Cavalerie. 21. Artillerie. 22. Genie. 23. Transporttrein. BESLUIT. BULAGEN. a. Staat der sterkte van de onderscheidene corp sen van het leger op 1 Juli 1870. b. Staat der sterkte als boven op 15 September 1870. c. Staat, aanwijzende de jaarlijksche lichting der militie, en hare sterkte op 20 Juli 1870. d. Overzicht der indeeling van het mobile leger in divisiën en bri gades. e. Overzicht van de opstelling der troepen vóór en na de mobilisatie, f. Kleeding en uitrus ting, op 1 Juli, 1 Augustus en 30 September in de magazijnen der corpsen voorhanden, g. Leder goed en paardentuig, op 1 Juli en 30 September bij de corpsen voorhanden, h. KleediDg en leder goed in 's rijks magazijn van kleeding voor de schutterijen opgelegd, i. Voorwerpen van ledergoed op 1 Juli 1870 bij de schutterijen voorhanden, met opgave der latere verstrekking, k. Staat der beschikbare nachtlegerbehoeften. I. Staat der voor werpen van kampementseffecten en velduitrusting op 1 Juli en 31 December 1870, en van hetgeen iu gebruik is geweest, m. Als boven van de voor werpen betreffende de hospitaaldienst. n. Opgave der voorhanden bedden en fournituren in de zie ken inrichtingen en van het aantal lijders, ter ver pleging opgenomen, o. Overzicht van de benoo- digde en voorhanden vuurmonden, affuiten en voertuigen voor het mobile leger. p. Aanschaffin gen van de verhoogingen,toegestaan voor den dienst van het materieel der artillerie over 1870. q. Op gave omtrent den voorraad patronen, r. Aanwij zing der vermindering (het verloop) van de lich tingen der nationale militie van 1863 tot 1870. De slotsom is deze „Moge uit het voorafgaande verslag gebleken zijn dat bij de mobilisatie van een gedeelte onzer strijdkrachten in den zomer van 1870 onderschei dene leemten en gebreken in onze militaire in richtingen bestaan, het is de overtuiging vaD den Minister van Oorlog, en hij vertrouwt dat dit ook uit den inhoud van het verslag moet gebleken zijn, dat, hadden wij handelend moeten optreden, de meest ernstige bezwaren niet zouden zijn voortgevloeid uit de gebreken der militaire orga nisatie, maar uit die van onze wetgeving met betrekking tot het tijdperk van voorbereiding dat den oorlog onmiddellijk vooraf gaat." Onder bevel van den kolonel von Wrangelauf Lindenberg, zal er a. s. Maandag eene gecombi neerde manoeuvre in het vuur plaats hebben, iu de richting van Soetervvoude. De troepen vereenigen zich daartoe 's morgens te kwartier over achten op de Ruïne. De heer A. Francken Jr. is benoemd tot deur waarder bij het kantongerecht alhier, in de plaats van den op zijn verzoek eervol ontslagen deur waarder, den heer A. Francken. In de eerste helft der maand Juli ziju aan het postkantoor alhier bezorgd de volgende brieven naar het buitenland, die wegens onbekendheid der adressanten niet bezorgd zijn kunnen worden: Brown, Madk Ph. Minet, C. Gerritzn, allen te Brussel; Mevr. Cort Heijligers, te Canstadt; H. Schmidt, te Hersfeld; Lind Remmett, te Londen; F. de Limburg Stiruin, te Bourges; C. T. F. Thurkow, te Nice; J. A. Gallandat Huet, te Parijs. Gedurende deze week zijn dagelijks in het werkhuis alhier opgenomen van 106 tot 120 vol wassen personen en van 85 tot 45 kinderen. Hedenavond wordt te 's-Gravenhage uit het Buitenland terugverwacht Z. K. H. Prins Alex ander. Z. K. H. had H. M. de Koningin, die Haar verblijf in Zwitserland nog voortzet, vergezeld. De PriDS zal waarschijnlijk zich voor een paar dagen naar het Loo begeveü, voor zijn terugkeer naar Leiden. Op de aanbevelingslijst van candidaten, ter ver vulling van een der drie vacatures van raadsheer in het Provinciaal gerechtshof in Friesland, de laatste ontstaan door het aan den raadsheer Mr. D. J. A. baron van Harinxma thoe Slooten, op zijn verzoek, eervol verleend ontslag als zoodapig, in te gaan op 1 October 1871, opgemaakt door het Prov. Gerechtshof in Friesland, geplaatst de navolgende heeren 1. Mr. Marcus van Heioma, president van de arroudissements-rechtbank te Sneek 2. Jhr. Mr. Frans Julius Johan van Eijsinga, rechter in de Arrondissements-rechtbank te Leeu warden en lid van de Eerste Kamer der Staten- Generaal; 3. Mr. Willem Boele Sophius Boeles, raadsheer in het Provinciaal Gerechtshof in Drenthe; 4. Mr. Cornells Jacob Speelman, griffier van de arrondissements-rechtbank te Leeuwarden, met het lot tegen Mr. Philippus van Blom 5. Mr. Philippus van Blom, rechter in de ar rondissements-rechtbank te Heerenveen; 6. Mr. David Joan Mon Visch rechter in de arrondissements-rechtbank te Arnhem. (Leeuw. Cl.) De uitslag der acten-examens voor het Middel baar Onderwijs was gisterenGevraagd, voor Handteekenen 6 acteD, waarvan 2 geweigerd en 4 toegestaan aan de heeren T. Cool van 's-Gra venhage, J. v. d. Keilen van Amsterdam, R. Cruijff van Amersfoort, Mejufvrouw N. T. Hoogewerff van Rotterdam; voor het boetseeren 1 acte afge wezen; voor het Nederlandsch 1 acte, toegestaan aan U. W. Groeneveld, van Groningen; voor het Fransch 1 acte, de candidaat is niet verschenen,; voor liet Hoogduitsch 2 akten, waarvan 1 gewei gerd en 1 toegestaan aan J. Oosting, van Gronin gen; voor de Handelswetenschappen 1 acte ge weigerd; voor het Boekhouden 1 acte, geweigerd. In N°. 132 der Nederlandsche Gedachten zegt de heer Groen, dat de verrassende snelheid, waar mede de discussie over het adres van antwoord in de Tweede Kamer ten einde gebracht is, in verband met den aard en den eisch der vraag stukken, die aan de orde van den dag zijn, eene tragischcomische tint heeft. De heer Groen meent, dat eene discussie over beginselen in dit geval goede vruchten had kunnen dragen, en dat de waardigheid der Kamer vorderde, die niet te ont wijken. Het lot van het amendement-van Loon noemt de heer Groen een treffend en treurig be wijs van de onbeduidendheid der christelijk-histo rische richting op parlementair terrein, ook in hare uitnemendste organeD, ten gevolge der Kabinets formatie van 1866. Io N°. 131 had de heer Groen al gezegd: Men verwijst van het adres naar de begrooling. Doch het gebeurt wel eens, dat zij, die in het adres eene formaliteit zien, daarna, als de begrooting daar is, geene voorstanders zijn van algemeene beschouwingen. Tegenwoordige slap heid is geen voorteeken van toekomstige kracht. In n°. 131 zegt de heer Groen nog, dat voor de onderwijskwestie veel zal zijn gewonnen, indien zij in samenhang beschouwt wordt met de we reldcrisis van onzen leeftijd. Indien menigeen begrijpt, dat hij tegen de schoolwet opkomt, om dat zij hel uitstekendsle middel ter Evangelie-bestrij- ding aan de hand geeft; omdat zij gegrond is op het beginsel eener centralisatie, die zich tot op het gebied der consciëntie uitstrekt; omdat zij ho mogeen is met de ricbtiDg, die, in de heden- daagsche wetenschap en zamenleving, onder den naam socialismus en moderne theologie bekend is. De vraag is niet: wie in godsdienstige beschou wing gelijk heeft. Dit is de vraag: of, waar de consciëntie in het spel is, de een moet berusten in het geen de ander goedvindt. De vraag is, of, ten be lieve van hen, die ons geloof bijgeloof achten, hun ongeloof, zoo veel doenlijk, als regel van na tionale opvoeding zal worden gesteld. In de maand November a. s. is weder belang rijke mutatie te wachten onder de hoofdofficieren te Hellevoetslni8, door het vertrek van den schout bij nacht, directeur en kommandant der marine J. J. Wichers, den hoofdingenieur A. J. H. Beeloo en den kapitein der mariniers W. G. Tuning eerstgen. zal met den lsten dier maand opgevolgd worden door den kapitein ter zee P. O. van Rees. Omtrent de vervanging van beide laatstgenoemden loopen nog slechts losse geruchten. (übl.) De Permanente Commissie tot de algemeene zaken van het Ned. Israël, kerkgenootschap heeft zich dezer dagen bij adres gewend tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal, om een verduidelij king te verkrijgen van art. 11 van het ontwerp van wet op de besmettelijke ziekten, bij welk artikel verboden schijnt het vervoer van lijken buiten de burgerlijke gemeente ingeval van heer- schende epidemiën. De Permanente Commissie wijst er op dat vele Israël, gemeenten haar begraafplaatsen hebben in andere burgerlijke gemeenten en dat alzoo dergelijk verbod groote ongelegenheid zou te weeg brengen, zoowel voor de kerkelijke als voor de burgerlijke gemeenten. Ook de Hoofd-commissie voor de zaken van het Port. Israël, kerkgenootschap in Nederland heeft aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een adres te dier zake ingezonden. Als een aardige bijzonderheid meldt men aan de Heldersche Ct. uit Hellevoetsluis, dat aan boord van het wachtschip aldaar zich dezer dagen een persoon aanmeldde met grijzen hoed op, spanbroek en blauwen jas aan, regenjas over den arm, in éen woord, keurig net gekleed, die zich presen teerde als koopvaardij-kapitein en den komman dant verlangde te spreken. Toen aan zijn verzoek was gevolg gegeven, gaf hij den kommandant te kennen, dat hij voor 18 jaren als matroos 3de klasse bij de Nederl. marine dienende, gedeser teerd en naar Amerika is gevlucht, aldaar het had gebracht tot gezagvoerder en Da veel weder varen weer in zijn vaderland zijnde, verzocht hij beleefdelijk kwijtschelding van de straf, welke op de desertie is gesteld. Men kan zich licht voor stellen de verbazing van den kommandant, die echter in de treurige noodzakelijkheid was om den deserteur, die zooveel jaren reeds zijn vrijheid bad genoten en daarvan zoo'n uitstekend gebruik had gemaakt, als gevangen man te moeten be schouwen en hem volgens de wet te moeten straffen. De generaal-majoor M. D. graaf van Limburg Stirum, buitengewoon adjudant des Konings, maakt, overeenkomstig de aankondiging in de Staatscourant van den 19den Augustus j 1., bekend, dat bij hem is ontvangen, tot het oprichten van een monument ter eere der gesneuvelden in de Ci tadel van Antwerpen in December 1882: eene bijdrage van 710 van Dr. J. L. During, oud-officier van gezondheid bij het leger te velde in 1830, 1831 enz. (vrijwillig), thans genees-, heel- en ver loskundige te Boxtel. De Minister van Binoenlandsche Zaken brengt ter algemeene kennis, dat ter uitvoering van art. 4 der wet van 19 Juni 1871 Staatsblad n° 62), op 2 November van dit jaar, in het gebouw der Politecbnische school te Delft, vergelijkend exa men zal worden afgeooineo van hen, die voor de betrekking van adjunct-ijker in aanmerking wenschen te komen. Aan die betrekking is verbonden eene jaarwedde aan negenhonderd gulden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1