A0. 1874,
Zaterdag
23 September.
N°. 3565.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per posta 3.85
Afzonderlijke Nommers0.05.
L)eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
I
PRIJS IJ Kil ADVKRTB.NTIEN.
Voor lederen rogal0.1
Grootere lettari natr -io plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 33 September.
e beide Kamers der Staten-Generaal waren
ren vergaderd.
Eerste Kamer ter behandeling van het adres
intwoord op de Troonrede; de Tweede Ka-
om zich te constitueeren.
i algemeene beschouwingen over het adres
antwoord waren niet noemenswaardig, daar
commissie van redactie, na zich in de afdee-
oen vergewist te hebben dat de meerderheid
leden in dien zin gestemd was, zich bepaald
tot het geven van een blooten weerklank op
Troonrede. De weinige woorden die dan ook
r de eigenlijke behandeling van de paragrafen
•hen den heer Fransen van de Putte en vau
iniieren, lid der commissie van redactie, ge-
rd werden, strekten om een en ander te con-
teeren.
'ogtans werd bij de behandeling van 6 (onder-
:s) door den afgovaardigde, den heer Messchert
Vollen hoven, eene pogiDg gedaan om in het aan-
omen standpunt der commissie wijziging te bren-
Met bet oog namelijk op het wenschelijke dat
delijk eens eene nieuwe regeling vau het hooger
'erwijs tot stand kome, ter versterking waar-
spr. de in deD laatsten tijd verleende dispen-
van examens om tot het hooger onderwijs
raden toegelaten aanhaalde, stelde hij voor,
(ide volgende alinea te voegen
Uil verlangen zien wij de daartoe strekkende
(stellen te gemoet."
ie woorden behelsden een bescheiden wensch
den Koning om aan den ongeregelden toestand,
riu het hooger onderwijs verkeert, een einde
maken.
'a schorsing der zitting, ter overweging van
amendement, bleef de commissie na de her
ding volharden bij hare vroegere houding.
zacht het amendement ook ingekleed was,
de het lid der commissie de heer Hein, stelde
teen aandrang bij de Regeering daar, waartoe
commissie geene noodzakelijkheid zag, nadat
RegeeriDg verklaard had, dat aanvulling of
uwe regeling voorbereid wordt.
Wij kunnen niet verhelen met belangstelling
hebben ontwaard, dat, ondanks de verklaring
n den Minister van Koloniën, (de heer Thor-
ke was wegens ongesteldheid afwezig) dat de
drukking „voorbereiding" in de Troonrede
t moet worden opgenomen in den zin van den
reteber, zich eene aanzienlijke minderheid voor
t Buiendement van deD heer Messchert heeft
fklsard. Hoezeer dit met 17 tegen 13 stemmen
"Rwpen werd, zal deze stemming niet nalaten
de Regeering de overtuiging te versterken,
[Ml de natie met ongeduld eene nieuwe regeling
1 het hooger onderwijs te gemoet ziet.
it de discussie over enkele andere paragrafen
geblekeu, dat de Regeering zelve min of meer
°af dat de Troonrede in sommige opzichten
vaag was, edoch dat was toe te schrijven aan
te zucht om die zoo beknopt mogelijk te doen
(net het doe! om niet nu reeds in breed-
fige discussiën over bijzonderheden te treden.
Eenige verduidelijkingen die gisteren werden
geven, waren ons dus hoogst welkom.
Zoo verklaarde de Minister van Koloniën, n. a.
D opmerkingen over de duisterheid der kolo-
paragraaf, dat eeu ontwerp van wet, be
de spoorwegen op Java, reeds bij den
ad van State is ingediend en binnen weinige
"cd zou worden aangeboden; dat de verzeke-
n?> dat er betere vooruitzichten voor den handel
Oost-Indië' bestaan, is afgeleid uit het feit dat
ia- en uitgaande rechten m de laatste drie
Banden toenemende wareD en uit berichten des-
tj® vaD de Indische Regeéring ontvangen; dat
koonrede mét de zinsnede: een ruime oogst
voedingsmiddelen in Indië belooft vergoeding
1 andere min gnnstige uitzichten van den
Wén landbouw, heeft willen uitdrukkeD,
de uitzichten van den koffiéoogst mindér
zijn dan in 't' vorig jaar, maar dat de
»it der voedingsmiddelen zeer goed is. De on-
Bs'ige koffieoogst zal dus opgewogen worden
r een zeer ruime rijstoogst.
Minister van Financiën heeft de vragen,
van den finantieeien toestand des lands, waar-
de troonrede niet gewaagde, iets meer te
e'en te komeo, ontweken, door te verwijzen naar
uitvoerige inededéeliDgen die hij daaromtrent
0rgen aan de Tweede Kamer zal doen, bij de
nbieding der Staatsbegrooting voor 1872.
8 Tweede Kamer hield eene korte zitting
I
ostig
waarin de herbenoemde voorzitter Mr. W. H.
Dullert het presidium aanvaarde met eene rede,
die om hare kortheid en bondigheid toejuiching
verdient. De heer Dullert wijst in die weinige
woorden de kwaal aan, waaraan de Vertegen
woordiging lijdende is. Moge 't hem gelukken
door een onpartijdige als krachtige leiding der
beraadslagingen en andere werkzaamheden, ge
nezing aan te brengen. Gewis zal 'them daarbij
niet aan den steun vau alle goedgeziudeu ont
breken. Die rede is van den volgenden inhoud:
„Mijne heeren!
„Op nieuw is mij de onderscheidiug te beurt
gevallen, van op Uwe voordracht door den
Koning tot voorzitter van deze aanzienlijke ver
gadering benoemd te worden.
Ik stel dit op den hoogsten prijs en het is eene
behoefte voor mijn hart U daarvoor den meest
oprechten dank te betuigen.
De moeilijkheden aan het Voorzitterschap ver
bonden, zijn inij bekend en worden door mij
niet licht geschat. Ik zal trachten door inspanning
van alle krachten mijn plicht te doen, maar tevens
doe ik met aandrang bij vernieuwing een beroep
op Uwe medewerking en hulp; zonder deze
toch zoude ik te kort schieten en de taak mij te
zwaar zijn.
Bekende omstandigheden oefenden ten vorigeu
jare een storenden invloed uit op onze werkzaam
heden, en weinig kwam op wetgevend gebied
tot stand. Veel blijft dan ook nog te verrichten,
en de toezeggingen in de rede, waarmede Z. M.
de Koning deze zitting opende, doen verwachten,
dat ons gewichtig werk zal worden voorgelegd.
Laat ons trachten den wensch te bevredigen
van het volk, dat van onze werkzaamheden
vruchten verlangt te zien, en er naar streven
om nuttige zaken tot stand te brengen. Is daar
toe noodig verandering te brengen in onze wijze
van werken, wij zullen daartoe gewis bereid ge
vonden worden.
Wanneer wij met ijver onze taak aanvaarden, bij
ons werk steeds voor oogen hebben het waar
achtig belang van Vaderland en Koning, en be
seffen, dat wij als vertegenwoordigers van het
Nederlaudsche volk geroepen zijn de belangeD
van allen te bevordertn, dan kan veel gedaan
worden en deze zitting nuttig zijn voor het land.
Ik verklaar het voorzitterschap van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te aanvaarden."
Onder de wets ontwerpen, die op nieuw inkwa
men, behoort dat ter beteugeling van besmette
lijke ziekten.
Nadat de Kamer hare afdeelingen had gekozen,
werd de vergadering gesloten.
HedeD hield de Tweede Kamer der Staten-
Generaal eene zitting, waarin nog een tiental
wetsontwerpen, meestal reeds ten vorigen jare
ingediend, op nieuw ziju aangeboden, en besloten
werd nog een aantal andere onafgedane aange
legenheden naar dit zittingjaar over te brengen.
De commissie van redactie voor het adres van
antwoord is met haar concept gereed, dat morgen
in de afdeelingen zal worden onderzocht.
Morgen te drie uren openbare zitting ter be
paling van den dag der discussie over het adres.
De oefening iu het vuur met de drie wapens
onder den majoor Westenberg op den 20sten 11,
is heden weder gevolgd door eene dergelijke
onder bevel van den majoor Driessen.
Te halfnegen rukten de troepeD uit, tot het
verrichten daarvan.
Er werd verondersteld dat de vijand die ter
'hbogle vau Scheveningen eene landing had ver-
'richt en na een gedeelte zijner troepen in de
'vlakte van Waalsdorp te hebben samengetrokken,
'het voornemen had, om den Rijn tusschen de
(beide Katwijken over te trekken, om, zoodoende
na het forceeren van die rivier, niet andermaal
eene tweede verdedigingslijn, achter het Nieuwe
Kanaal te moeten aanvallen.
Zijn marsch had plaats over Meijen-Del, Bier
lap en Oostdorp, waar hij door de duinen gedekt
'niet aan het vuur der op de kust kruisende oor
logsbodems was blootgesteld.
Tegen dezen veronderstelden vijand, i3 door
onze troepen, ten westen van Wassenaar positie
'genomen, die eindelijk ontruimd den vijand nood
zaakte zijne vervolgiDg voort te zetteD, om hem,
'zoodoende op minder gunstig terrein te lokken.
De daarop volgende, door onze troepen inge
nomen stellingen, vooral bij de Maaldrift, nood
zaakten den vijand na groote verliezen de
vervolging te stakeD, en zijn behoud te zoeken
in eene retraite.
Hiermede eindigde de oefening en de troepen
keerden 'sDamiddags te ruim 2 uren in het gar
nizoen terug. 1
Wij ontvangen afschrift van het volgeud op
heden aan de Tweede Kamér der Staten-Generaal
iDgediend adres:
„Geeft met verschuldigden eerbied te kennen,
Mr. Jacobus Johannes van Angelbeek, lid van het
hoog gerechtshof van Nederlandsch Indie, woon
achtig te Batavia, thans, buiten dienst, te Leiden
tijdelijk verblijf houdende
dat, blijkens de hierbij in allen eerbied over
gelegde conclusie van den Procureur-Generaal te
Batavia d.d. 20 Juli 1871, toegelicht door het schrif
telijk bericht in zake van adressants proces, de
Indische regeeriDg niet in staat is geweest, hare
bewering te staven, dat adressant zijn ambt van
lid van het hoog gerechtshof tot op dezen oogen-
blik niet zoude hebben behouden, daar zij geen ander
sustenu heeft kannen voeren dan dit, dat zekere
door de regeering aangehaalde Wet, die op de
publieke orde betrekking heeft, en krachtens
welke een lid van het hof, gedurende zijn verlof,
zijn ambt blijft behouden, door eene handeling of
overeenkomst krachteloos zoude zijn gemaakt;
zijude dit sustenu volkomen in strijd inet de bepa-
ÜDg van Art. 14 van de algemeene bepalingen van
wetgeving, volgens welke door geene handelingen
of overeenkomsten aaD de wetten, dié op de pu
blieke orde betrekking hebben, hare kracht ontno
men kan worden;
dat verder uit die~stukken blijkt, dat de Pro
cureur-Gëneraal te Batavia ziéh aan eene oneer
lijke praktijk heeft schuldig gemaakt, daar hij de
feiten, dié ten processe bewezen zijn, en waarop
de vordering niet kan worden afgewezen, zoodat op
die feiten de Procureur-Generaal zoude beiben
moeten conclndeeren tot toewijzing dér vordering,
opzettelijk bij zijne conclusie heeft ter zijde ge
steld, en daarvoor in de plaats heeft genomen an
dere feiten, die niet bewezen en dus valsch zijn,
doch waaraan eene conclusie tot afwijzing met juist
heid kon worden vastgeknoopt;
dat reeds in; Indische Gropdwet of aanzien van
personen de klacht is gedaan, dat men zich, bij de
tegenspraak in deze zaak, waarin hoogst aanzien
lijke- personen betrokken zijn, beijverd heeft, opzet
telijk valsché feiten te stellen;
dat de ambtenaren van liet Openbaar Minis
terie bij den hoogen raad der Nederlanden ech
ter, bij die zoo gewichtige aanklacht, welke in
het openbaar is gedaan, daar bedoelde brochure
overal, in Nederland en in Nederlandsch Indië,
Ite koop is aangeboden, gevoelloos zijn gebleven;
i weshalve adressant de eer heeft, bij Uwe Kaïner
bezwaren in te breqgen
1°. dat de titel, verplichtingen en rechten, ver-
bonden aan het ambt van lid van het hof, voort
durend' aan adressant worden ontzegd, niettegen
staande het öhomstootbaar bewijs is geleverd, dat
hij zijn ambt, krachtens de wet, tot op dezén oogen-
blik, heeft blijven behouden, zöodat eene voort
durende wederrechterlijke daad wordt gepleegd,
,waar hem bedoelde titel, verplichtingen en rechten
voortdurend worden ontzegd
2°. dat de regeering van Nederlandsch Indië
heeft kunnen goedkeuren, dat de Procureur-Gene-
raal te Batavia zich heeft schuldig gemaakt aao
eene praktijk, welke met de traditie van eerlijkheid
en goede trouw der balie in strijd is."
Achter het adres komt voor eene wederlegging
van de conclusie van den Procureur^Generaal te
Batavia, waarin o. a. gezégd wordt:
In het proces van Mr. J. 'j. van Angetbeek, te
gen de regeering van NedeUandsch Ihdié, is, op
dén 20sten Juli 1871, dOOr den Procureur-Gene
raal te Batavia gediend van conclusie, strekkende
'tot afwijzing der vordering, én de uitspraak bepaald
öp den '3'Osten Augustus 1871.
„Bij die conclusie heeft de Procureur-Generaal
ief zich óp toegélegd, om 'aan de zaak van Mr.
A. dezelfde verkeerde voorstelling te geven, als
kommige couranten ét aan gegevén hebben, alsof
namelijk het proces van Mr. A. ten doel zoude
hebben, bij den rechter een beklag in te brengen
'over het, bij besluit d.d. 9 December 1869, N'.'l,
vólgens de verklaring der regeering, aan een
Oost Indisch ambtenaar gegeven ontslag uitlands
dienst.
Na hiérvan eene nadere uiteenzetting te hebben
gegeven, leest men verder i
Er is dus niet, zooals de Procureur-Generaal
te Batavia heeft voorgesteld, een proces bij het
hoog gerechtshof aanhangig gemaakt, om door
den rechter het aan een Oost-Indisch ambtenaar,
bij Besluit dd. 8 December 1S69 N°. 1, gegeven
ontslag uit 's Lands dienst te doen beoordeeleD,
maar uitsluitend, om door den rechter te doen
beslissen deze vraag: welk jaargeld moet aan
een raadsheer van het hoog gerechtshof, die in
Nov. 1868, krachtens Art. 95, bij zijn verlof naar
Nedprland, zijn ambt heeft blijven behouden, en
daaruit, volgens de pertinente verklaring der
regeering zelve, gedurende of na den afloop van
zijn verlof, Diet is ontslagen, en die bet bewijs
heeft geleverd, dat hij actief is geweest, om zijnen
dienst te gaan hervatten, worden betaald? Moet
aan dezen ambtenaar het aan zijn ambt verbonden
tracfement, dan wel pensioen worden betaald?
Nu heeft ook de Procureur-Generaal te Batavia
geen kans gezien, de vorderingen van Mr. A.,
op eerlijke wyze tegen te spreken, en daarom
heeft ,ZHÉG., bij zijne conclusie, de toevlucht
genomen tot het stellen, bedekt of uitdrukkelijk,
van vijf valsche feiten:
1°. dat Mr. A., in Nov, 1868, onvoorwaardelijk
en onbeperkt ontslag uit zijne betrekking zoude
hebben aangevraagd en verkregen;
2°. dat het verzoek tot dit ontslag, door Mr. A.,
vrijwillig, en zonder dwang, zoude zijn iDge
diend
3°. dat Mr. A. niet actief zoude ziju geweest;
4°. dat hij de betaling der overtochtsgelden
raauwelijks in rechten zou hebben aangevraagd,
en eindelijk,
5°. dat hij reeds vóór December 1S70, als Oost-
Indisch ambtenaar, uit 's Lands dienst zoude ziju
ontslagen.
Al deze feiten zijn valsch:
Wat het eerste feit betreft, omdat, blijkens zijn
verzoekschrift dd. Nov. 186S, Mr. A. geen verzoek
om ontslag uit zijne betrekking heeft ingediend,
dan gepaard met zijne gelijktijdig, bij het zelfde
verzoekschrift, als raadsheer gedaan verzoek om
1 verlof, aan welk tweeledig, en van elkander niet te
'scheiden, verzoek is voldaan, blijkens de Javasche
courant dd. 31 November 1868, N°. 91, houdende
officieele mededeeliug, dat aan den raadsheer Mr.
A., is verleend verlof, en blijkens Besluit dd. 12
■Nov. 1S68, N°. 31-, waarbij dat zelfde verlof staat
aangeteekend, onder bijvoegiDg, dat hem daartoe
(alzoo uitdrukkelijk beperkt tot zijn verlofontslag
uit zijne betrekking is verleend;
wat het tweede feit betreft, omdat, zooals boven
'geblekeD is, elk raadsheer, ingevolge het voorsehrift
van Ind. Stsbl. 1S63, N°. 61, verplicht is, dat ver
zoek, bij zijn verzoek om verlof, in te dienen, en
dus ook Mr. A., in Nov. 1868, tot die handeling
gedwongen is geweest
wat het derde en vierde feit betreft, omdat
1". dé regeering voorat tot betaling der overtochts-
'gelden is in mora gesteld, en ómdat 2'. de door
Mr. A., in Sept. 1869 en Jan. 1870, ingediende
'verzoekschriften geen andere strekking hebben
gehad,dan odi zijnen tijdelijk met verlofgestaakten
'dienst te gaan hervatten, en tegelijk de betaling
'der overtochtsgelden aan te vragen, even als de
daarop gevólgde Ministerleelé beschikkingen dd.
'29 Sept. 1869 eh 21 Jan. 1870, litt. A Apz. M°. 8
en 13, geene andere strekking hebben gehad,
'dan om een en ander verzoek te weigeren, bd
'eindelijk,
1 Wat betreft het vijfde feit, omdat, bij het Be-
'sluit dd. 8 Dec. 1869 N°. 1, is bepaald, dat liet
daarbij bedoeld verlof van den ambtenaar niet
■vöor till' Nov. 1870 zoude geëindigd zijn, zoodat
'dan ook de Ministers van Koloniën, bij zijne
officieele correspondentie, lot op 1 Dec. 1870, Mr.
'A- steeds heeft blijven erkennen als Oost-Indisch
ambtenaar.
i Zijn er geweest, zoo besluit de wederlegging
Idie beweerd hebben, dat de zaak van Mr. A.
niette huis behoort bij de Staten-Generaal, er
zijn er ook, die beweerd hebben, dat die zaak
biet te huis behoort bij den rechter, en deze
laatste beroepen zich, lot staving hunner meening
op het proces van Mr. d'E., gewezen secretaris
generaal bij het Ministerie lan Justitie, die als-
'mede tot betaling van een jaargeld, doch zonder
(gunstig gevolg, eene rechtsvordering had ingesteld.
*Ten bewijze echter, dat de vordering van Mr. A.
op geheel andere grondslagen berust, dan die
■van Mr. d'E., kan strekken, dat in beide zaken
verschillende arresten zijn geslagen, hebbende
Ide hooge raad, in zake Mr. d. E., den rechter