4 September.
3548.
Maandag
A". 1871.
MISHANDELING VAN DIEREN.
.KIIISCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85
Afzonderlijke Nommersn 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER A DVKRTKNTIKN
Voor iederen regelo.4&
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
VI. Slot
Zooals wij reeds vroeger zeideD hebben de wet-
I evers in bijna alle landen van Europa geoordeeld,
I trafbepalingen te moeten vaststellen, waardoor
1 an den eenen kanteen misbruik wordt geweerd,
I at den bedrijver verlaagt, den weldeDkenden
beschouwer ergert eD bedroeft, aan den anderen
l ant eene billijke bescherming wordt verleend
I an weerlooze schepselen, die de maatschappij
vele opzichten van onberekenbaar nut zijn.
tij zullen ten slotte deze strafwetgeving van
let buitenland met betrekking tot ons onderwerp
Ippervlakkig nagaan, zonder daarover in uitge-
I reide vergelijkende beschouwingen te treden:
iet is hier toch meer te doen om door enkele
loorbeelden aan te toonen, dat de zaak inderdaad
de andere beschaafde landen is ter harte ge-
lOmen, dan wel om uit die buitenlandsche be
lalingen eene soort van bloemlezing aan te geven,
[ie wij in ons strafwetboek zouden wenschen
enoinen te zien. Wij zullen vooreerst al zeer
vreden zijn, indien onze wetgevende macht de
ak in overweging wil nemen, en laten aan
ar over, de maatregelen te nemen, die zij om
beginnen het doelmatigst acht.
Ziehier de landen, waarin, hetzij in het straf-
elbnek, hetzij in afzonderlijke weiten, hetzij
Ij toniuklijke, groothertogelijke of andere beslui-
:n tegen de mishandeling van diereu gezorgd
ordt. Zij, die de opsomming vervelend vinden,
en het verstandigst zich nog eens te verbeelden,
den tijd hunner jeugd verplaatst te zijn, en de
Dden van Europa voor „den meester" te moe
opzeggen de namen, die zij vergeten, wijzen
[an tevens de landen aan, waar de wetgever in
ijne plichten tegenover de dieren nog te kort
gekomen is
Eugeland, Schotland, (ieder afzonderlijk), Grocit-
riitannië en Ierland, Frankrijk, België, Dene-
rarken, Zweden, Noorwegen, Pruisen, Saksen
u verder bijna alle staten, behooreride tot den
jroegereu Noord-Duitschen hond, Beieren, Wur-
urberg, Baden (derhalve nagenoeg het geheele
genwoordige Duitsche rijk), Rusland, Oostenrijk,
johemen en Zwitserland, ziedaar de lijst van
doelde landen in Europa. Wat andere wereld-
:elen betreft, vindt men bepalingen tegen die-
nmisliandeling in verschillende der Vereenigde.
alen van Noord-Amerika en in de Engelsche
ilome Bengalen.
Zooals men zal hebben opgemerkt, ontbreken
O Europa alleen de Zuid-Oostelijke landeo, be
rlrens Spanje, dat men in beschaving kan reke
nen, ongeveer gelijken tred met Italië te houden.
i*t Noorden, Westen en het centrum van ons
werelddeel, en zelfs het groole Oostersche grens
njk, dat in de meeste andere opzichten met zijne
ontwikkeling eenige jaren bij de andere staten
achteraankomt, hebben zich het lot der redelooze
schepselen aangetrokken, met uitzondering der
Btvoners van een kleiD stukje grond, dat men
IJederland noemt.
Niet zonder reden hebben wij Engeland en
oot-Brittannie onder de dieren-beschermende
ten voorop genoemd. De wetgeving op dit punt
ch, die in deze landen bestaat, mag als de beste
r tot nu toe bestaande gerekend worden. Eene
ivoerige parlements-acte van 1 Aug. 1849 strekt
vervanging van de wetten tegen dierenmis-
ndehog, die reeds tijdens George III, Willem IV
onder koningin Victoria zelve (bij eene pari.-
te van 9 Aug. 1844) uitgevaardigd waren. Door
n wet van 31 Juli 1854 werden verschillende
palingen der acte van 1849 ook voor Ierland
rbindend gemaakt, en eenige nieuwe er aan
egevoegd. Voor Schotland bestaat eene afzon-
rlijke wet van 14 Aug. 1850.
Uit den aard der zaak hebben de bepalingen,
aaruit deze wetten zijn samengesteld voorna-
e'ijk betrekking op die handelingen, die in het
enbaar gebeuren en derhalve vooreerst aan
dere menschen aanstoot geven en ten tweede
or de politie gecontroleerd kunnen worden.
'J zeiden het boven reeds, even als met vele
dere misbruiken kan men ook hier moeilijk
rhinderen wat iemand goed vindt, in zijn eigen
is te doen. En toch bestaat in Groot Brittannië
"e bepaling, die getuigt van het groote gewicht,
er den wetgever aan het verhinderen en straf-
van dierenmishandeling gehecht, vooral wan-
r:r men nagaat dat wellicht geen volk zoo sterk
het Engelsche gehecht is aan zijne rechten
als vrij en onafhankelijk man, aan de onschend
baarheid van zijn huis en haard.
Bij art. 5 der parlements-acte van 1 Aug. 1849
wordt bepaald, dat wanneer iemand een dier
heeft opgesloten of vastgelegd of doen opsluiten
of vastleggen in een schuthok of dergelijke be
waarplaats hij verplicht is, dat dier te voorzien
van voldoende gezond voedsel en water gedurende
al den tijd van zijn verblijf op die plaats. Bij
weigering of nalatigheid om aan deze verordening
te voldoen wordt hem opgelegd eene boete van 20
schillings (ƒ12).
Indien nu, zoo gaat art. 6 voort, eenig dier is
opgesloten of vastgelegd, zooals in art. 5 is om
schreven, eu langer dan 12 achtereenvolgende
uren zonder gezond voedsel en water wordt ge
laten, dan staat het aan iedereen vrij, de plaats
binnen te gaan en in den nooddruft van het dier
te voorzien; hij mag daarmede voortgaan zoolang
en zoo dikwijls als hei dier daar gehouden wordt,
zonder zich daardoor schuldig temaken aan
het onwettig binnenkomen of betreden Tan
eens anders gebouw of eigendom. De billijke
prijs vau het voedsel en water zullen door den
eigenaar van het dier betaald moeten worden
aan de persoon die het verstrekt heeft, vóórdat
het den eigenaar vrij zal staan, zijn dier de plaats
waar het zich bevindt te doen verlatendie prijs
zal desnoods ingevorderd kunnen worden op
dezelfde wijze als boeten, bij de wet verbeurd.
Dit is inderdaad eene bepaling, waarin de
rechtschapene geest die, aan welke de Engelsche
wetten tegen dierenmishandeling hun ontstaan
te danken heeft, krachtig uitkomt. Het is niet
genoeg, zoo heeft men geredeneerd, den eigenaar
van een arm dier, dat eenige dagen, met welk
doel dan ook, aan kwellenden honger en dorst
wordt overgelaten, voor die wreedheid te straf
fen neen, wij moeten beginnen met het schep
sel zelf te helpen en zelfs de voorrechten aan
den eigendom verbonden niet te heilig achten
om tot dat doel te geraken.
De overige bepalingen der Engelsche wetge
ving op ons gebied slrekken voornamelijk tegen
het noodeloos mishandelen van beesten hij het
slachten, legen het slaan, overjagen, mishande
len van dieren op straat, tegen het houden van
dierengevechten, van welken aard ook, tegen
het transporteeren van dieren op eene voor hen
pijnlijke wijze (adres aan onze veebooten, kalver-
wagens); enz., enz. Zij zorgen er b. v. ook voor,
dat paarden die aan den vilder ter slachting zijn
geleverd, door dezen niet meer tot iets anders
zullen worden gebruikt; zij stellen de wijze vast
waarop, en de termijnen binnen welke de aan
klachten tegen de schuldige personen moeten
worden ingediend, terwijl zulks voor de politie
verplichtend is gesteld. Kortom de pari. acte van
1 Augustus 1849 is een wet die vrij volledig in
de behoefte der bescherming van dieren voorziet,
die volgens statistische opgaven jaarlijks eeue
menigte dieren voor allerlei soorten van pijniging
vrijwaart (hoewel er helaas nog veel te veel ge
vallen door onwil ol'onverschilligheid zonder straf
blijven), eene wet eindelijk, waarop, niet zoo zeer
om hare scherpzinnigheid of meesterlijke samen
stelling, maar om den braven, rechtschapenen
geest die haar in het leven riep, het Engelsche
volk trotsch mag zijn.
Het zou ons te ver voeren, de wetgeving in alle
door ons opgenoemde landeD, na le gaan. Uit
den aard der zaak komen ook de bepalingen over
het geheel op hetzelfde neder, daar de mensch-
heid door de geheele wereld heen, tot voldoening
aan haren lust in het pijnigen van redelooze
schepselen, ongeveer dezelfde middelen schijnt te
hebben uitgekozen, en derhalve ook dezelfde
strafbepalingen noodig maakt. Eenigszins worden
deze natuurlijk gewijzigd door de plaatselijke ge
steldheid of de gewoonten van ieder land. Zoo
vindt men in Oostenrijk straffen bedreigd tegen
het rondtrekken met apen, honden, dansende bee-
ren enz., waarmede Itahaausclie landloopers dat
land overstroomen; in de wetten van hetzelfde
rijk vindt men een verbod van 23 September 1796,
om het dierengevecht-ampitheater te VVeenen, dat
toen schijnt afgebrand te zijn, weder op te bouwen.
Zoo zou men ook tot de overtuiging komen dat in
Oostenrijk bijzonder veel door de straatjeugd aan het
uithalen van vogelnesten, en door groote menschen
aan het handelen in vogels (met uitsteking der oogen
enz.) wordt gedaan, daar tegen deze misbruiken
in genoemd land uitvoerige bepalingen zijn ge
maakt. In Rusland, waar men veel van hardrijden
houdt, wordt o. a. straf bedreigd tegen hetgalop-
peeren door de straten, eene bepaling die in het
bergachtige Zwitserland weer minder noodig zal
zijn. Doch daar schijnt men zich weerdruk bezig
te houdeu met het toebereiden van kikvorschen
tot een tafelgerecht; men vindt toch onder de
wetten van dat vrije land een besluit van den
grooten raad van Bern, waarbij onder anderen
gestraft wordt het verzuim om kikvorscheu on-
uiddehjk te dooden, vóór dat men de aehterpooten
dezer dieren afsnijdt. Het strafwetboek van Zwe
den eindelijk heeft de zaak flink en bondig uit-
gemaakr, door eenvoudig de volgende bepaling
op te nemen: „Een ieder, die zijne diereu of die
van een ander met blijkbare wreedheid behan
deid zal hebben, zal gestraft worden uiet eene
boete van ten hoogste 100 rijksdaalders 66.65s).''
Wij eindigen hier onze zwakke poging om dat ge
deelte der schepping, dat zijne heerschappij over
ooze aarde grootendeels aan wendt om zooveel moge
lijk betzij geoorloofd, hetzij ongeoorloofd levensge
not te smaken, om daarvan, zeggen wij, de deelne
ming op tewekken in het lot van dat andere gedeel
te,dat zoodra het metden mensch in aanraking komt,
uiet veel anders van het leven te genieten krijgt,
dan smart, verdriet en pijn. Een antwoord heb
ben wij echter eerst nog te geven op eene aan
merking, die aan ons en anderen over opwekking
lot dierenbescherming dikwijls is gemaakt. Men
zegt namelijk: „Uwe pogingen zijn ontijdigbegin
bij het begin; er vallen nog zoovele menschelijke
gebreken te veranderen, dat gij de dieren nog
moet laten rusten." Dezelfde gedachte straalt door
in de opmerkingen, die men nu en dan in
nieuwsbladen leest, eu waarvan de inzenders
k aarblijkelijk in den waan verkeeren, iets zeer
scherpzinnigs eu krachtigs gezegd te hebbeni
terwijl hunne redeneering integendeel getuigt
Van eene treurige ziekelijke opvatting der
maatschappelijke plichteu. Zoo lazen wij b. v.
onlangs, (in welk blad herinneren wij ons niet
meer) eene klacht over stokslagen, die aan boord
van een schip waren uitgedeeld, waaraan ver
volgens de opmerking werd toegevoegd: „Datder
gelijke misbruiken nog bestaan, terwijl men ver-
eenigingen opricht tot bescherming der dieren."
Ons antwoord aan dergelijke phrasenmakers
is eenvoudig, dat, indien de arme dieren moesten
wachten totdat alle gebreken van het zoogenaamde
sieraad der schepping waren uitgeroeid, aan de
mishandeling der redelooze schepselen geen einde
zou komen voor en aleer onze aardbol met alles
wat er op of in is aan ondergang en verwoesting
wordt prijs gegeven.
Welaan dan, laten wij niet de handelwijze
volgen van hen, die de tot eene weldaad uitge-
stokene hand weer terug trekken, omdat zij be
denken, dat er nog andere menschen zijn, die
ook hunne ondersteuning zouden verlangen Laat
ieder doen wat zijne hand vindt om te doen,
zonder te vragen of hij niet liever met iets anders
zou beginnen, en per slot van rekening niets tot
stand te brengen.
Hopen wij, dat de mannen die thans vergaderd
zijn om oris strafwetboek te herzien, zich niet
alleen zullen bepalen tot het zoeken naar de beste
middelen om dieven, moordenaars en andeie
misdadigers onschadelijk te makendat zij zich
niet alleen zullen bezighouden met het bespreken
der wenschelijkheid van een hooger beroep in
strafzaken en andere gewichtige quaestiën; dat
hunne eenige bezigheid niet zal bestaan in het
angstvallig overwegen, of deze of gene bepaling
aan den samenhang, aan het systeem der straf
wetgeving ook afbreuk zou kuunen doen; maar
dat zij zich bij hunne schoone taak tot hoofddoel
zullen stellen, zooveel mogelijk uit de maatschappij
te weren, wat slecht en verkeerd is, en derhalve
mede zullen werken om ook een einde te maken
aan het zedelooze, den mensch onteerende en
verachtelijke misbruik
Mishandeling der dieren.
Lelden, 2 September.
Hedenmorgen werd voor het eerst de locomobiel,
bij liet alhier in aanleg zijnde Liernur-systeem
van rioleering behooreude, van het taplokaal aan
het eind der Gortenstraat, naar de St.-Jacobs-
gracht, gevoerd, om met het aldaar geplaatste
reservoir in gemeenschap te worden gebracht,
hoofdzakelijk om de aanhechtingen als anderszins
te regelen, over de geschikte standplaats, wijze
van vervoer, vastzelting enz. voorloopig le oor-
deeleu. Naar wij vernemen stelt men zich voor,
aanstaanden Dinsdag een eerste meer bepaalde
proef te nemen, met voornemen om alsdan een
zeker getal privaten, die tot dusverre bij het bui
zennet zijn aangesloten, daarbij voorgoed op te
nemen en zulks successievelijk te vervolgen.
Hedenmiddag heeft aan het Academiegebouw
alhier de aanbesteding plaats gehad tot het ver
richten van onderscheidene buitengewone werken
en leveringen aan eu ten behoeve van eenige
gebouwen en verrichtingen aan de Hoogeschool
alhier. Inschrijvers waren voor perceel N°. 1 de
heeren: H. Driessen te Oegstgeest voor/5771
J. Hasselbach alhier voor 5730; J. P. Rietbergen
alhier voor 5724; N. D. Smits alhier voor ƒ5721
J. H. Carlier en J. G. v. d. Tas alhier voor 5618
en W. F. v. d. Heijden en C°. alhier voor 5555;
en voor perceel N". 2 A. van der Mark alhier
voor 1368; G. Niesten alhier voor ƒ1180; W.
v. Dam alhier voor ƒ1120; L. van der Drift alhier
voor 1076. Aan de laagste inschrijvers is het
werk onder nadere goedkeuring van den Min.
van Binnenl. Zaken, voorloopig gegund.
Burg. eu Wetbs. alhier, doen te weten, dat de
inschrijving van nieuwe leerlingen op de openbare
scholen voor on- en minvermogenden zal plaats
hebben van deu 4den tot en met den 16den Sept.
e. k., in de schoollocalen in de Rijnstraat, in de
Brandewijnsteeg, op de Binnenvestgracht aan het
plantsoen, en op de Oude Vest, des voorrniddags
van halfnegen tot negen uren en des namiddags van
halftwee tot twee uren, behalve des Zaterdags-
namiddags en des Zondags.
Gedurende deze week zijn dagelijks in het
werkhuis alhier opgenomen van 103 tot 111 vol
wassen personen en van 31 tot 40 kinderen.
Aan de Zwem- en Bad inrichting Rhijnzicht
zijn gedurende deze week 1654 baden genomen.
Gedurende deze week zijn in het Badhuis op
de Bloemmarkt 66 baden gebruikt.
De heer J. Loudon, Commissaris des Konings
in Zuid-Holland, benoemd Gouv.-Generaal van
Ned. Indië, is gisterenvoormiddag in goeden wel-
staud van zijne buitenlandsche reis iD de resi
dentie teruggekeerd.
De generaal-majoor M. D. graaf van Limburg
Stirum, buitengewoon adjudant des Konings,
maakt, overeenkomstig de aankondiging in de
Slaals-Courant van den 19den dezer, bekend, dat
bij hem is ontvangen tot het oprichten van een
monument ter eere der gesneuvelden in de Cita
del van Antwerpen in December 1832: eene bij
drage van vijfentwintig gulden van Mr. P. J. A.
van der Does de Willebois, Commissaris des Ko
ning in het hertogdom Limburg.
Jhr. Mr. W. M. de Brauw inaakt, overeenkom
stig de aankondiging in de Staats-Courant van den
19den dezer, bekend, dat bij hein is ontvangen
lot het oplichten van een gedenkteeken ter eere
der gesneuvelde officieren en militairen in de
Citadel van Antwerpen in December 1832: een
bankbiljet van een honderd gulden, onder lelter G.
Het gisteren verschenen en ons toegezonden
nummer van De Volksvriend bevat eene teekening,
welke, onder het opschrift „eene kleine bijdrage
tot de arbeiders-quaestie in Nederland," een on
derschrift van Jhr. de Jong van Beek en Donk:
„Geen vooruitgang voorgeen emancipatie van onzen
werkman is mogelijk zoolang hij heult met den
sterken drank," zinnebeeldig voorstelt.
Naar aanleiding van het verhandelde in de
jongste bijeenkomst der inspecteurs vun het lager
onderwijs, heeft de Minister van Binnenlandsche
Zaken, bij circulaire de gewestelijke besturen,
heeren Burgemeesters en Wethouders doen uit -
noodigen, bij het uitreiken van getuigschriften
van zedelijk gedrag aan onderwijzers met om
zichtigheid te werk te gaan, daar gebleken is,
dat de invulling dikwerf veel te wenschen over
laat, zoodat daarop niet steeds kan worden afge
gaan, en bij Zr. Exc.'s departement voorbeelden
bekend zijn, dat er met de afgifte dier getuig
schriften lichtvaardig werd omgegaan.
Naar wij vernemen is de Raad van Onderzoek
in de zaak van den kapitein Jaüssen als volgt