S°. 3542 Maandag A0. 1871. 28 Augustus. Feuilleton van het „Leidseli Dagblad". Ondermeester. LEIDSCD DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden/3.00. Franco per post3.85 Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKNTIKN. Voor iederen regel0.1Ê. Grootere letter, neer de plaatsruimte die zij beslaan. Lielilen, 36 Augustus. Het deed zeker iederen ingezetene onzer stad, e belang stelt in het nut van het algemeen iet de maatschappij van dien man, maar de alt zelve) groot genoegen, in het verslag der tting van den gemeenteraad op 12 Augustus jl. e inlichtingen te lezen, die door den heer Hu- lecht aan de vergaderiug gegeven werden op rzoek van den lieer van Heukelom. Daaruit cli bleek, dat de toevoer van duinwater naar testad zeer goed aan de gunstige verwachtingen -antwoordt, dat de consumtie er van toeneemt, i dat B. en Ws. van plan zijn, bij de begrooting -orslellen te doen tot vermeerdering van den roer, van de in de stad geplaatste reservoirs eüz. Bij dezen loffelijken ijver van het dagelijkse!) 'estuur in de behartiging der gezondheids belangen urgers, hadden wij de rechtmatige verwachting koesterd, dat in de tegenwoordige bijzondere nstandigheden die ijver met des te meer kracht worden doorgezet. Tot onzen spijt echter oeten wij erkennen, in deze verwachting teleur- steld te zijn. Hoezeer wij ook reden hebben Oin ingenomenheid en achting te koesteren voor gemeentebestuur, zoo hebben wij en ieder et ons nog meer reden om belang te stellen 4e volksgezondheid, eu het is daarom met lij moedigheid, dat wij de volgende regelen eerschrïj ven, In bijna alle groote steden van ons laud ziju en orden maatregelen genomen tot wering of beper- ing van de vreeselijke ziekte die in aantocht Hier worden politie-verordeningen voorgesteld n de overbrenging der besmetting door vaar- uigen, de verzwijging van ziekte-gevallen enz. te erhinderendaar reinigt men door krachtige iddelen de riolen, privaten en andere vuilnis- phoopingen; ginds weder gaat eene gezondheids- «imissie door de gemeente rond om te onderzoe- eo wal er tegen het naderend gevaar moet gedaan vorden; kortom, op de meeste plaatsen worden ieer of minder afdoende maatregelen genomen, et nieuw ingediend wetsontwerp toont dat ook e regeering het groote belang beseft van het emen van voorzorgen tegen besmettelijke ziekten. Nu vooronderstellen wij niet, dat ons dage- ijksch bestuur in dit opzicht van alle anderen erschilt; het zal wel niet van oordeel zijn, dat nenschelijke maatregelen bier niets vermogen n alles aan de Voorzienigheid moet worden vergelaten; het zal, door de ervaring geleerd, "k niet beweren, dat door de burgers zelf voor inheid enz. genoegzaam zorg wordt gedragen ,d kan worden gedragen; evenmin zal het van eening zijn, dat er genoeg in deze zaak ge- aau is, wauneer men de burgers goed drinkwater eeft bezorgd. Vanwaar dan, dat wij hier ter stede nog niets erken van de handelingen, die ons van overal Iders ter oore komen? Meent het gemeentebe stuur dat de tijd nog niet gekomen, dat het evaar nog te ver verwijderd is? Maar de ondervin- ing heeft ons toch waarlijk genoeg geleerd, dat e cholera niet gewoon is op zich ie laten wachten, dat zij verraderlijk en met snelle schreden nadert, en zich plotseling in hare vree selijke gedaante vertoont, links en rechts de men- schenlevens wegmaaiende. Dezelfde voorteekenen als bij iedere vroegere epidemie doen zich thans op. De dagbladen zijn vol berichten en waarschuwingen: de cholera is in Rusland! de cholera is in Polen 1 de cholera is in Duitschland! de cholera nadert onze grenzen! zoo heeft het hij iederen aanval der verwoestende ziekte geklonken. En meestal heeft men met het nemen van krachtige maatregelen gewacht tot dat de angstkreet klonk: de cholera is in Neder land I Dezen keer hebben de meeste gemeentebesturen en ook de regeering de zaak iets beter aangepakt. Zal Leiden, de stad die steeds zoo vreeselijk dooi de ziekte geteisterd werd, nu achterblijven? Of meent men soms dat de toestand in de academiestad van dien aard is, dat er niets voor de reinheid en gezondheid te doen valt, dan ver gist men zich schromelijk. In onze achterbuur ten vindt men even groote, zoo niet grootere onreinheid als bij de bevolking van vele andere steden; de urinoirs verspreiden voor de voorbij gangers, laat staan voor hen die ze gebruiken moeten, een onverdraaglijken slank; in deze en gene steeg is men genoodzaakt uit te wijken orn niet met menschelijke uitwerpselen in aanraking te komen. En deze onreinheden behooren nog tot de ailedaagsche zake», die men, hoewel ten on rechte, meestal door de vingers ziet, omdat men er nu eenmaal aan gewoon is of omdat uien denkt dat het niet anders kan, of omdat men niet gevoelig is voor stank, of om eeD dergelijke reden. Maar een bepaalde klacht hebben wij in te brengen over den toestand in een zeker gedeelte van onze stad, een toestand die ook in gewone tijden, maar zooveel te meer in de tegen woordige omstandigheden af te keuren is. In de buurt van de Garenmarkt, de St.-Jacobs straat enz., wordt eene proef genomen met het Liernut-stelsel, iets dat op zich zelf alleszins prijzenswaardig is. Tot het nemen van die proef worden riolen door genoemde slraten gelegd; indien men daarbij nu een ander in werking zijnd riool tegenkomt, wordt dit naluurlijk toegestopt en daardoor de afvoer verhinderd. De riolen, die op deze manier niet afgesneden worden, zijn er niet veel beter aan toe, want die missen hunnen uit weg door het dempen vaD de Vest-sloot. Het gevolg is, dat de privaten van de bewoners dier buurten in zulk een toestand zijn gekomen, dat zij zich verscheidene keereu bedenken zullen, voor er gebruik van te maken. Maar nog meer: de vuiligheid, die zich natuurlijk ergens een uitweg moet zoeken, zypelt door den grond iu de wei- pulten, zoodat ook het pompwater van de meeste bewoners troebel en onbruikbaar is. Er zijn nu wel van tijd tot tijd eenige karrenvrachten vuilnis uit de verstopte riolen verwijderd, maar lang niet genoeg om de medegedeelde onaangenaamheden te voorkomen. Met het werk wordt bovendien allerellendigst voortgang gemaakt. Weken lang is de Garenmarkt reeds in het midden opgegra ven, en liggen er steenen overal verspreid, hetgeen des avonds menige onaangename buite ling voor den wandelaar ten gevolge beeft. Indien het noodzakelijk is, dat voor de proef met het Liernur-systeem deze ongemakken den burgeren worden aangedaan (en hieraan twijfelen wij niet), dan moesten naar ons inzien twee maat regelen genomen worden, om dat zoo goed mo gelijk te verhelpen. Ten eerste uioest van gemeente wege op welke manier dan ook, gezorgd worden voor een goeden hulpafvoer van de riolen (wij laten liet aan deskundigen over om daartoe de beste manier aan te wijzen); ten tweede moest met een werk, dat zoo hinderlijk is voor een gedeelte der burgers, zoo spoedig mogelijk voortgemaakt en niet geluierd worden. Dat dit woord niet overdreven is zal men ons toestemmen als men weet dat reeds in het voorjaar met het werk begonnen is. Op het nemen van voorzorgsmaatregelen tegen de cholera in het algemeen, op het onderzoeken en verhelpen van den toestand aan de Garenmarkt, St.-Jacobs straat en omstreken in het bijzonder, zijn wij zoo vrij bij ons dagelijkscli bestuur en bij ieder lid van onzen gemeenteraad aan te drin gen. Hebben wij soms buiten onze schuld den toestand onjuist beschreven, of zijn er reeds maat regelen genomen, waarvan wij geen kennis droe gen, dan zal het ons na overtuiging zeer aange naam zijn, dit te moeten bekennen. Zagen wij de zaken echter juist in, dan zijn wij overtuigd, een stadsbestuur te bezitten, dat een enkele aan merking niet ten kwade zal duiden, waar het in andere zaken zooveel lof verdient. Sedert de vorige opgave zijn alhier 2 door pokken aangetast, als hersteld opgegeven 3, over leden geene, zoodat in behandeling blijven 10. Gedurende deze week zijn dagelijks in het werkbuis alhier opgenomen van 95 tot 113 vol wassen personen en van 27 tot 41 kinderen. Aan de Zwem- en Bad inrichting Rliijnzicht zijn gedurende deze week 1023 baden genomen. Gedurende deze week zijn in liet Badhuis op de Bloemmarkt 68 baden gebruikt. Heden is op een voertuig een artillerist de stad binnengebracht, die bij de promenade verwond werd. Op welke wijze het ongeluk zich heeft toegedragen is ons niet bekend. De algemeene toelichting, gevoegd bij het wets ontwerp tot voorkoming van besmettelijke ziekten, waarvan wij gisteren den inhoud meedeelden luidt alsvolgt: (/Steeds levendiger werd in de laatste jaren de overtuiging van verschillende zijden, ook in de beide Kamers der Staten-Generaal uitgesproken, dat, ter bestrijding van besmettelijke epidemische ziekten, wettelijke voorschriften noodig zijn. z/Vooral de cholera-epidemie van 1866 en 1867 en de hevige thans heerschende pokken-epidemie leverden meDig bewijs, hoe, bij het verzuim van tijdig genomen doeltreffende maatregelen, die ziekten eene vreesselijke, later niet meer te stui ten uitbreiding kunnen nemeD, en hoe daaren tegen, waar de ziekte, zoodra zij zich vertoont, tegengegaan wordt, epidemische uitbreiding niet zelden kan worden voorgekomen. „De meening des Gouvernements is niet, de zorg voor de gezondheidsbelangen der bevolking aan de gemeente-besturen, aan welke de gemeen tewet die oplegt, te ontnemen, maar, bij dreigende besmetting, hunne macht, waar die te kort schiet, uit te breiden, met bijvoeging van sommige be palingen, welke buiteu huune bevoegdheid liggen. „De hoofdgrond voor de tusschenkomst van den algemeenen wetgever, rust op twee hoofdpunten. „Vooreerst het belang, dat andere gemeenten en het gansche land bij de maatregelen hebben, die in de gemeente, waar eene besmettelijke ziekte zich vertoont, genomen worden. Deze toch is een gemeenschappelijk gevaar, niet enkel voor de plaats waar zij verschijnt. „Ten andere de noodzakelijkheid, dat hel ge vaar dadelijk in deu beginne met krachtige maatre gelen te keer gegaan worde. En om die terstond bij de eerste gevallen van besmettelijke ziekte onverwijld te doen nemen, daartoe strekt voor namelijk het ontwerp. „Deze gronden bepalen tevens het kader der ontworpen voorschriften, waarvan de meesle geene verdere of afzonderlijke verklaring be hoeven." Wij kunnen met zekerheid mededeelen dat liet bericht, volgens hetwelk de HH. Kappeyne van de Coppello, Mackay, Bredius en de Lange, leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, het initiatief hadden genomen, om bij het bestaand theoretisch middelbaar onderwijs voor den hand werksman, ook technisch of vakonderwijs te ver krijgen, ten eenenmale uit de lucht gegrepen is (Dordr. Cl.) De namen van hen, die op de citadel van Ant werpen gedurende de belegering gesneuveld of later aaD hunne wonden overleden zijn, zijn volgens de Noordstar: 7de afd. inf., 3de bat. de flankeurs: Benninks, Bonke, Meijer, Jenkoppele, van Duuren, Esselink, Geurts, Zanderink, Baarslag, Broekhuis, van Kuik, Boomhouwer, Jansen, de korp Selschop, de fuselier Voskuil. 9de afd. inf., 2de bat. de fuseliers van Nierop, Boonstoppel, van Dijl, Tiepers, van den Berg; 3de bat. korporaal Jansen, de flankeurs Lensing, Pruimboom, du Sein, van Manen, Kroon, Bart, Warner, Kriek, den Yzerman. 10de afd. inf., 1ste bat. de fuseliers Snelten, Schouw, Sorgdrager, Tiedeman, Gooijer, Sweers, Taber, van Veen, Brakenburg, Knip, Bos, Teule, van Rosmalen Tenhoven, Duurdaut, Geesthuizen, Brandhoff, de tamboer Williams, Smit, Eijsten, Kersbergen, Galjaart, Berkveld, de sergeant Vertin; 2de bat., de fuseliers Roos, Bos, Stok, Landa, Cugnot, IETS UIT HET LEVEN VAN EEN EBCKMAIT-CHATBIAK' naverteld. Vervolg). iiWat, verlof?" vroeg ik, „wat heb ik verlof te agen? de pastoor weet heel goed dat ik niet an de lucht kan leven, en dat ik, als ul mijne holieren heengaan, zonder dat er andere bij- omen, gedwongen zal zijn ook te vertrekken." //Ja, dat is goed en wel," hernam meester Guil- uone, „maar deze Mennonieten zijn ketters, ge ant heil dus den catechismus niet onderwijzen, n wat de rest betreft, het landmeten, cijferen, aderhandsche acten maken, zoo zulleD wij eens ien wat pastoor Bernard daarvan zal zeggen." „Maar iu 's Hemels naam, meester Guillaume! voor kwaad ziet gij daarin? en wat zoude stoor Bernard, mijn weldoener, die mij gered vat heeft uit een neteliger) toestand, en die het zoo goed met mij meent, hoe zoude hij mij iets dat zoo goed is en zoo natuurlijk, kunnen verbieden?" Bedaard de schouders ophalend gaf meester Guillaume mij ten antwoord „Jean Baptiste, geloof mij, raadpleeg den pastoor, heden ten dage beteekenen de schoolopziener, de inspecteurs, de professoren en de hoofdonderwij zers niets, vergeleken met de pastoors, zij alleen doen alles en beslissen over alles." „Ja, ja, Jean Baptiste," zeide moeder Callia- rina, „doe niels zonder den Pastoor. Indien wij verlof hadden gevraagd tot het houden der avond school zoudt gij nog iu Chène Fendu zijn, de ge schiedenis van de Cliibés ware nooit gebeurd." Deze woorden verbaasden mij uitermate, ik keek den ouden meester veelbeteekenend aan; hij was doodsbleek geworden en zag zijne vrouw van terzijde aan. „Ik had u toch zoo aanbevolen om hiervan tegen niemand te spreken," antwoordde hij na eenige oogen blikken half fluisterend, „uiaar alle vrouwen zijn hetzelfde, men kau haar nog zoo dikwijls zeggen te zwijgen, het is alsof men niels had gezegd." „Maar mijn Hemel! meester Guillaume!" ant woordde moeder Catbarina, „bet is onnoodig, zoo boos te worden. Men moet Jean Baptiste toch waarschuwen, want zoo hem anders nog meer ongelukken overkwamen, zouden wij er de oor zaak van zijn." Deze opmerking scheen den goeden ouden man te overtuigen. Hij ging naar de deur, opende die, keek rond of er ook iemand op de trap hen be luisterde, kwam toen terug en sprak op bedaar den toon aldus: „Nu ja, Catliarina heeft gelijk. Ik heb het u nooit willen vertellen, Jean Bap tiste! oin u geen verdriet te doen, en ook, omdat gij nog zoo jong zijt, en men zich op uwe jaren al heel spoedig door drift laat vervoeren tot daden, waarover men later groot berouw heeftthans ech ter is het noodig datgij, alles weet, want wanneer gij, niettegenstaande mijn raad, deze school on derneemt, en indien u meer verdrietelijkheden overkomen, zoude ik mij mijn leven lang verwij ten, u niet bij tijds te hebben gewaarschuwd. Toen vertelde mij de oude meester, terwijl zijne stem noch zachter werd, bijna fluisterend, dat hij uit eene vertrouwde bron te weten was geko men (zonder mij evenwel te zeggen van wie hij deze inlichtingen had ontvangen) dat de gansche geschiedenis van de Chibé een booze toeleg was geweest van zuster Adelaide, dat dit oude jaloer- sche en slechte tnensch te voorzichtig was om zulks alleen te barer verantwoording te nemen, en dat uit alle3 duidelijk bleek, dat zij had ge. handeld op order van pastoor Bernard. En toen ik verklaarde, dat zoo iets onmoge lijk was, dat de pastoor mij altijd veel goeds had bewezen, eii dat hij een eerlijk man was, die nimmer zoo iets van zich zou kannen verkrijgen, dat ik boveüdien niet inzag, welk belang hij er bij hebben kon om de school voor volwassenen te sluiten, en toen ik per slot mij boos maakle over deze verdenking, antwoordde meester Guil laume mij zeer ernstig: „Luister, Jean Baptiste! gij zijt een zeer bekwaam onderwijzer, gij weet meer van de spelkunde en de cijferkunde dan drievierden van uwe mede-onderwijzers en zelfs dan vele hoofdonderwijzers, maar het ontbreekt u aan menschenkennis. Omdat gij van nature een eerlijk gemoed hebt, vermeent gij dat iedereen u gelijkt; dat is eene dwaling. De mensclieu zien niets dan hun eigenbelang, en het eigenbelang van alle geestelijken, om liet even tot welke ge zindheid zij behooren, is, om liet volk onwetend te houden. Hoe ODvvetender het volk is, des te gereeder loopt het aan hun leiband, dat verstaat zich van zelf. Alzoo moest onze avondschool noodwendig aan pastoor Bernard mishagen. In dien wij aan onze scholieren het kerkgezang en den Catechismus geleerd hadden, had Inj zulks heel goed gevonden, maar omdat wij deze lieden onderricht gaven in spelkunde, 't opmaken van acteD, brieven en verzoekschriften, en omdat dit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1