N°. 3539 Donderdag A°. 1871. 124 Augustus. MISHANDELING VAN DIEREN. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". Ondermeester. LEIDSGH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per postm 3.86 Uzonderlijke Nornmersn 0.05. Deze Courant wordt dageljks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PBIJ8 DER ADVKRTKNTIEM. Voor iederen regel0.1 Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. IV. I Docli wij behoeven ons niet langer bezig te louden met het bespreken dezer quaestie. Meer log dan alle bewering, dat de mensch er geen [echt op heeft om het dier te mishandelen, zal |uze zaak bevorderd worden door een beroep lp de goede eigenschappen van hen tot wie wij Treken. Immers de edelmoedigheid, de dank- aarkeid, de eerlijkheid, de dapperheid zijn met lei mishandelen der dieren in openlijken strijd. Ie edelmoedigheid want wat is onedelmoe diger, dan met opzet een schepsel te mishande- leii, dut op genade en ongenade in onze handen overgeleverd? De dankbaarheid want, louder het de dieren zelf als eene verdienste I u willen aanrekenen, dat zij tot ons gemak gebruik bestemd zijn, zal de eerlijke mensch hun wegens die diensten dankbaar zijn, even- Is hij dat gevoel van zelf heeft voor iemand hem helpt en nuttig is, al zij het ook zon- zijn wil. De eerlijkheid want meer leasten van iemand of iets te vergen dan hij erschuldigd is, of geven kan, is even oneerlijk Is iemand iets af te nemen, wanneer hij niet jerk genoeg is om zich te verdedigen. liet is ïn furtum usus, een diefstal van gebruik, even ped als wanneer men h. v. eene meid huurt om ■bodschappen te doen, en uien laat haar tevens kinderen aan- en uitkleeden, den vloer ve- i, de kachels aanmaken enz. Het eenige fcderscheid is, dat de meid al gauw zal zeg- p, dat zij er voor bedaukt, terwijl het dier et ourecht geduldig moet verdragen. De dap- ierlieid eindelijk want wat is laffer, een Üliepsel te mishandelen, dat noch eene klacht lij den rechter kan instellen, noch de macht leeft om zich zelf te verdedigen. Geen enkel Laid zou meer afgebeuld worden, indien het de macht eu het versland had om zich in het berluig om te draaien en den beul b. v. een pi af te hijtengeen enkel schaap zou meer van Ij», honger en dorst wegkrimpen, indieu het in slaat was daarvoor bij den rechter een eisch tot ichadeloosstelling in te dienen. Alleen hel besef, pt zij op geeu manier straf kunnen oploopeu, beft den dierenplugers moed tot hunne haude- Jüugeu, eu daarom vooral noemen wij ze zoo laf I en onedel. 1 Wij uieeneu hiermede voldoende aangetoond i hebben, hoe al keurenswaardig het mishande len \au dieren uit eeo zedelijk oogpuut is. De lenscli die over zijue handelingen nadenkt en mifulnj den wil heeft om ze achterwege te laten ^Bamieer hij het verkeerde er van inziet, die zal, ■rtrouwen wij, wanneer hij het aangevoerde overweegt, medewerken oui het ongelukkige lot der dieren te verbeteren. llVoordat wij overgaan tot de vraag, óf endoor |elke bepaÜDgen de strafwet het maatschappelijk lisbruik moet trachten te verbeteren, nog een pkel woord over hetgeen hiervoor zonder hulp fr wet, door zedelijken invloed enz. gedaan kan lorden. De ondervinding leert, dat raadgevingen en vermaningen tegen hem die een dier mishandelt, vooral tegen den minderbeschaafdeu man, al heel weinig helpen, ja dikwijls strekken om de zaak te verergeren. Vooreerst is het den mensch over het algemeen eigen om al heel gauw boos te worden, wanneer hij vermaningen krijgt, al zijn zij nog zoo gegrond, van iemand van wien hij ze niet behoeft af te wachten. Maar in ons geval, namelijk wanneer een onbeschaafde kerel een dier mishandelt en daarover terecht wordt gezet, dan komt er nog bovendien bij een zekere plaaglust, een genoegen om te doen wat den ODgevraagden raadgever onaangenaam is, een opzettelijk vertoon van ruwheid en onverschil ligheid, kortom een mengelmoes van verachtelijke aandrijvingen, waardoor ten slotte de goede raad het arme voorwerp van den twist meer na- dan voordeel doet. Zoolang er derhalve bij ons geen wetten zijn, waarop men zich kan beroepen, zullen dergelijke inmengingen niet veel nut stichten. Het is een treurige, maar ware eigenschap van den mensch, dat hij het beste iets kwaads afleert, wanneer zijne materieele belangen er mede gemoeid zijn. Zij die derhalve tot verbete ring van het lot der dieren willen meewerken moeten daarvoor gebruik maken van het inate- rieele veel meer dan van het moreele overwicht dat zij op de schuldigen kunnen uitoefenen. Men kan aan menschen, die voordeel of nut van ons trekken voor dat genot een of andere voorwaarde opleggen. Zoo moet een dierenvriend b. v. zijne klandisie opzeggen aan een slager, die zijne heesten onnoodig hard behandelt of die wei gert om het slachten der dieren met behoorlijke afsluitiog te verrichten. Over de nadeelige wer king toch, die zulke publieke slachttooneelen vooral op kinderen uitoefenen spreken wij straks nog. Volgens een dergelijk systeem zou al vrq veel verbetering iu het lot der dieren kunnen gebracht worden. Men zou zich zonder twijfel daarvoor eenigen last moeten getroosten, maar zonder last of moeite is nog nooit een goede zaak tot stand gekomen. Men zegge niet dat een dergelijke maatregel be lachelijk of onbillijk is omdat iemands hoeda nigheid als leverancier niets te maken heeft met zijne moreele gebreken. Het is hier toch een geheel andere quaestie als b. v. de onthouding van klan disie omdat de leverancier deze of gene gods dienstige overtuiging is toegedaan, een handel wijze, die helaas nog zooveel in praktijk wordt gebracht. Ieder is volkomen vrij te behooren tot welken godsdienst hij wil, zoolang deze niet met de goede zeden of de orde in strijd komt, en het is derhalve zeer onbillijk, hem zijn geloof als het ware „intepeperen" door hem materieel uadeel te doen of voordeel te onthouden. Maar zuodra men in ietnaud een bepaald gebrek ziet en ineu wil medewerken om dat gebrek te verbeteren, dan mag men daar voor alle geoorloofde maatregelen en derhalve ook de door onsaanbe- volene toepassen. Van het grootste gewicht is de invloed, die cp de kinderen wordt uitgeoefend. Het jonge geslacht toch is eeu ware vloek voor de dieren, linderen, die voor het overige niet de minste Blscbheid in hun karakter hebben, zijn dikwijls z>o ontzettend wreed voor diereo, dat zij er zich hter als menschen geen denkbeeld van kunnen «nrmen, hoe zij ooit tot dergelijke handelingen b staat zijn geweest. Het afstroopen der huid an kikvorscben om de dieren daarna met hun ran pijn brandend lichaam weder te laten sprin ten en ze eindelijk met steenen dood te gooien, lat is eene foltering waaraan zoovelen, die er nu niet zonder tintelend meelijden aan kunnen den ken, in hunne jeugd hebben deelgenomen zou- der er eenig kwaad in te vinden. Hieruit vooral blijkt dat een groot gedeelte der dieren- plagerij haren oorsprong vindt in onnadenkend heid. De kinderen weten niet wat zij de dieren doen lijden doordat zij er niet over na deuken. Maar daarom juist is het de plicht van oudere men schen om hen hierin ter zijde te staan. De meeste dierenvrienden dringen er daartoe vooral op aan dat de kinderen op de scholeD met de dieren vertrouwd worden gemaakt, dat men hun leere, ze goed en liefderijk te behandelen. Natuurlijk keuren wij dit volstrekt niet af, maar het is lang niet voldoende. Kinderen beschouwen over het algemeen de school als eene inrichting, waar eene onvermijdelijke noodzakelijkheid hen naar toe sleept en op een harde bank nederplakt om een les te leeren, op te zeggen envervolgens weer te vergeten. Om practisch buiten te gaan toepassen, wat daar binnen geleerd is, daar denken zij niet over; zij bezoeken de school, zooals inderdaad nog vele menschen de kerk bezoekenvan daag met een uitgestreken gezicht naar een preek over ver draagzaamheid luisteren morgen iemand uit schelden of benadeelen omdat hij Jood, Protestant, of Katholiek is. Lelden, 23 Augustus. Sedert de vorige opgave zijn alhier 1 persoon door pokken aangetast, als hersteld opgegeven 4, overleden 1, zoodat in behandeling blijven 1G. Burgemeester en Wethouders van Leiden gezien art. 284 der wet van den 29sten Juni 1851 Staatsblad n°. 85) doen te weten, dat het 1ste Suppletoir kohier van de plaatselijke directe be lasting over 1871 op heden voorloopig is vastge steld, en van heden tot en met den 5den Septem ber aanstaande, ter Secretarie dezer gemeente (financieele afdeeling), van 12 tot 3 oren, voor een ieder ter lezing is nedergelegd. schreef, ook „Leuven" te lezen was. Een telegram naar Leuven gezonden, bevestigde het vermoeden, dat de brief derwaarts was beland. Hij was daar ter plaatse reeds bij eeu persoon bezorgd, die, toevallig genoeg, denzelfdeu naam voerde als de geadresseerde te Leideo, doch weder aan het postkantoor teruggebracht, toen de ontvanger be merkte dat de inhoud hem niet toekwam. De afzender is er dus zonder verlies afgekomen maar toch is het gebeurde voor hem en ook voor anderen een les, om adressen duidelijk te schrij ven. Vooral de hier studeereode muzenzoneu zouden er waarschijnlijk zeer veel tegen hebben indien hunne vaders de gewoonte aannamen om Leuven in plaats van Leiden op de aangeteekende brieven te zetten. Een inwoner van Amersfoort had in de vorige week een niet aangeteekenden brief, welke aan bankbiljetteo een som van ƒ125 bevatte, naar Leiden geadresseerd, doch vernam dat die brief niet ontvangeu was. Toen hij zich daarover tot den postdirecteur le Amersfoort, den heer R. A. W. baron van Heeckeren, wendde, kwam deze op den vernuftigen inval den afzender het adres van den brief eenige malen te doen opschrijven. Toen bleek, dat uit de wijze waarop deze persoon „Leiden" Aangaande een gevaarlijke en besmettelijke ziekte onder de varkeos komen ons heden gelijk tijdig twee berichten onder de oogen. Het eene, uit het Land van Cadzand, luidt: „In deze omstreken heerscht sedert een gerui- men tijd een ziekte onder de varkens, die meer toe dan afnemende isblauwe plekken kondigeu de komst dezen ziekte aan, meestal vaneendoo- delijken afloop, waarna het gansche dier blauw wordt. Het mengen van een weinig zout of gist in het voedsel dezer dieren schijnt zeer aanbe velenswaard te zijn." Het andere wordt aan een Belgisch blad uit Arlon geschreven, en meldt het volgende: „Een zonderlinge en verschrikkelijke ziekte maait in de omstreken van onze stad de kudden varkens weg. De dieren, van de kwaal aange daan, worden treurig, leggen zich neer om niet meer op te staan, weigeren alle voedsel en drin ken, en sterven na verloop van vierentwintig uren. Oui slechts éen voorbeeld aan te halen, te Meiz-le-Tige zijn er meer dan dertig varkens in éeue week gestorven. De landbouwers die de schouwing hunner dieren deden, hebben het vleesch er van zwart en het bloed bedorven ge vonden, een verpestende stank verspreidende. „Wij vernemen," voegt het blad er bij, „dat het gouvernement, 'twelk zooveel voorzichtige werkzaamheid heeft ontvouwd om in haar brand punt de runderpest tegen te gaan, zich over de kwaal zou moeten bekommeren die de varkens wegmaait, en maatregelen nemen om de ver spreiding te beletten." Vad Gisteren heeft de uitlevering van liet stoffelijk overschot van de officieren, welke op de citadel van Antwerpen gesneuveld zijn, met militaire honneurs plaats gehad. Door de Belgische mili taire autoriteiten werd alle eer bewezen aan het gebeente der gesneuvelden. Er zijn verscheidene officieele redevoeringen gehouden, waarhij dooi de Belgen aan het Nederlandsche en door de Nederlanders aan het Belgische leger hooge lof werd toegebracht. Te Schoonhoven heeft zich eene commissie ge vormd, bestaande uit de heeren L. F. Redeker, A. Kuijleohurg Pz., eu H. G. Geelhoed, die hel IETS TJ1T HET LEVEN van een E R, C AC JVC .A. JSJ" - C H -A. T R/1 .A. AST" naverteld. Vervolg). I fle brem met hare gouden knoppen en de roos- purige heidebloemen hadden zich zelfs tusschen rotsen een weg gebaand en in weelderigen bloei fngerden de ranken der blauwbessen, der distels eD p kamperfoelie zich tusschen elke kloof. Iederen Borgen stond ik met het eerste hanengekraai op, lng vóór zonsopgang, en na mijn klein raampje pngestooten te hebben, bewonderde ik, met de llebogen op het dak leunende, de uitgestrekte louden, half verscholen in het blauwe verschiet fn het dal. Ik luisterde naar de lijsters, distel- fiken, merels en bastaardnachtegaals, die in de l'te iu de bloeiende kerseboomen en groote witte pelboomen, of onder den donkeren bladerdos der pijn- en eikeboomen kweelden en floten. Zij bouwden daar hunne nestjes en verblijdde zich. Nooit had ik mij zoo gelukkig gevoeld. Verruk kelijk vond ik het, om des morgens voor zons opgang de verkwikkende berglucht in te ademen, en indien ik niet gevreesd had, moeder Hulot te hinderen, die zich met haar rozenkrans bezig hield, zou ik luide het Te Deum Laudarnus heb ben uitgegalmd. Ongelukkigerwijs werd de school bij deo dag minder bezocht, de scholieren verdwenen een voor een. De een moest de geiten hoeden, de ander moest zijn vader helpen maaien, nog een ander moest het wagentje besturen, waarmede zijn vader den Elzas doortrok om klompen te verkoopen, koperen schotels te vertinnen of ketels te sol- deeren. Uit het gehucht Les Roches kwamen al de ketellappers, klompenmakers, die in de omlig gende, hooger of lager gelegen dorpen noodig wa ren. Ik bleef alleen met de banken, en 5 of zes jongens, kinderen van meer gegoeden. Zij gaapten en verlangden om het zeerst naar het oogenblik, dat zij vrij in het veld zouden kunnen loopen. Later vernam ik, dat zuster Eleonara gedurende de zomermaanden altijd Daar haar klooster ging, maar zij had zich wel gewacht, mij dit te zeg gen. Ik kon dit niet doen, en was dus gedwon gen om ten koste van een beperkt getal huisge zinnen te leven. Onder de leerlingen, die de school bleven bezoeken, behoorden Jaques en Philippe Hutin, zonen van den oudeD bosch wachter Jerome, die, benevens Nicolaas Ferré, lid van den raad, de hoogste autoriteit in Les Roches vertegen woordigde. De oude boschwachter, een mager, stevig, klein mannetje, met een fijnen krommen neus, grijs achtige knevels en diepliggende zwarte oogen, zag er zeer ferm uit. Hij was geboortig uit Remi- remont in de Vogezen, en iederen keer dat ik bij hem ging eten, verhaalde hij mij van zijne krijgsbedrijven in Italië, Zwitserland, Holland en laDgs deu Rijn. Hij verhaalde in duidelijken trant en zonder te bluffen, 't geen bij oude ge- dienden zelden het geval is. Wat de inrichting van zijne woDing betreft, die de laatsle van het dorp was, zoo kon men er geen zien die zoo netjes en ordelijk werd gehouden, al was hij dan ook arm. Het linnengoed was altijd hagelwit, de vloer aangeveegd en geschrobd, het vaatwerk goed geschuurd, de meubelen glad gewreven en de kleine vensterruiten helder gewasschen. De oudste dochter van Jeróme, Toinetta, zorgde voor alles. Moeder was sinds vele jaren overleden. Dit jonge meisje, op zijn best zestien of zeventien jaar oud, beheerde het gansche gezin beter, dan eene veel oudere vrouw het misschien zoude hebbeu kunnen doen. De dorpelingen hadden haar den bijnaam van krullebol gegeven. Zij had een vroo- lijk, vriendelijk, lachend gelaat, dikke blonde haren en groote, heldere blauwe oogen. Het was een kleiD persoontje, vol moed, zeer bevattelijk en opgewekt, als een lijster zingende en den gan- schen dag bezig; du eens met de tafel te dekken, dan weder met den maaltijd te bereiden, of om hare kleine broertjes en zusjes te verzorgeu, eu met hen te spelen, ze te liefkozen en nu en dan ook te beknorren. Men zag het haar aan, dat het echte Fransche bloed der bergbewoners zóo friscti en zóo zuiver als bronwater haar door de aderen stroomde. Veel tot stand te brengen met geriDge middelen, zich met weinig weten te redden, eeu kostelijkeu maaltijd te bereiden met een paar -eieren, wat kruiden en eenige korrels zout, 't mid del welen te vinden om er met een linnen over- rok eD een katoenen mutsje even keurig uit te zien als anderen, met kostbare zijden kleederen, bovendien altijd opgeruimd te zijn, iedereen te woord te slaan met levendigheid en soms zelfs geestige antwoorden ten beste te geven, zie, dat vindt men niet dikwijls, en blijft niet onopgemerkt door een jong mensch. Dit alles had ik reeds menigmalen gezien, en er tusschenbeide van ge droomd; maar mijne gedachten bepaalden zich

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1