N0. 3535
Zaterdag
A°. 1871.
19 Augustus.
^HANDELING VAN DIEREN.
Ondermeester.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
I Franco per post.m 3.85
Afzonderlijke Nommers9 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES
Voorlederen regelf 0.15.
Grootere lettert naar 4e plaatsruimte die zij beslaan.
in.
hen derhalve, die uit eene soort van on
verschilligheid of door gewoonte of door onnaden
kendheid de dieren behandelen alsof zij in de
wereld geroepen waren om eenigen tijd laug
mishandeld te worden en daarna weder te ster
ven, [maar die toch in den grond een goed
hart I, bezitten, tot hen richten wij verder
het woord. In de eerste plaats zullen wij be
proeven, hen het wreedaardige van hun bedrijf
te doen gevoelen; vervolgens zullen wij beschou
wen, of het wenschelijk en met den aard der wet
geving overeenkomstig is, om tegen dieren-mis-
handeling straffen te bedreigeneindelijk zullen
wij eenige opmerkingen inakeü over de bepalin
gen, (iie het meest noodig en doelmatig zijn eu
daartoe enkele strafwetten die in andere landen
over ons onderwerp bestaan, nagaan.
Het is vreemd, dat wij nog noodig hebben dq
wreedaardigheid van dieren-miahandeling aan te
toonen. Eu toch is het inderdaad eene noodzake
lijkheid, omdat vele meoschen maar eenvoudig
bewereu of deuken, dat het woord wreedheid
zijne beteekenis verliest, zoodra de handelingen
die er aanleiding toe geven op dieren worden
verricht, (leen gezegde is zoo gewoon en wordt
zelfs door goedhartige meoschen zoo dikwijls uit
gesproken als: „Het is maar een dier." En wat
voor kracht ligt in dat gezegde dan toch om
'sheujels naam opgesloten? Wat bewijst men er
(och mee? Haar ons inzien niets dan dat men te
onverschillig of te lui is om eenige goede gron
den voor zijn gedrag aan te voeren. iDdien dit
eene verdediging was zou men immers op de
zelfde wijze met een enkelen slag alle mogelijke
misbruiken kunnen verdedigen! Laat een maD,
die zijn kind mishandelt uitroepen: „het is maar
een kind;" laat den landheer, die zijne boeren uit
zuigt, uitroepen: „het zijn maar boerenlaat den
vorst, die zijne soldaten ter slachtbank voert,
uitroepen„het zijn maar soldatenis dan daar
mede uitgemaakt dat er geen ontaarde vaders,
geen inhalige grondeigenaren en geen onwaardige
vorsten meer bestaap? En toch neemt menigeen
tot^rgelijke opzinnige stopwoorden zijn toevlucht
en.dpnkt dan dat hij iets zeer overtuigends en
afdoends heeft verkondigd. Maar indien men zich
eens .niet op zulk eene gemakkelijke wijze van
de qpaestie afmaakt, en zich de moeite geeft
te Hierzoeken en na te denken, dan zal men
tot de overtuiging komen, dat mishandeling van
dieren niet alleen wreedheid maar zelfs een
van de stuitendste vormen, is waarpnder zich
die ondeugd voordoet! Wat is wreedheid? Ieder
zal(amet ons hierop ten antwoord geven dat
zij ||;bestaat in het noodeloos veroorzaken van
smart of pijn aan een of ander levend schepsel.
Demersonen nu, die wij op het oog hebben, na
melijk de in den grond goedhartige doch onna
denkende menschen, zullen wel niet met opzet
een daad van wreedheid gaan bedrijven. De
redep derhalve, dat zij desniettegenstaaue de
diereu hardvochtig behandelen, moet wel daarin
gezocht worden, dat zij er niet overdenken, dat
de dieren waarlijk smart en pijn door hunne
behandeling ondervinden. Tot deze soort van
droomerige onverschilligheid geeft waarsoliijnlijk
het meeste aanleiding, de weinig merkbare uiter
lijke teekenen, die de dieren dikwijls van hurme
smart kunnen geven. De mensch zelf heeft het
voorrecht gekregen om bij pijnlijke aandoeningen
afgrijsselijke gezichten te trekken of de ooren
van zijne medemenschen met zijn gejammer te
vervullen, eu gewoonlijk maakt hij van dat voor,
recht een overvloedig gebruik. Daardoor vormt
hij zich geene voorstelling van de smarten die
b. v. een afgetobt hongerig schaap heeft door te
staan, wanneer het hem met dezelfde zachtmoe
dige oogen als altijd aankijkt, of hetzelfde bla
tende geluid voortbrengt, waarover het voor de
uiting van al zijne aandoeningen slechts te be
schikken heeft; daardoor wordt zijne aandacht
niet opgewekt door een pijnlijdend paard, dat
slechts nu en dan door eene trilling van zijne
ledematen zijne smart te kennen geeft en somtijds
het groote, goedige oog naar de pijnlijke plaats heen-
keert om ais het ware uitleg te vragen van het onge
wone gevoel dat er door wordt opgewekt. Slechts
enkele dieren b. v. honden hebben dezelfde ge
woonte als de meDSch, namelijk om erbarmelijk
te gillen als zij mishandeld worden, en het is dan
ook een feit, dat bij zulke gelegenheden nog de
meeste teekenen van medelijden door goedhartige
omstanders worden gegeven, eenvoudig omdat het
verscheurende geluid in hunne ooren, hen op een
duidelijke wijze aan het verstand brengt, dat het
bedoelde dier pijn te doorstaan heeft. Wat zij in
dat geval door hunne zintuigen waarnemen kon
den zij echter bij iedere gelegenheid door hun
verstand te weten komen. Immers het behoeft
geen betoog, dat de dieren al dezelfde geleidings
middelen hebben waardoor de menschen hunne
smart gewaar worden, dat hunne zenuwen, hun
geheele organismus in dat opzicht dezelfde wer
king uitoefenen als die van den mensch. Die
hiervan nog niet overtuigd is wone slechts de
proeven bij, die door medici in het belang der
wetenschap genomen worden, om den mensch
de oorzaken van zijne pijnen en ziekten aan te
toonen. Dit dus aangenomen zouden mij den met
verstand begaafden sterveling wel willen uitnoo-
digen, eens de proef te nemen, van enkele folte
ringen, die zijne redelooze medeschepselen te
doorstaan hebbeu. Laat den meedoogenloozen
voerman, wanneer zijne haren grijs en zijne bee-
nen stram geworden zijn eens een last op zijn
schouders worden geladen, om daarna zonder
voldoend voedsel,smachtend naar een dronk water,
met eer. of ander scherp werktuig vele uren ach
ter elkander te worden voortgedreven. Laat eeD
ander exemplaar van hen die zich het evenbeeld
Gods noemen eens aan handen en voeten gebonden
dagen lang zonder voedsel in den brandenden zon
neschijn op een schip of stoomboot naar zijn stervens
uur liggen te verlangen. Sla een onwillig persooD
ëeos een oog uit het hoofd en stuur hem dan voor
eenige dagen met den spoortrein op reis, zonder
dat er iemand naar hem omkijkt of hem eenige
hulp betoont. Beproef eens welk een geluid het
lieve kind zal voortbrengen, wanneer het plotse
ling aan zijne vrolijke spelen wordt onttrokken,
om zonder Omslag van zijn huid beroofd en daarna
weder de straat op gejaagd te worden.
Nu, dergelijke barbaarsche folteringen, die ons
zoo vreeselijk in de ooren klinken, wanneer de
mensch ze zou moeten ondergaan, worden dag
aan dag zonder eenig mededoogen opgelegd, aan
wezens, die hetzelfde gevöël~Rébben als wij, die
even als wij vol tintelenden levenslast ter wereld
komen, die even als wij, en soms nog in sterker
mate, vatbaar zijn voor de aandoeningen van
vrolijkheid, treurigheid, kinderliefde, vriendschap,
getrouwheid enz.
Het schandelijke, terugstootende, den mensch
onwaardige, dat hierin gelegen is, zal door geen
weldenkend sterveling ontkend worden. Ieder
zal volmondig op de vraag: „is dit geen verre
gaande wreedheid?" bevestigend antwoorden.
Maar nu ziju er inderdaad nog scherpzinnige
geesten, die zichzelven en anderen willen om den
tuin leiden met de beweering, dat het dier voor
den mensch geschapen is, en de heer der schep
ping er dus mee mag doen wat hem goeddunkt.
Tegen deze redeneering wordt door dieren
vrienden dikwijls aangevoerd, dat God het dier
aan den mensch heeft gegeven om het te
gebruiken en niet om het te misbruiken.
^Vij willen echter deze bewering niet ais een
bewijs voor onze zaak gebruiken. Het komt ons
altijd eenigszins ongepast eD aanmatigend voor,
dat iemand aan zijne medemenschen eene verkla.
r^ng opdringt," van hetgeen'de Voorzienigheid nu
eigenlijk wil. En dat niet ^lleen, maar bovendien
legt een dergelijk manifest' dat men als het ware
Ojver da bedoelingen der Voorzienigheid uitgeeft, als
Irgument niet het mïnste1gewicht in de schaal.
iBtel, men behandelt de quaestie, of eene zekére
zaak goed of slecht is. Als argument dat zij goed
is gaat men nu zijne subjectieve "opinie uitdruk
ken, dat zij gewild word door een Wezen, waar
van de kenmerkende eigenschap daarin bestaat,"
dat het beschouwd wordt als' de' -vertegenwoor
diger van al wat goed en edel is. Het springt in
het oog, dat een dergelijk bewijs voor iemand,
dien mén nog overtuigen moet, niet de minste
waarde heeft; men handelt ten slotte niet ver
standiger dan de man, die zijne tegenpartij in
een geschil wil overhalen om de zaak op te geven
omdat hij volgens zijne vaste overtuiging gelijk
zal krijgen, wanneer zij voor den rechter ge
bracht wordt. Wij doen dus liever tegenover
hen, die het recht beweren te hebben, de dieren
te misbruikeu, een beroep op de waarheid, dfe
zij zelf bij eenig nadenken zullen erkennen,
dat namelijk van recht op een misbruik geen
sprake kan ziju, dat in die woorden eene klaar
blijkelijke tegenstrijdigheid ligt: Wij hebben toch
op het oogenblik niet de vraag te bespreken of
mishandeling der dieren een misbruik is; neen,
dit aangenomen zijnde, moeten wij onderzoeken,
of de verhouding van den mensch tot de dieren
zoodanig is, dat hij tot zelfs het recht heeft ze te
misbruiken. Alle recht nu strekt om onrecht en
misbruikeu te weren of er een einde aan te
maken. De quaestie kan dus, dunkt ons, niet
twijfelachtig meer zijn.
LiClden, IS Augustus.
Wij laten hier het slot, volgen van het verslag
over de kweekschool voor zeevaart gedurende het
jaar 1870. Wij hebben ons in de daaruit mede
gedeelde stukken aan den vollen tekst gehouden.
Wij doen het ook nu weer bij dit slot wegens
den gezelligen, aaDgenamen toon, waarin dat
verslag opgesteld is. Wij maken van deze gele
genheid dan ook gebruik om aan alle besturen
van dergelijke inrichtingen aan te bevelen, den
vrolijken toon van dit verslag over onze kweek
school na te volgen, in plaats van, zooals meestal
gebeurt, als het ware een gemotiveerde prijs
kaart op te stellen van hetgeen er in zoo'n inrich
ting goeds en kwaads ie krijgen is. Het zal daar
door voor de begunstigers en leden een genoegen
worden, de jaar'lijksche vergaderingen bij te
wonen
„Richten wij thans onze aandacht op het mate
rieel van de Kweekschool. Zoo van tijd tot tijd
doen zich daarbij verschijnselen voor, waaruit
kah wordén afgeleid,dat iiè inrichting telkens,
zooals mén zegt, één jaartje ouder is geworden.
Nu eens is het een wandkaart, wélke om ver
nieuwing vraagt, omdat onzé jeugdige zeelieden
daarop zoo Vaak hünné eenmaal te" volbrengen
reizen hebben aangewezen, dat land en zee niet
meer van elkander zijn te onderkennen en zich
in iets hebben opgelost, waarvoor geen naam be
staat. Dan weder zijn het de zeilen Van ons mo
delscheepje, welke onrustbarende teekenen van
verval beginnen te vertooneti. Zulke verwoestin
gen moeten natuurlijk hersteld worden en geluk
kig heeft onze Penningmeester nog altijd daarvoor
de noodige gelden weten te vinden. Anders is
het gelegen, wanneer het kapitale stukken geldt,
bijv., om maar iets te noemen, een kanonneerboot,
gelijk in dit jaar het geval is geweest. Ja, M. H. I
de oude van dagen, wier lof wij zoo dikwijls
hebben bezongenin wier rustige schoot zoo mo-
nig jeugdig hoofd des avonds zich heeft nederge-
vleid, verzekerd er eene veilige rustplaats te vin
den die hier hare laatste dagen is komen slij
ten, onbewust van de groote diensten, diezij ons
bewees; haar levensdraad is afgesponnen. In
den afgeloopen zomer begonnen zich bij haar
sporen van naderende ontbinding te vertoonen,
en achtte de Commissie den tijd daar, om te be
proeven voor haar een plaatsvervangster te ver
krijgen. Ten dien einde wendde zij zich tot Z.
Exc. den Minister van Marine, welke met een
welwillendheid, die door onze Commissie niet
genoeg kan gewaardeerd worden, aanstonds een
onderzoek deed instellen naar den toestand van
het vaartuig en, toen daarbij gebleken was dat
het niet zonder groot bezwaar langer dienst kon
doen, het besluit nam, waarbij de Kanonneerboot
naverteld.
Vervolg).
Verscholen in eene donkeren hoek van den
haard zat eene vrouw te spinnen; eenige stoo-
mende lookende lorren hingen aan stokken te
drogen boven de kachel. Ik gaf Nicolaas Ferré
desa brief van pastoor Bernard.
jjEen brief! wat kan ik doen met een brief?
Kan ik lezen
Al kon hij dan niet lezen, zoo bekeek hij des
WAandachtiger het zegel, zette zich bij de kachel
neder, nam een brandend stuk bout in zijne hand,
hiermede zijne pijp aan, en blies toeti, droo-
g, dikke rookwolken voor zich uit. „Een
van den pastoorwat zou dat zijn Kom
hem voor, zoo gij ten minste lezen kunt."
Hij had den brief opengemaakt, en ik zag mij
in dit zonderlinge geval gedrongen, den brief te
lezen waarbij pastoor Bernard aan het raadslid
kennis gal', dat ik als onderwijzer in hetgeh.cht,
Roches genaamd, zuster Eleonora zoude vervan
gen, en tevens hem verzocht, aan genoemde zuster
zoo spoedig mogelijk eene goede slede te bezor
gen, om daarmede onverwijld naarChène Fendu
terug te kunnen gaan. Ter nauwerdood had ik
dit voorgelezen of plotseling stoot de heer Ferré
een der vensters open en begint hard te fluiten.
„Jeannette?" riep hij, ga dadelijk de goede zuster
roepen, zij moet oogenblikkelijk komen."
„Zoo, zoo," zeide hij verder, het raam sluitende
„Ben jij schoolmeester! dat is best, dat zullen
we eens zien," waarna hij zich in een ruimen
leunstoel nedervleide.
De vrouw beschouwde mij steeds met een wan
trouwenden blik. Twee dergelijke figuren waren
nog in de kamer gekomenik werd door allen
bespied. Achter in de kamer stonden op eene plank
langs den muur eenige kruiken en bekers. De
nieuw aangekomen vroegen wat drinken, en de
vrouw bediende hen. Nicolaas Ferré was de her
bergier van het dorp. Iets later kwam zuster
Eleonora binnen; zij was eene knappe vrouw van
vijf en twintig of dertig jaar, eene brunet mét
een bleek gelaat en groote zwarte oogen.
„Lieve zuster!" zeide Nicolaas Ferré met zijn
neus in de lucht, en zijne pijp tusschen zijne-tan
den in den hoek van zijn mond houdende, hier
is iemand uit Chène-Fendu, die mij een brief
brengt. Wat staat daar in? Lees hem eens voor,
dan kunnen wij het ook eens hooren."
De zuster las den brief van pastoor Bernard
voor; Ik was diep verontwaardigd over het wan
trouwen dat men jegens mij aan den dag legde,
maar het edelachtbaar raadslid bespeurde hier
niets van, en zeidé mij aanziende„Zoo, je hebt
goed gelezen, nu dat is goed, heel goedzuster
Eleonora was recht in haar schik, en toen ik
haar den-brief gaf, dien pastoor Bernard aan haar
had geschreven, zette zij zich bij het venster neder
en las dien twee of driemaal zeer aandachtig,
tie anderen hadden speelkaarten gevraagd. Nico
laas Ferré zette zich bij hen, en zij speelden
samen. De zuster, den brief gelezen hebbende,
zeide glimlachend„Het is heet goed, mijnheer,
nog heden ga ik naar Chène Fendu, overeenkom
stig den wensch van den pastoor. Ga met' mij
mede dan zal ik u installeeren. jNicolaas I gij zult
voor de slede zorgen
„Ja, ja, goede zuster, weestgerust!Troef!
Klaveren I" riep de herbergier en sloeg
met zijne vuist als met een hamer op de tafel.
Wij gingen 0^1 weg, voorttredende tusschen lange
t.iïól aaaaxttV .ainuAkrtivsU
rijen van mestvaalten, opeengestapelde takken-
bosschen, en wadende door de sneeuw. Aan het
einde van dezen doolhof stond de zusier stil, voor
een oud gebouw met zware latten bedekt en tot
aan den nok begroeid met klimop, dat thans
verdord was. „Hier zijn wij er, zeide zij, en bracht
mij in eene kleine donkere keuken. Ik volgde
baar met gebogen rug. Het kleine raampje, niet
in lood gezette ruitjes verlichtte maar ter nauwer-
nood de zinkgoot, het fornuis, den ongelijken vloer,
eenige aarden pannen en éen of twee ijzeren
potten op de rechtbank, in den hoek naast deu
schoorsteen. Zuster Eleonora deed eene tweede
deur opeu, en wij kwamen in een vrij ruime
zaal, waarvan de vensters uitzagen op een boom
gaard, ouder de sneeuw bedolven, In den lioek
rechts; achter de denr, stond een groot ledekanl,
naar de gewoonte dier streken, met een groot
dekbed als 'vóór deken, en met oude serge gor
dijnen. Dat hier schdól gehouden Werd zag men
aan de rijen banken, en aan de voorbeelden aan
touwtjes langs den muur opgehangen. Links was
een houten trap. Aan het voeteneinde van het
bed zat eene oude vrouW le breien, met haar
stoel tegen eenê vermolmde klok geleund.
(Wordt vervolgd.)