M
N°. 3530.
Maandag
A0. 1871.
14 Augustus.
Iets over de gemengde School
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
Ondermeester.
LEIUSCEl
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post.3.85
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKR ADVERTKNTIEN.
Voor iederen regel0.15.
Grootere lettari naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Een vraag van den dag.
V.
(Slot.)
Is bet dan valsch vernuft, wanDeer ik na die
n. beschouwing van 't huisgezin tot het besluit kom
de gemengde school voor beiderlei kunne zal be
schavend op de jongens werken, doordien er min
der ruwheid in hun onderling verkeer zal komen?
Ik weet zeer goed, dat men meisjes en knapeD
h ook buiten den schooltijd tnet elkander in aanra
king kan brengen, en dat is een zaak, die elk
s ouder niet te zeer op 't hart gedrukt kan worden
Kat kan dan ook bij gemengde huisgezinnen zeer
goed plaats vinden; dat vindt zich daar van zelf.
Maar ei lieve, mijnheer X., die een vier- of 5tal
zonen hebt, zult ge meisjes bij hen verzoeken,
als ze jarig zijn? En gij mevrouw T, zultgeuwe
Hi vier dochtertjes eeDS tracleeren op een visite van
een twaalftal wilde, ondeugende, al zijn 't dan
ook levenslustige aardige knapen? Zoudt gij, mijn
heer X., en vooral gij, mevrouw Y., mij niet
regelrecht naar Meerenberg wenschen te expedi-
eeren, als ik u zooiets durfde voorstellen ol aan-
- raden? Gelukkig echter voor uw kinderen, al9 ge
41 familie iu de stad hebt wonen en 't ouderling
verkeer tusschen neefjes en nichtjes de zaak ge-
makkelijker maakt.
Denkt niet, dat het slechts illusiën zijn, wan-
%neer ik spreek, dat de knaap op de gemengde
school, een edeler vorm, meer „Bildung" ver-
krijgt. Ik heb mijn opvoeding gekregen in een
tijd, toen er nog geen sprake was van scheiding
tusschen jongens en meisjes, toen wij in het-
34 zeilde lokaal op de jongensbankeu zaten, waar
de meiBjes de hare besloegen, toen we nog al
5t wat we leerden, opzeideD, corrigeerden, kortom
al wat we op school verrichtten, tegelijk met de
meisjes deden. Gelukkige tijden! Gelukkige en
onschuldige omgangI Zoudt ge niet meenen, dat
die den knaap, zonder dat hij 't weet, beschaaft?
dat hij hem „gelindere" vormen doet aannemen?
Men versta mij wel: ik spreek hier altijd van de
beschaafde en meer ontwikkelde klassen der
maatschappij.
VI.
En welken voordeeligen invloed zal het onder
wijs op de gemengde school op het meisje oefe
nen? vraagt men. Behoef ik dat in den tijd van
emancipatie der vrouw, in welken wij leven,
nog wel te zeggeD? Men neigt tegenwoordig meer
en meer naar de gelijkstelling van 't onderwijs
der meisjes met dat der jongens, en ik zal de
laatste zijn, die daarin ook de mioste beperking
zou willen brengen. Integendeel, ik zegen de
eeuw, die begrepen heeft, dat de vrouw haar
plaats in de maatschappij moet innemen, zoo
goed als de mandat wil zeggen, dat zij in
iutellectueele ontwikkeling niet bij hein be
hoeft achter te slaan. Ik geloof, dat onze tegen
woordige meisjesscholen over 't algemeen wel op
de hoogte zijn van oozen tijd, en oneindig veel
verbeterd sedert de laatste vijfentwintig jaren.
Zelfs neem ik aan, dat die scholen, met name
die voor uitgebreid lager onderwijs, volkomen
aan de behoeften onzer eeuw voldoen. Maar ik
vraag aan den anderen kant, of het onderwijs,
fe gelijk aan jongens en meisjes gegeven, niet
een meer wetenschappelijke kleur zal hebben,
of 't niet uit den aard der zaak degelijker zal
zijn, wanDeer het ineisje den gang van ontwik
keling moet volgen, den knaap aangewezen. En
dat de meisjes ilien gang gemakkelijk kunnen
volgen, ja, dikwerf de knapen voorbij leerendaar
van zijn de meest sprekende voorbeelden voor
handen.
„Maar mijn meisjes worden op degemengde school
zoo jongensachtig," zegt menig huisvader. Ik heb
die klacht vroeger meermalen liooren uiten; maar
steeds door de vaders. Uit den mond der moeder,
indien ze ten minste geeu napraalster is, zult ge
die nooit hooren. Zij, die de fijnste roerselen van
'tvrouwelijke hart kent, mag wel eens klagen:
/Marie of Fréderique wordt zoo wild", maar ze
weet, dat Marie of Fréderique even wild wordt
door den omgang met haar broeders of neven, en,
als ze 't u ronduit wil bekennen ze ziet het
zoo graag, dat de meisjes wat dartel zijn, ze zijn
nog jong, en wat nü dartelheid is, wordt later
geestigheid en gevatheid. Zij vindt het wel goed,
dat hare dochters minder verlegen in den omgang,
minder preutsch en stijf zijn. En gij zelf, geachte
lezer I Gij zelf vindt zoo'n ronde, ferme meid, die
u met haar blauwe kijkers zoo schalks in de
oogen ziet, die u dikwijls met een ondeugenden
glimlach antwoordt, en wier haar en kleeding
niet altijd zoo juist in orde zijn, veel aardiger
dan zoo'n twaalfjurig nufje, dat haar neus optrekt
voor den kus dien gij haar geeft en zoo stijf en
gedwongen bij mama blijft zitten, u daardoor be
lettende, eens over vertrouwelijke zaken te spre
ken. Inderdaad, de gemengde school zal uwe
dochters vormen voor de maatschappij, en wat
de zoo gevreesde jongensachtigheid aangaat, wees
er van verzekerd, dat die, nog vóór zij den jonk
vrouwelijken leeftijd bereikt, reeds plaats heeft
gemaakt voor echte vrouwelijke ingetogenheid.
VII.
En dan:
Die Jahre fliegen pfeilgeschwind,
Voui Madchen reiszt sich stolz der Knabe,
Er siümt ins leben wild hinaus.
Ofschoon Schiller bij deze regelen waarschijn
lijk meer gevoeld zal hebben dan gedacht, zit er
een diepe zin in verborgen. Inderdaad, de leeftijd
komt waarop, wat in 't huisgezin gebeurt, ook op
de school toepasselijk is. Daar kouit een tijd, dat
het ouderwijs voorden knaap een andere richting
moet nemen dan dat voor het ineisje, er komt een
leeftijd, waarop 't karakter van 't meisje gevormd
moet worden. En zonder angstvallig dien leeftijd
te bepalen; zou ik de gemengde school dan door
de afzonderlijke vervangen willen zien. Liggen
er dan voor den knaap ernstige studie, streng
wetenschappelijke vorming voor de hand; het
meisje heeft behoefte aan vrouwelijke leiding.
En 't is daarom, dat ik het wenschelijk acht, de
meisjes van b. v. 1-1 tot 16 jaar aan eene goed
ontwikkelde onderwijzeres toe te vertrouwen. Ik
ben er van overtuigd, dat zulk een onderwij
zeres vrij wat minder gebreken zou hebben te
bestrijden, dan zij thans heeft, nu ze de vrou
welijke jeugd reeds zoo jong onder hare leiding
krijgt; ik ben er ten volle van verzekerd, dat ze
bij een goede leiding fiksche leerlingen zon vor
men, dat ze de jongensachtigheid spoedig zou
veranderen in een meisjesachligheid want ze zou
bij die jongensachtige meisjes een goed ontwik
keld hoold, een gepaste vrijmoedigheid, een lust
tot de wetenschap vinden, welke haar tot een
fondament zouden strekken, waarop ze gemak
kelijk verder kon bouwen.
En wat de knapen aangaat, die door den omgang
met de meisjes den ruwen bolster verloren heb
ben, dien ze door 't verkeer met elkander had
den aangenomen, 't zou hen gemakkelijker maken
in de conversatie, galanter (in den goeden zin)
jegens de meisjes van hun leeftijd, en hun toch
niet beletten, zich met gepasten ernst en sterken
ijver op hun studiën toe te leggen.
Inderdaad, tot op zekeren leeftijd ben ik een
voorstander van de gemengde school voor hei-
derlei kunne.
z/Onnoozele hals I" voegt mij de een of andere
lezer toe. //Gij zijt van gisteren en niet van heden.
Weet gij dan niet, dat onze jeugd tegenwoordig
zoo vroeg rijp is, en dat de gemengde school een
zédebederf voor haar zou zijn?" Ik vrees, ik vrees,
•Jat die geachte lezer gelijk heeft, en dat het, in
onze groote steden vooral, een onmogelijkheid
zou ziju, knapen en meisjes tot veertienjarigen
leeftijd zoo in dadelijk conact te brengen. En
toch weet ik niet, of ik stoutweg zou durven
beweren, dat ook nog in onze dagen, mits te be
ginnen met kleine kinderen, het stelsel der ge
mengde school niet nog in practijk zou zijn te
brengen. Of zoudt gij meenen, dat alleen de
voortgaande ontwikkeling onzer eeuw schuld
heeft aan de vroegrijpheid onzer jeugd, en is mis
schien de scheiding van jongens en meisjes daar
van niet een der grootste oorzakeü? Is niet een
gestadige omgang meer bevorderlijk tot het be
teugelen van zekere denkbeelden, dan afzonde
ring, welke ze voedt en prikkelt? Waarlijk, ik
weet niet, of zij, die voorstanders zijn van de
gemeDgde school, wel zoo verkeerd zien, en
daarom zou 't mij genoegen doen, indien mijn
geopperde denkbeelden de aandacht trokken van
lien, die niet het onderwijs der jeugd belast zijn.
't Zoude aanleiding kunnen geven, dat er meer
over gesproken en geschreven werd.
amstxkdam, 1871.
P. J. Andkiksseh.
Lelden, 12 Augustus.
Sedert de vorige opgave ziju alhier door pokken
aangetast 4 persoon, als hersteld opgegeven 4,
overleden geene, zoodat in behandeling blijven 20.
Gedurende deze week zijn dagelijks in het
werkhuis alhier opgenomen van 93 tot 107 vol
wassen personeo en van 31 tot 39 kinderen.
Gedurende deze week zijn in het Badhuis op
de Bloemmarkt 109 badeu gebruikt.
Aan de Zwem- en Bad-Inrichting Rliijnzicht
zijn gedurende deze week 2406 baden genomen.
Het telegrafisch verkeer van Bodegraven naar
Leiden en Woerden zal met 1 September aan
staande voor het publiek geopend worden; voor-
loopig evenwel met beperkten dagdienst.
In de gisteren gehouden zitting der Kamer van
Koophandel en Fabrieken te Rotterdam deelde
de Voorzitter mede dat hij en de heer Ruys het
adres der Kamer aan den Minister van Ëinnenl.
Zaken hebben overgebracht, betreflende de on
diepte in het Hellegat.
De Commissie was verrast over de gunstige
ontvangst die haar ten deel viel. De heer Thor-
hecke verklaarde, dat hij de zaak reeds had laten
onderzoeken en op de volgende begrooting eene
som zou uittrekken, ten einde zooveel mogelijk
het bezwaar uit den weg te ruimen.
Getroffen door die gunstige receptie, had de Com
missie verzuimd aan te dringen op spoedig herstel
van grieven. Zij heeft zich echter in dien zin
schriftelijk tot den Minister gewend, die geant
woord heeft dat de bezwaren groot zijn. De on
diepte van het Hellegat bevindt zich juist op het
punt waar de stroom samenvloeit, zoodat volgens
het gevoelen der ingenieurs blijvende werken
zullen noodig zijn, die aanzienlijke sommen zullen
vorderen. Als een begin zal te dien einde op de
volgende begrooting voorloopig eene som van
f 100,000 worden uitgetrokken. De zaak boezemt
den Minister groot belang in en wordt verder
nauwkeurig onderzocht.
Ook vestigde de Voorzitter de aandacht op de
Staats-Courant van heden, waarin de indiening
van eene nieuwe wet op de spoorwegen wordt
aangekondigd. Daar dit van groot belang is voor
den handel, die tot dusver niet veel reden heeft
gehad om zich over den dienst op de spoorwegen
te verheugen, stelde hij voor eene commissie te
benoemen, teneinde het ontwerp te onderzoeken.
Daartoe besloten zijnde, werden tot leden der
commissie benoemd de lieeren: Philippi, Kolff
en Pit.
Het Dagblad van Z.-H. en 's-Grav. verwijt de
redactie der Arnh. Cour., naar aanleiding van
eeoe cynische beschouwing over de aanslaande
overbrenging der lijken van de op de citadel van
Antwerpen gesneuvelde officieren, dat zij eeni-
gen tijd geleden gestorven bloedverwanten geheel
vergeet om slechts te blijven schertsen met de
levenden.
iï>'
l.
s.
li
h.
"M
1091 HM
s.' El
IETS UIT HUT LEVEN
VAN EEN
ERCSiM:AU-CHATE,IAlir
naverteld.
(Vervolg).
Weldra leerde ik de meest ontwikkelden om
elkanders fouten te verbeteren, en meester Guil-
jlaume en ik zelf stonden verbaasd over hunne
vorderingen. Onder de besten was de jonge juf
vrouw Rosalie Banquel, wier geestigheid, gezond
iu verstand en goed geheugen mij verbaasden, ja,
ik bewonderde haar. Och, denk toch aan niets
anders! Ongetwijfeld is een mooi jong meisje,
if een volwassen jonkvrouw uiet fraaie bruine ha-
renj rozenroode wangeo, zachtzinnig en opge-
lD; ruimcl, niet onaangenaam als men achtien jaar is.
Wilde ik het tegendeel beweren, dan zoude ik
geen gezond menschenverstand moeten hebben
oven zeker is het, dat de eigenheide van een jong
ondermeester zich niet weinig gestreeld gevoelt,
wanneer zulk een jong meisje oplettend luistert,
en met een zoeten glimlach al zijne woorden aan
hoort. Dat alles is waar en natuurlijk, maar
o, mijn hemel! hoe weinig dacht ik aan de liefde.
Al heigeen mij behaagde en aantrok hij de jonge
jufvrouw Rosalie, ik zeg het vrijuit, waren de
geestigheid van hare antwoorden en haar goed
geheugen.
Den trots van een jong onderwijzer, die de
vorderingen zijner leerlingen ziet, en zeggen kan,
,/dat is mijn werk," bezat ik ten volle.
En alzoo niettegenstaande de malle praatjes,
die toen werden rondverteld, en de strenge af
keuring die ik later ondervond, niettegenstaande
de onrechtvaardigheid en de vervolging, die ik
later moest verduren, zoo waren mijne gevoelens
volkomen rein, en ik kan u het einde van mijne
geschiedenis zonder eenig zelfverwijt verhalen.
Gij moet dan weten, dat na verloop van twee
maanden, de roep van onze avondschool zich
wijd en zijd had verbreid, en wij eene menigte
nieuwe leerlingen kregen, allen wolwassen jon
gens en meisjes. Nog herinner ik mij, hoe menig
vader van een huisgezin zich tusschen die jeugd
op de schoolbanken nederzette. Toen kwam ook,
zooals zij voorgaf, om onze nieuwe leerwijze
beter te leeren kennen, zuster Adelaide, een
klein oud vrouwtje, vau vijftig jaar, mager, zie
kelijk, met een gelaat zoo wit als eene hostie,
geestige bruine oogen, een puntigen neus, met
kleine haartjes om de kin, en zooals allen van
hare soort, geen a voor eene b. kennende. De
jongere, zuster Augustine gelieeten, kwam nooit,
omdat zij ziekelijk was,; daarentegen overlaadde
zuster Adelaide mij met loftuitingenglimlachend
zeide zij gedurig: „Ach mijnheer Jean Baptisle,
wat hebt gij eene goede methode, wat leert men
hier alles in korten tijd, ol wat onderwijst gij
toch heerlijk!" Deze goede zuster ging eiken
avond achter de kachel zitten breien, en breide,
en breide, van uit haar groote, witte muts als
eene rat uit haar hol kijkende; en ik nam alles
aan voor klinkende munt! Ik was er trolsch op!
Ach, goede God! wat is de jeugd toch doin I De
oude scheluische zuster is lang dood, en ontvangt
thans de belooniug barer goede werken, maar
zoo vaak ik aan haar denk, wordt ik schaamrood
om mijne onnoozelheid. In éen woord, ik kwam
en ging en bewoog mij onder mijne scholieren,
ik liet dan eens de eene, dan weder de andere
opstaan om te verbeteren of uit te leg
gen en zoo dikwijls zij mij het antwoord
schuldig bleven, riep ik uit: „Jufvrouw Zalie,
antwoord eens, leg dat eens uit aan Pierre of
Jaques of Paul, zeg hun de fouten." Dan prees
ik haar, omdat zij zoo goed geantwoord had.
Jufvrouw Rosalie had, als alle jonge meisjes,
hare behoorlijke eigenliefde, mijn lof deed haar
genoegen, en hare groote blauwe oogen schitter
den van zelfvoldoening. Oogenblikkelijk greep
zuster Adelaide de gelegenheid aan, om mijne
goedkeuring nog bij te vallen. „Och!" zeide zij,
„wat is dat goed, wat heteekeneu wij, arme
zusters, bij zulk een meester I"
En na den afloop der schooltijd, stond de feeks
het laatst op, neigde diep voor mij. en zeide mij
op een zoetsappigeu toon: „Goeden nacht I Jean
Baptiste, goeden nacht, Ach! wat zijt gij toch
een goed schoolmeester 1 In Chéne Feudu zijt gij
niet op uwe plaats, eeumaal zult gij meester in
een stad zijn."
Ik verontschuldigde mij als een uilskuiken, en
zij vertrok al trippelende, haar breiwerk in den
zak van haar voorschoot bergende. Menigmalen
denk ik aan deze oude geschiedenis en iederen
keer heb ik mij zeiven afgevraagd: „Jean, Bap
tiste, hebt gij de schoone Rosalie bemind? Hebt
gij haar waarlijk lief gehad?
(Wordt vervolgd.)