Dinsdag
1 Augustus.
H. N. VEEFKIND,
Mr. A. VAN HETTINGA TROMP.
Feuilleton van het „Leidscli
Dagblad".
Ondermeester.
ONDEK. s T. 3519.
A0. 1871.
Koopmj
ivin^rn
13.50. -
;er Rogge i
7.501Ji-.'.t
- CkmliB, H H
:ol./6.25 s,'
- Duivenb;.
iectol. fS.!;*
84 stuks
Yéj
94 stabf
DAGBLAD
1 1 K. ,JÏ«C
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
franco per post3.85
Utonderlijke Nommers 0.05.
7.60 a lijJ
HatD:',.
(magere)
0 stuks Aan de Kiezers!
.00 a /Hull.
56.00 Op Dinsdag den lsten Augustus zal de verkie-
e oual- pa,g plaats hebben voor een lid van den Ge-
0 22 /Uienteraad ter vervulling der vacature, ontstaan
i.2'2s a/o or het bedanken van den Heer J. Schelteina.
1 kalremHet zal deze reis eene wezenlijke verkiezing
n. De vorige was het maar in naam, gelijk de
'komst bewezen heeft.
Men kan dus niet zeggen, dat de heer Veef-
~nd eene nederlaag heeft geleden. Volstrekt niet
Hij was niet gesteld tegeuover den Heer Schei-
ma. Toen hein de candidatuur werd aangebo-
•u, dacht niemand er aan, dat anderen het af
treden lid candidaat zouden stellen.
Meer nog.
De Heer Veefkind zou niet tegeDOver deu Heer
:helteina hebben willen staan en zich terugge-
okken hebben, indien de caudidatuur van den
eer Scheltemn ernstig gemeend en vroeg genoeg
ïkend gemaakt was.
De handige zet der niet-liberaie kiesvereeni-
mgeii heeft echter dit voordeel opgeleverd, dat
vertuigend is gebleken, hoeveel bijval de Heer
eefkind bij de Leidsche kiezers gevonden heeft.
Het is dan ook niet noodig zijne aanbevelens
waardige eigenschappen breed uit te meten. Een
erslaüdig kiezer laat zich trouweus door geene
•tuffende aanprijzingen verschalken, euonzecan-
idaat heefi die zoo weinig als iemand noodig.
Maar nu zijne tegenstanders, wetende hoe
minachtig en verdeeld zij zelf zijn, ouder zijne
'oorstanriers verdeeldheid trachten te zaaien en
ïem geniepig met lasterlijke praatjes tegenwer-
ten, nu mag de eenvoudige waarheid gezegd
worden.
De Heer Veefkind is een onafhankelijk, wei-
villend, ontwikkeld, werkzaam mau, die voor
lijn medeburger wat overheeft.
Dat heeft hij bij onderscheidene gelegenheden
en in onderscheidene betrekkingen getoond.
Toen verleden jaar door de buitengewone tijds
omstaudigheden menig huisgezin beroofd was
van zijn kostwinner, die tot den krijgsdienst was
opgeroepen, toen begrepen eenige edele uiannén,
dat er voor die ongelukkige gezinnen wat gedaan
moest worden. Veefkind was dadelijk gereed.
Hij nam ijverig deel aan de werkzaamheden der
Commissie, vervulde zelfs de moeielijkste betrek»
king, die van secretaris.
Is het niet van algemeene bekendheid hoe ver
dienstelijk de Heer Veefkind zich gemaakt heeft
in de voorloopige Commissie en verder in het
Bestuur van Musis Sacrum f
Van de volksvoorlezingen, die aan zooveel
mindér bevoorrechte stadgenooten nuttige en
aangename uren hebben geschonken, is hij eeii
dér hëchtste steunpilaren.
Als lid der Commissie voor de volks-bibliotheek
was hij steeds werkzaam om door goede lectuur
beschaving, orde en welvaart onder het volk té
brengen.
Bovendien is de heer Veefkind een geacht in-
duslriëel en een warm vriend van degelijk onderwijs.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJ8 DER ADVEHTENTIKN.
Voor iederea regel0.15.
Grootere lettor» naar de plaatsruimte die xij beslaan.
Toen de Ambachtsschool van het Genootschap
Jlathesls Sclentlarum Gcnltrlx op de Ten
toonstelling ie Amsterdam het gouden eermetaal
had gewonnen, was de heer Veefkind weder een
van de eersten, die de burgerij opriepen om van
hare ingenomenheid met de behaalde overwin
ning te doen blijken. Hoe luisterrijk de hulde
was, ligt ieder vriend van het Genootschap nog
verse li in het geheugen
Kiezers, gij ziet het, ile candidaat, die u wordt
aanbevolen, is een man van kloek besluiten en
krachtig handelen; een man van initiatief eu
energie, waar het de belangen der burgerij geldt.
Hij heeft zijne overtuiging en kan die duidelijk
uitspreken en krachtig verdedigen.
Hij is een liberaal man en met de Leidsche
toestanden en belangen ten volle bekend.
Kiezers, wenschen wij een vertegenwoordiger
in den Raad, die daar volkomen op zijne plaats
zal wezen, versnipperen wij dan onze krachten
niet, schrijven wij op liet blauwe briefje den naam
van een onzer werkzaamste en degelijkste medê-
burgers
en plaatsen wij op grond van heigeen ter aan
beveling zijner candidaluur is in het midden ge
bracht, op het wit stembriefje, den naam van
KWEEKELINGrEN.
V.
Een tiental jaren overstappende vinden wij de
scholen noch de zorg voor kweekelingen verbeterd.
Wij laten hier het verhaal volgen van een ge
loofwaardig hoofdonderwijzer in Zuid-Holland.
Hef verhaal van Meesters moge opgesierd zijn,
dit is de eenvoudige waarheid. Blinkt uit het eerste
verhaal de bijtende ironie van den dichter. Het
tweede is volkomen geschiedkundig, de namen
alleen worden niet genoemd omdat de verlialer
zijn stokouden nog levenden eu nog fungerenden
meester wil sparen.
„Ik beu aangekweekt op de stadsschool van
een onzer grensvestingen. In dat gedeelte van
België opgevoed waar alleen Fransch gesproken
wordt, was die taai mijne eigenlijke moedertaal.
De omwenteling van 1830 had ons gezin naar
Holland teruggebracht, iu 't begin van 1831 woon
den wij iu de bedoelde vesting en ik moest naar
school ofschoon ik 13 jaren oud was, omdat ik
van 't Hollandsch weinig verstond. In 1832 werd
ik kweekeÜDg en onderwees 40 kinderen. De
meester wees ons, mij en de overige 2 kweeke
lingen, hoe wij moesten doen en dat ging vrij
wel. Telkens als wij een fout maakten, nam hij
de gelegenheid waar oui ons de mogelijke ge-
volgeu aan te toonen. Ik kreeg spoedig de hoogste
klasse waar ook taalkunde, geschiedenis en aard
rijkskunde geleerd werd. De kinderen dier klasse
ziju bijna mijne eenige ouderwijzers, de leerboekjes
die zij gebruikten mijne eenige leerboekjes ge
weest. Ik heb geene andere tui mijn 18den jaar
gekend, tot weinig tijds voor ik examen voor
den 3den rang aflegde. Voor die klasse heb ik
ruim 3 jaren lang hetzelfde zooveel duizend inalen
hooren herhalen en moest ik die herhalingen
zoo dikwerf met aandacht volgen, dat ik met
waarheid kan zeggen: de kindereu hebben mij
onderwezen. De meester deed eigenlijk niets aan
ons. Van tijd tot tijd vermaande hij ons een goed
gebruik ie maken van deu Woensdag en Zaterdag
namiddag, gaf ons te kennen dat hij ons dan
i/onze lessen zou laten opzeggen," die hij in dezelfde
leerboekjes aanwees die de kinderen gebruikten,
maar het kwam zelden zooverre; van Januari
1832 tot October 1835 hébben wij hoogstens 10
lessen van den meester gehad, die met tusschen-
ruiinten, soms van 5 a 6 maanden gegeven, vol
strekt nutteloos waren. Intusschen leerden wij
vau elkander. Soms kreeg een onzer een tot nu
toe ongekend boekje in handen en dat werd in
onze vrije uren gelezen, herlezen en beoordeeld,
maar liet kostte ons onbegrijpelijk veel moeite1
omdat wij geen leider eu raadsman hadden, wij
leerden niet stelselmatig en moesten daardoor
veel omwegen maken voor wij aan de waarheid
kwamen. Zoo hadden wij nooit een ander taal
boek gezien dan de Rudimenta, uitgegeven door
de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, toen
een onzer triuniferend een groot taalboek mede
bracht hem door een heer geschonken, 't Was
Beijer over de Nederlandeche-stijl, een reusachtig
werk, waaruit voor begiuuers mets, voor eenigs-
zius gevorderden weinig te leereii is. Eu dat werk
hebben wij doorgeworsteld. Ik geloof dat het wel
1000 bladzijden bevat en na dien reuzenarbeid
moesten wij elkander bekennen: Ik begrijp er
niets van
Toen de tijd gekomen was waarop het examen
moest afgelegd worden ontvingen wij niet de
tui list e terechtwijzing. O, ja de meester zeide mij
dat ik hij den schoolopzieuer aangifte moest doen.
Ik bracht dien schoolopziener, voor kweekeiiugen
een hooger wezen, mijn bezoek, mijn eenig be
zoek. Ik heb hein later altijd vermeden want de
volgende behandeling die ik van den uiau onder
vond heelt mijn hart zoo zeer met bitterheid ver
vuld dat ik hein niet gaarne weder zoude toege
sproken hebben, het strekke tot voorbeeld èn
van de minachting die men voor de onnoozele
kweekelingen koesterde èn van de weinige zorg
die men voor hen droeg.
Mijn salaris, dat loen 25 per halfjaar bedroeg,
werd Pinksteren eu Allerheiligen betaald, het
examen moest 15 October 1835 plaats hebben.
Ik kon dus nog niet over mijn salaris beschikken.
Mijne ouders hadden met veel moeite mij een
eenigszins presentabel kleed verschaft. De verre
afstand van de hoofdstad der provincie maakte
het noodig of met de diligence te reizen of on
derweg te logerener werd tot liet eerste besloten,
maar, trotsch alle aangewende moeite kwamen
de reiskosten en de kosten van examen te kort,
hierin kwam op de volgende wijze hulp: eeii
vriend leende /T2 tot 1 November en ik bracht
den schoolopziener mijn bezoek, vertelde in welke
omstandigheden ik mij bevond eu vroeg of er
geen mogelijkheid zou zijn dal ik gratis geëxa
mineerd werd. Ik werd vriendelijk ontvangen
en ging bemoedigd henen, want de schoolopziener
stelde mij gerust, en zeide dat het wel zou gaan,
dat hij het examen zou bijwonen en in ieder ge
val zou zorgen dat mijn onvermogendheid geen
hinderpaal zou zijn.
Ik kwam op den examendag in de hoofdstad
en in het gouvernementsgebouw aan. Een der
examiuatoren vroeg oin ƒ5.50. Ik beriep n^ij op
mijn schoolopziener en kreeg ten antwoord dat
die niet aanwezig was, en ik tot het examen
niet kon worden toegelaten indien ik niet betaalde.
Ik gaf liet gevraagde geld. Mijn examen viel goed
uit. Verlicht verliet ik de zaal, eu het eerste ge
voel dat ik ondervond washonger. Ik had,
door examenkoorts geplaagd, in de laalsle dagen
bijna niets kunnen eten en nu de nood voorhij
was deed de natuur haar rechten gelden. Ik had
zoo gaarue gegeten maar bezat slechts 30 cents,
de diligencevracht, de kosten van het exa
men, eenige kleinigheden hadden ƒ11.70 gekost.
Het was laat in deD namiddag en ik was ver
van huis in eene groote stad waar ik niemand
kende. Ik moest hesluiten, er was geen ruimte
van keus, ik moest den langen onbekenden weg
alleen in den nacht afleggen. Ik kocht mij een
brood, even buiten de stad nam ik een glas bier,
dat was mijn vreugdemaal na een gelukkig afge
legd examen. En nu-liep ik tot laat in den nacht,
mijn eenige gezel was een komeet van buiten
gewone grootte, die toen zichtbaar was eu mij
scheen te bespotten. Ik kwam voor de poort van
de stad mijner inwoning maar kon eerst eenige
uren later binoen komen. Men opende toen de
poorten onzer vestingen niet voor voetgangers ge-
durende den nacht. Daar moest ik tot 6 uj-en in
de open lucht blijven en kwam, dood moede, ver
stijfd van koude en half ziek bij mijne ouders
aan, die zeer ongerust waren omdat ik met de
diligence niet was teruggekomen en niets van mij
had laten hooren, want iu mijne verlegenheid
had ik er niet aan gedacht om naar huis te schrij
ven. Zoo zorgde men in mijne jeugd voor de
kweekelingen
Liefden, 31 .lalt
Een feit dat van veel invloed kan zijn op de
morgen te houden verkiezing valt te vermelden.
Wij beschouwen het als eene dure verplichting
die op ons rust, dit ter kennis van de ingezetenen
eD speciaal van de kiesgerechtigden te brengen.
De lieer Tieleman, die morgen in herstemming
moet komen, heeft in de heden gehouden zitting
van den raad een stem uitgebracht legen een
belang, dat strekt om de stad onzer inwoning in
bloei en welvaart te doen toenemen.
Het is de heer Tieleman die heden geheel
alleen tegen de door B. eu W. voorgedragen gel
delijke ondersteuning heeft gestemd, van de con-
i lit
It. Ba
eten
sten
- F*
sboJ?
fl.
i «fl
at
w
TS TJ1T HET LEVEN
BRCEMAiT-CHATH/IAIT,
naverteld.
(Vervolg).
Op eene gelegenheid viel niet te hopen eD de
goedkoopste bode zoude op zijn minst tien stuivers
kosten. Oogenblikkelijk bood ik aan, op deD
volgenden dag, Donderdag en vacantiedag, de
boodschap të doen omdat ik de goede vrouw eD
den meester niet in den angst wilde laten.
Zij namen het aan, en na het ontbijt begaf
ik mij op weg. Er was geen begane weg,
zelfs geen voetpad, en de SDeeuw lag zdo
hdog, dat ik drie uren noodig had, oin twee mij
len af te leggen. Het was bijna twaalf uren toen
ik bij den apotheker Regoine aankwam, die op
dé markt, Vlak tegenover het oude Raadhuis
woonde. Het kleine winkeltje was vol boeren
eu huerinneu, die liuntie beurt afwachtten om
geholpen te worden, en uiterst verbaasd was ik,
toeu ik in deu man, die achter de toonbank stond,
den zelfden ouden uiau herkende, die unj, aau
den avond van mijne komst, den weg naar Chène
Fendu gewezen had. Al dadelijk kreeg hij mij
in het oog, en eeu briefje op een fleschje plak
kende, riep hij unj vroolijk toe: Zoo vriendje!
ben jij daar, komt gij het drankje van den mees
ter halen? Het is klaar, en vertel mij eeus, hoe
maakt de oude mau het?"
„Och, mijnheer, alzoo 't zelfde, hij heeft veel pijn."
„Ja, ja, dat is al eene oude kwaal, die rbeu-
matiek, en zeer pijnlijk, maar men sterft er niét
aan. Kom binneü, kom binnen, en warm jeeens,
je zult wel bevroren zijn. Zoo strakjes zullen wij
wat praten."
En al pratende deed hij een deur ter linker-
zijde van deu toonbank en die in een vertrekje
achter den winkel uitkwam, open. Hier zaten
eenige lieden, meest allen tot den meergegoeden
boerenstand behoorende, bijeen te praten; zij
waren voor de markt naar Lorquin gekomen.
Eene oude knorrige meid, die ik later als een
trouwe dienstbode heb leeren hoogschatten, was
bezig de tafel te dekken. Ik nam een stoel, en
warmde inij met een groot gevoel van welbe
hagen, want ik was half verkleumd.
Een kwartier later kwam vader Regoine hin
kende binnen, met zijn zwart kalotje scheef op
zijn kale hoofd. Hij was zeer in zijn schik. „Zie
zoo," zeide hij, zich iu de handen wrijvende,
„alles is klaar, wij kunnen gaan eten. Ja, de
winter geeft ons veel zieken, ik heb sints vau
morgeu vroeg, den winkel geen oogenblik
verlaten. Maria, breng de soep binnen. Deze fellé
vorst geeft honger," en zich naar mij toekeerende,
gaf hij mij een fleschje, zeggende: „ziedaar is de
drank voor den meester, hiervan moet hij drie
lepels daags innemen, en het moet goed worden
geschud." En terwijl ik opstond en mijn pet
kreeg om weg te gaan, zeide hij verwonderd:
„beila! wat ga je doen? Gij zult eerst met ons
eten."
Ik wilde hem bedanken, voorgevende dat ik
gaarne spoedig terug wilde zijn, eu dat de meei-
ter mij wachtte.
„Kom, kom," sprak hij, „maak nu maar geene
complimentengij hebt, sedert gij Chène Eendu
verliet, Diets gebruikt, en moet dus wel honger
hebben. Gij zoudt toch ergens moeten blijven
eten, voordat gij terug kondet gaan, de oude
meester moet nu maar een poosje langer wach
ten. Bovendien wil ik gaarne tennis met u ma-
keD, zoodra ik u door Lorquin zag wandelen,
met uw bundeltje aan den stok, hebt gij mij
aangetrokken. Men heeit mij van u veel goeds
gezegd; mij is alles hekend wat in het kanton
gebeurd; de vrouwtjes die uit alle hoeken van
het kanton in mijn winkel komen, vertellen mij
alles. Men heeft mij gezegd, dat gij een goed
ondermeester zijt, en uw plicht doet, dat doet
mij genoegen. Ik mag vlijtige jonge lieden gaarne
lijden; uw hord staats reeds klaar." Dit was
waar; de oude uieid had het hord en servet reeds
op de tafel gereed gezet. Zeer verlegen ging ik
aanzitten, en toch, was ik overgelukkig over het-
gene deze waardige man mij zeide. De andereu,
allen vrienden of bloedverwanten van deu heer
Regoine, hadden reeds plaats genomen, en zaten
met hunne servetten voor zich, zonder veel acht
op mij te geven.
Het is zóo lang geleden, dat ik mij elke kleine
bijzonderheid niet meer herinner, maar toch weet
ik heel goed dat al deze brave lieden zich heftig
uitlieten over de barbaarschheidder Verbondenen
reeds in 1815 hadden wij twaalfhonderdduizend
vijanden te voeden, en moesten wij huneen oorlogs
schatting van twaalfhonderdmillioen uitbetalen.
Later hadden wij vijftigduizend maD te vneden en
te onderhouden, die onze vestiDgeu bezette, eu de
koningen van Europa waren niet te vredeu. En
zie me nu eens, nu vroegen zij dertienhonderd
millioeD, om particulieren, vonmamelijk Duit-