V. 3495. Dinsdag A°. 1871. 4 Juli. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85 Afzonderlijke Noininers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regal0.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Het wetsontwerp betreffende de coalitiën. UI. Doch men wil ons hetgeen in de vorige be schouwingen betoogd werd, toegeven. Men wil het landsvaderlijk régime tegenover de arbeiders laten varen. Men wil de beoordeeling van het nut der werkstakingen aan hen zelveu overlaten. Toch blijft men bezwaar maken. Immers de werkstaking geschiedt niet door den eenen of anderen ontevreden werkman ge- isoleerd; zal zij doeltreffen dan moet zij geschie den door velen in vereeniging naar een overlegd plan. Die overlegging moet dikwijls lang te voren zijn aangevangen. Er inoet gezorgd zijn voor het bestaan van een gemeenschappelijke kas waar uit het gemis van verdiensten gedurende den 'stilstand van het werk kan worden vetgoed. Dan alleen kan men den strijd beginnen tegen de ondernemer kapitalist, die zooveel gemakke lijker een afwachtende houding kun aannemen, omdat hij niet, evenals zijn werkvolk, door den honger als door het scherpsnijdend zwaard van Damocles wordt bedreigd. Bovendien zal voorde uitvoering van het plan dikwijls een tijdstip worden uitgekozen, waarop de meeste pressie op den ondernemer kan worden uitgeoefend, waarop een tijdelijk oponthoud in het werk voor hem hoogst gevaarlijk is. Daarbij komt dan dat de gecoaliseerden bevreesd dat er anderen zullen gevonden worden die de taak welke zij uit handen legden zullen aanvatten, zich tegen die gevaarlijke mededingers door wie het gansche plan in duigen kan vallen niet zelden met ge weld zullen overstellen. De woeste tooneelen in Engeland bij gelegenheid van sommige strikes voorgevallen staan niet in het vergeethoek opgeteekend. Duurt eindelijk de werkstaking lang, kan de ondernemer kapitalist niet tot toegeven worden bewogen, is het alzoo niet onwaarschijn lijk dat alle opofferingen ten slotte zullen blijken, te vergeefs geleden te zijn, dan is het niet onmo gelijk dat de wanhoop drijft tot gewelddadig heden tegen den industrieel zeiven en tegen zijne eigendommen. Vandaar de angst die bij het hooren van het woord werkstaking zoovelen om het hart slaat. Toch zoude men door op die gronden de ver bodsbepalingen tegen de coalitiën, van arbeiders te willen handhaven, het doel voorbijsteven dat men beoogt. Wanneer ter voorkoming van ieder misbruik het gebruik moest worden tegengehou den, onze lezers mogen zich zeiven het heerlijk schouwspel voorstellen, dat de wereld dan zoude aanbieden. Laat ons evenwel zien wat er ter geinoetko- ming aan de geopperde en zeer billijke bezwaren den wetgever te doen overblijft. Op tweeërlei moet daarbij de aandacht worden gevestigd en is zij gevestigd in de andere landen waar men vóór ons deze zaak regelde: op het onrecht be staande is een plotselinge staking van werk tol welks verrichting de arbeiders zich hadden ver bonden en op de gewelddadigheden en oproerig heden die zoo licht in het gevolg van een uitge- gebreide werkstaking worden medegevoerd. Het eerste punt is niet zeer veel besproken. Zelfs Mr. Van Houten die in zijne bekende bro chure, „de regtstoestand der werklieden in Neder land" ook het systeem volgens hetwelk strafbe- palingeu tegen het verbreken van aangegane verhindtenissen moeten bedreigd worden, behan delt, wijdt daaraan niet vele bladzijden. Misschien was ook hij overtuigd dat dit systeem in Neder land volstrekt niet populair kan wezen en dat liet dus bier geen uitvoerige bestrijding noodig beeft. Toen meeneu wij te mogen gelooven dat bij het aanstaand debat in de Tweede Kamer deze zijde der medaille niet onbezien zal blijven en dat wellicht een amendement in dien zin zal worden voorgesteld. Men behoeft slechts bij Mr. De Bosch Kemper ter school te gaan om de stof van een dergelijk amendement op te doen. In zijne handleiding tot de keonis van het Neder- landsche staatsrecht en staatsbestuur, zegt die ge leerde (en ook Mr. Van Houten haalt zijn woor den aan). „Bij ons is bet wenschetijk en grond wettig: 1°. alle vereenigingen van werklieden toe te laten2'. strafbepalingen legen hen die door plohelinge linking van drbcid i(kaden toebrengen, valt Ie ilellen. Evenzeer als het algemeen belang medebrengt, dat het scheepsvolk gedurende de zeereis aan boord werkzaam blijft, evenzoo inoet door een moedwillig staken van arbeid een gasfabriek niet eensklaps kunnen stilstaan." Behalve deze autoriteit is er een antecedent. Bij de behandeling toch van een nieuw straf wetboek in België werd wei reeds dadelijk tot de afschaffing der artt. 414 vlgg. besloten, maar natn de Chambre des Keprésentants daarbij een nieuwe bepaling aan volgens welke straf werd bedreigd tegen de hetzij door de arbeiders, hetzij door de werkgevers overlegde staking van het werk, welke in strijd met de aangegane bedin gen niet veertien dagen te voren was aangekon digd. De commissie van rapporteurs had dit amendement ingediend. Hevige debatten over dit punt hielden de vergadering verscheiden dagen achtereen bezig en onvermoeid streed men van weerskanten. De commissie van rapporteurs overwon; het plotseling niet nako men der dienstverbindtenis zonder behoorlijke opzegging werd strafbaar gesteld. Maar zes jaren later kwam dat ontwerp strafwetboek in behan deling bij den senaat. Een ander ministerie, bet kabinet Frère Orban was toen aan het roer en de jeugdige minister Bara stond aan het hoofd van het departement van justitie. De openbare meeuing scheen in dien tusschen- tijd veranderd. La question a marché, zeide de minister en hij wees op Frankrijk waar in 1864, onder een gansch ander regeerstelsel, de volko men vrijheid der coalities erkend was. Zonder er veel tijd aan te besteden stemde toen de senaat (die gelijk men weet ook het recht van amen dement bezit, voor den dood van dat ingevoegde artikel, dat zes jaar te voren zulk een moeilijké geboorte had gehad. De Chambre des Keprésen tants kwam na deze beslissing op haar vroeger votum terug eu de bepaling komt derhalve in bet Belgische strafwetboek niet voor. Moeten wij thans in onze kamer mutatis mutandis dezelfde geschiedenis beleven? Het is bij de be raadslaging der Belgische vertegenwoordigers in 1860 volkomen uitgeput; nieuws is er niet meer over mede te deelen eu wan Deer men dan zes jaren later op grond, niet van theoriën maar van practijk en ervaring tot de conclusie komt dat al die discussiën te vergeefs zijn geweest en dat het toen aangenomen systeem toen foutief is, dan levert dat feit o. a. een argument, krachtiger dan iedere redeneering. Het standpuDt der voorstanders van dit systeem, heeft wel op het eerste gezicht iets verleidelijks. Men schildert u het geval dat de werk lieden aan een gasfabriek plotseling hun diensten weigeren en eene gebeele stad in de dikste duisternis dompeleD. Men schildert u eene spoorwegmaatschappij, waarvan het gansche dienstpersoneel op een goeden dag niet langer voor het tot dusver genoten loon op treinen en stations wil fungeeren, maar met de handen in den zak en een sigaar in deD mond al de teleur gestelde reislustigen die hunneeentoonige huizen willen ontvlieden, alle kooplieden die vol van fiüancieele plannen de beursstad moeten bezoe ken, alle sehnsüchtige minnaars die naar een ontmoeting met huDne geliefden reikhalzend uit zien, staan aan te gapen en uit te lachen. MeD schildert er het geval dat b. v. in oorlogstijd een leverancier ten behoeve van het leger de bezor ging van een partij kleederen en levensmiddelen heeft aangenomen en dat zijn werkvolk, terwijl de dag der aflevering nadert, op eens met den eisch van hooger loon den arbeid staakt en niet alleen den industrieel ruïneert, maar zelfs de operatiën van het leger geheel verstoort. Moet tegen het voorvallen van dergelijke feiten, welker opsomming met ontelbare gelijksoortige zoude kunnen worden vermeerderd, niet door strafbepalingen worden gewaakt? Met het doen van deze vraag raakt men een zeer lastig punt, de afscheiding van strafrechten privaatrecht. Immers hebben wij hier alleen te doen met de Diet-nakomiDg van een burgerlijk contract. Waarom dan hier tegen die niet-nako- ming straf te bedreigen, doch in honderd andere gevallen niet? Of wie zal den verkooper, wan neer hij weigert het gekochte te leveren, eenige dagen in de gevangenis willen doen doorbren gen P Laat de kooper tegen hem bij den burger lijken rechter vergoeding vragen van de schade die hij heeft geleden. Laat de verhuurder, wiens huurder na verloop van den bedongen tijd de woning niet wil verlaten, hetzelfde doen. Wie zal dien huurder voor dat feit gevangenisstraf willen opleggen? En toch kan het zeer goed gebeuren dat die vordering lot schadevergoeding tegen genoemde personen niets baat omdat zij onvermogend zijn. Doch op deze bedenking heeft men een antwoord gereed en zegt men, de kooper, de verhuurder moeten maar vooraf weten of zij met den verkooper en den huurder een contract willen wagen; deden zij het, wie heeft hen daar toe gedwongen en aan wien hebben zij het te wijten wanneer zij er later slecht afgekomen zijn. Maar wanneer dat onvermogen dier schul denaren eens het gevolg was van ongelukken? Welnu, ieder heeft in de wereld zijne ongelukken te dragen. Waarom zij minder dan een ander. In de Belgische Kamer verdedigde men het daar in 1860 aangenomen stelsel door aldus Ie redeneeren: de wetgever heeft de bevoegdheid straf te bedreigen tegen ieder onrecht, alsook tegen iedere overtreding van een burgerlijk contract; hij moet daartoe echter eerst daar overgaan wan neer de verplichting tot vergoeding der schade welke die overtreding heeft veroorzaakt, uit den aard der zaak onvoldoende is om die overtreding te voorkomen; aangezien de arbeiders meestal te onvermogend zijn, dan dat men met hoop op goeden uitslag dergelijke vergoeding kon vorderen zoo is de wetgever dus tot strafbedreiging in dit geval volkomen gerechtigd. Men trachtte aan die redeneering nog klem bij te zetten door te wijzen op de wetsbepalingen, die straffen inhouden tegen dienstweigering van het scheepsvolk aan boord van een schip en die zelfs den schipper de macht geven om dergelijk volk in de boeien te slaan. Ook Mr. Van Houten heeft in zijne brochure op die bedenkingen geen categorisch antwoord te geven. „Niet alles, zegt hij, „wat in bet alge meen belang niet wenschelijk is, kan gestraft worden. Het algemeen belang vordert de stipte nakomiDg van alle verhindtenissen, en slechts bij hoogst zeldzame uitzondering geeft de niet-nako- ming van verhindtenissen tot strafvervolging aan leiding. De grens, waar de straf baarheid aanvangt, is moeilijk aan te wijzen. Zeker is het echter, dat de richting van onzen tijd is, steeds minder en minder tegen niet-nakoming van civielrechte lijke verplichtingen straf te bedreigen." Fijne juridische theoriën over dit belangrijk vraagstuk verwachte men ook hier van ons niet. Wij weten dat zij zeer misplaatst zouden zijn. Laat ons de zaak bezien van haar praclischen kant. Die zijde is o. a. overtuigend. De schilders der straks genoemde toneelen im mers hebben de werkelijkheid geheel voorbijge zien. Alleen verbeelding heeft hun schrikbeelden voorgetooverd. Men zoude even goed liet vol gende verhaal kunnen opdisschende opvoering van een tooneelstuk was iu vollen gang, men was midden in een hartverscheurende passage, hot geheele publiek verkeerde in spanning, toen plot seling de acteurs bij monde van een hunner ver klaarden dat zij deze scène niet wilden uitspelen wanneer hun geen hooger salaris werd beloofd welk een onbeschaamdheid! de politie werd ge haald en de acteurs ondergingen in de gevange nis hun welverdiende sttaf. Meent iemand soms dat er in de wereld niets dan schurken om hem heen zijn, hij stappe maar hoe eerder hoe heter van het wereldtooneel af, hij doet er zich zeiven en anderen een dienst mede. Of meent inen dat alle arbeiders krankzinnig zijn? Is gevangenisstraf het eenige wat hun schrik kan aanjagen? Bestaat er geen band tusschen den mees teren zijn werkvolk Is het goed geluk k en van lie werk ook niet een punt van ambitie voor de arbei ders zelve? Is bij niemand hunner het rechtsgevoel ontwikkeld? Is geldzucht de eeoige hartstocht waarnaar zij vatbaar zijn? Hebben zij geen po sitie te verliezen? Hebben zij geen gezin te on derhouden? Zullen zij licht de kans wagen dat wegens dergelijke onrechtmatige, plotselige sta king van den arbeid laler geen enkel meester hen meer in dienst wil nemeD? Die zich deze vragen doet houdt rekening inet de werkelijkheid. En bovendien, waDneer het door eeD industrieel opgedragen werk van dien aard is dat hij wat het koste zulke plotselinge werkstakingen geen oogenhlik kan verdragen, wanneer hij zijn werk volk niet genoeg kent om het te vertrouwen, welnu laat hij dan wanneer hij ze aanneemt de wijze van loonbetaling zoo regelen dat zij bij het plotseling verlaten van den dienst altijd eenig loon verdienen. Bestaat het gevaar dan nog, welnu dan is de vrees daarvoor juist een uitste kend middel om den ondernemer te waarschu wen dat hij tegenover zijne arbeiders toch recht vaardig zij. Dat wanneer hij hun loen kan ver- hoogen en hun 't verstand verbeteren hij dit doe, dat hij een verhouding van wederkeerige wel wil lend heid tusschen hem zelf en zijn werkvolk trachte levendig te houden. Ook uit dit oogpunt beschouwd, zouden juist strafbepalingen tegen het opzeggen der verbindtenisvoordezedelijkeontwik- keling der maatschappij allerellendigst werken. Men debatteere daarover dus niet veel. Men volge het votum van den Belgischen Se naat. Men verdiepe zich niet in allerlei juridi sche speculatiën. Men hebbe een open oog voor de werkelijkheid, bepaaldelijk voor de werkelijk heid in Nederland. Een nieuwe huldiging van het beginsel der vrijheid zal het gevolg zijn. Met de bespreking van het laatste punt de gewelddadigheden bij het volvoeren der werk stakingen en de nieuwe straf bepalingen welke de Minister Jolles voorstelt, eindigen wij in een vol gend artikel onze beschouwingen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1