MILITAIREN TOESTAND TAN NEDERLAND terennamiddag te tien minuten over halftwee van hier naar Heerenveen vertrok, had een groot ongeluk kunnen gebeuren. Bij aankomst te Grouw bleek, dat een der assen van een waggon 1ste en 2de klasse eene aanmerkelijke hitte had be komen. Men vond het geraden den waggon los te maken, waarna de trein, na eenig oponthoud, de reis kon vervolgen. Middelburg, 10 Juni. Zooals bekend is had het Xllde Nederlandsch taal-en letterkundig congres ten vorigen jare alhier moeten gehouden worden, doch is toen wegens de tijdsomstandigheden tot dit jaar uitgesteld. In eene heden gehoudene ver gadering der regelingscommissie is echter beslo ten, het om verschillende redenen ook dit jaar niet te doen plaats hebben. EEN WOO BI over den door Li ui tenant-Gr en era. al W, «T. Knoop, Overgedrukt uit het Gids-Nummer van Februari.) Nog niet lang geleden woondeD wij in den Haag op een avond eene vergadering bij van het krijgskundige genootschap. Een kundig eu uit stekend officier boeide daar de aandacht van zijne toehoorders door de meesterlijke wijze, waarop hij eene uitlegging gaf van het inunda tiestelsel van ons land; de begaafde spreker noemde de werken op, die nog ten behoeve van de inundatiën der Utrechtsche linie moeten worden verricht, en toonde aan, dat, zijn die werken eenmaal voltooid, wij tot het stellen der inundatiën niet meer op zoo gebrekkige wijze behoeven te werk te gaan als in 1672. Zeer zeker, dat wij het dan onze voorvaderen zullen verbeteren; zeer zeker, dat in 1672 te werk is gegaan op eene wijze, die veel te weu- schen overliet; maar men i6 er toen dan toch ook gekomenmen heeft toeu den vijand dan toch ook tegengehouden. Neem eens aan, dat die voorgestelde werken aan de Utrechtsche linie nog niet verricht zijn, kunnen wij dan, in af wachting daarvan, niet onze toevlugt nemen tot dezelfde gebrekkige middelen als in 1672? Zeer zeker kunnen wij dat, en dus ook nu kunnen wij ons verdedigen; minder goed, wij erkennen het, dan wanneer die voorgestelde werken ver richt zijn; want wij zouden dan genoodzaakt wezen, even als in 1672, om aan de inundatiën een veel te groote uitbreiding te gevendat zou in het nadeel zijn van het algemeen belang, terwijl wij, met de voorgestelde werken, kunneD volstaan met inundatiën van veel minder uitge breidheid. Dus die werken zijn nuttig, dat be twisten wij dau ook geenszins; maar wij beweren dat ook thans reeds de verdediging zeer goed mogelijk is. Te veel land onder water laten loopen, is een zeker kwaad; maar daar moet men min der om geven, als het behoud van onze onal liankelijkheid er meê gemoeid is. De spreket van dien avond was ook van dat gevoelen; toen hem gevraagd werd, wat bij eene verdediging van Amsterdam, ten opzichte van het Haarlem mermeer, zou gedaan worden, antwoordde hij -. dat hij niet wist wat er zou gedaan wordeD maar dat, stond het aan hem, en was het noodig, hij geen oogenblik zou aarzelen om het droog gemaakte meer weêr onder te laten loopen. En te regt; wij moeteu ons houden aan de spreuk onzer vaderen: beter verdronken land, dan verloren land." Uitvoerig en in bijzonderheden uiteen te zetten, op vyelke wijze de verdediging van ons lan i tegen een buitenlandschen vijand moet plaats itebben, is meestal eene ondankbare taak, die tot geen uitkomsten leidt: wij zullen daarom et ons hier niet bij ophouden. Een groot krijgskun dige van het begin dezer eeuw Gneisenau, de vermaarde Pruisische generaal stond het ge voelen voor, dat het dwaasheid is voor een aan oerder om zich te veel te verdiepen in de ver schillende onderstellingen van wat de vijand kan ondernemen, en plannen te beramen tegen die ondernemingen; want, zeide Gneisenau, bijna nooit worden die onderstellingen verwezenlijkt, ten minste niet verwezenlijkt geheel op de wijze, zooals men gedacht had; bijoa altijd heeft er iets anders plaats, iets wat men niet voorzien had, iets geheel onverwachts, wat al onze bera mingen verijdelt; en daarom is het veel betei zich niet bezig te houdeD met die uitvoerige plannen, maar zich te gewennen om in eiken loestand, waarin men geraakt, spoedig te beslui ten tot eene goede en krachtige handeling. Gedachtig aan die les, zullen wtj hier ook maar in zeer algemeene trekken gewagen van de wijze, waarop van onze versterkingsmiddelen, zoo na tuurlijke als kunstmatige, partij is te trekken voor de verdediging van Nederland. Bij vele Nederlanders, die niet tot het krijgs wezen behooren, bestaat eene ougeneigdheid om zich bezig te houden met de vragen betreffende onze landsverdediging, omdat men in de meeuiuc verkeert, dat men moeilijk zich de kennis kan eigen maken, gevorderd tot de behandeling van die vragen: „ik ken de bijzonderheden niet van <ms omslachtig verdedigingsstelsel; ik weet niet hoe de inrichting is van die vesting of sterkte ik weet niet hoeveel dagen er noodig zijn voor het stellen vaD die inundatie; ik kan dus niet oordeelen over de verdediging van ons land." Die redeneering berust op een dwaalbegrip: en ook de niet-krijgskuudige kan oordeelen over hi t meer of minder goede vau ons verdedigings stelsel. Men moet hierbij van het beginsel uisgaan, dat de bepaling en vaststelling vau het verdedi- gingsstelsel in groote, algemeene trekken moet geschieden eu niet moet afdalen tot technische bijzonderheden. Dus, bij voorbeeld, moet bij die vaststelling voorkomen: die en die inundatie moet gesteld worden, die en die vesting moet verdedigd worden: maar hoe die inundatie gesteld wordt, hoe die vesting ingericht wordt, dat behoort uit sluitend tot den werkkring der genie; het is ge noeg, dat men de zekerheid heeft, dat die inundatie kan worden gesteld, dat die vesting goed kan worden verdedigd. De keunis van ous verdedi gingsstelsel brengt niet mede, dat men bekend moet zijn met de breedte van een sluis, metdeu vorm van een bastion, met de diepte van een gracht; dat zijn zaken voor den ingenieur. Om over ons verdediginsstelsel te oordeelen, heeft men zooveel technische kennis niet noodig; met lektuur, overdenking en gezond verstand, kan men het daarin al vrij ver brengen. Zeker, het is goed dat men eenigzins bekend zij met den tijd, die er noodig is om eene inun datie te stellen, maar al is die kennis onvolledig, dan moet men zich daardoor niet laten afschrik ken: daar zijn twee redenen, die het gemis van de juiste cijfers dienaangaande minder zw»ar moeten doen wegen. Vooreerst moet men geen onbepaald vertrouwen stellen in de cijfers, aan duidende den tijd die er noodig is voor het stellen der inundatiënopnemingen en berekeningen, met de geinoedelijkste nauwkeurigheid verricht, kunnen toch soms tot eene onjuiste uitkonst biengen, omdat men daarbij de eene of andere omstandigheid heeft over het hoofd gezien, welke op die uitkomst invloed moet hebbenook hier isjde wetenschap niet onfeilbaar. Ten tweede moet men zich niet voorstellen, dat eene linie niet te ver dedigen is, zoolang de inundatie niet volkomen isge- steld. Het tegendeel is waar. Reeds van een eersieu dag, dal de inuudatieiniddelen begiuneu te werken, is daardoor een gedeelte van de linie onaanvalbaar, of moeilijker aan te vallen, en daardoor is het voor de troepen dau gemakkelij ker om de overige deelen der linie te verdedigen. Met eiken dag vermindert de aanvalbaarheidvan do linie en wordt dus de taak van de verdedi gende macht gemakkelijker. Het zou dus eene dwaling zijn te gelooven, dat wanneer er bij voorbeeld tien of twintig dagen noodig zijn 7oor het volkomen stellen van de inundatiën der Utrecht sche linie, alles verloren is, wanneer de vijand vóór den tienden of twintigsten dag die linie bereikt. Zoo als de zaken thans staan, is de vijand, dien wij het meest te duchten hebben, Prui sen; vooral tegen dien vijand moeten wij ons weten te verdedigen. Kunnen wij Pruisen weerstaan, dan kunnen wij ook anderen het hoofd bieden; kuuueu wij het meerdere, dau kunnen wij ook het mindere. De hoofdzaak bij onze verdedigiug is altijd om meester te blijven van dit gedeelte van ons land, dat om meer dau ééne reden het gewigtigste is en ook het meest vatboar voor verdediging dat ge deelte is het eigenlijke Holland, of om het juister uit te drukken alles wat ten westen van de Utrechtsche linie is gelegen. Alle maatregelen der verdediging moeten ondergeschikt zijn aan die voorwaarde, dat wij meester moeteD blijven van het eigenlijke Holland; en hoezeer, bij een klein land als het onze, het zaak is om den aan valler niet meer grondgebied in te ruimen dan volstrekt noodig is, zoo moeten wij echter alleen die gedeelten des lands blijven bezetten en ver dedigen, die altijd in gemeenschap met Holland kunnen blijven, en van waar men dus, is het noodig, de strijdkrachten daar voorhanden, altijd weer kan overbrengen naar Holland. Zoo zullen het noordelijk gedeelte van Groningen, eene stel ling bij Kampen en Zwolle, de Betuwe, 's-Her- togenboscb met het eiland van Bommel, en enkele Noord-Brabandsche vestingen, zooals Geertruiden- berg en Willemstad, in ons verdedigingsstelsel passen, omdat al die gedeelten voortdurend in gemeenschap kunnen blijven met Holland. De Betuwe is goed te verdedigen door het be zetten van Waal eu Rijn; maar kan men ook bij den IJssel den vijand het hoofd bieden? lu sommige gevallen, ja; namelijk: óf als de IJssel zooveel water heeft, dat zij als eene groote rivier kan worden beschouwd; of wanneer de krijgsmacht die ons aanvalt, de onze in sterkte niet veel te boven gaatóf wanneer wij zeer veel tijd hebben om ons tot den oorlog voor te bereiden. In al die gevalleD kan met goed gevolg het verdedigende leger zich aan den IJssel plaat sen en den vijand den overtocht van die rivier betwisten; en dan kunnen Doesburg, Zutfen en Deventer dienst bewijzen als bruggehoofden. MeD moet echter van die steden geen sterke vestingen, geen kleine Sebastepois willen maken; want bet kan zeer goed gebeuren, dat er niet kan worden gedacht aan een standhouden bij den IJssel; en in dat geval moeten ook Doesburg, Zutfen en Deventer niet verdedigd of niet bezet worden. Het is dus goed, dat bij die steden de vestingwer ken blijven beslaan; maar bet is niet goed, dat die steden vestingen zijn; daar moeten geen ma gazijnen zijn, geen arsenalen, geen vestinggeschut; niets van wat een permanent karakter aan eene versterking geeft; daar moet niets anders zijn dan wallen en grachten, die door het leger ver dedigd worden, zoo lang daar voordeel in is ge legen die door het leger verlaten worden, zoodra dat voordeel ophoudt. Het kan gebeuren dat de IJssel weinig water heeft, dat de aanvallende vijand zeer overmag- tig is, en dat er weinig tijd overblijft om ons voor te bereiden tot den oorlog; in dat geval zou het zeer verkeerd zijn de verdediging van den IJssel te beproeven en ous leger te doeu stelling nemen bij die rivier. Evenwel moet dat leger zelfs dan zich niet dadelijk achter de Utrechtsche linie plaatsen, maar het moest stelling nemen voorwaarts van die linie op zoo korten afstand daarvau, dat de terugtocht derwaarts nooit gevaar loopt; het moet daar den vijaud afwachten en slag leveren; het moet daardoor den tijd geven tot het stellen van de inundatiën, eu waar het vooral op aankomt het moet daardoor het zelfvertrouwen en den moed der natie opwekken. Op een kleinen dagmarsch voorwaarts, oostelijk van de Utrechtsche linie, heeft men de zooge naamde Grebbe-linie; men is het vrij algemeen daaiover eens, dat het verkeerd zou zijn bij de Grebbe voortdureud te willen standhouoen, daar voortdurend den vijaud het hoofd te willen bie den maar het terrein bij en achter de Grebbe- linie levert hier en daar uitmuntende slagvelden op, waarvan de verdediger partij kau trekken om daar den aanval at te wachten, zelfs van een overinachtigen vijaDd. De zwaarhoolden bij ons want ook ons ont breekt het daaraan niet deinzen terug voor het denkbeeld oin, zooals zij zeggeD, onze jonge soldaten dadelijk op het open veld aan de oude troepen van onze vijanden over te stellen. Men maakt zich eeu verkeerd denkbeeld van die uit drukking: „op het open veld" den vijand afwach ten, hier, waar het de terreinen voorwaarts van de Utrechtsche linie betreft: wij staan daar niet op de opene vlakte, bloot en onbeschermd; wij slaan daar in sterke verdedigende stellingen, zooals ons land die bijna overal oplevert; op den rand van dorpen, van bosscheu, aehter heggen en muren, in gunstige stellingen, waar de ver dediger geheel in het voordeel is, omdat hij, ge dekt staande, goed gebruik kau maken van zijne vuurwapenen tegen een ongedekt naderenden aanvaller. Eene kleine macht kan hier geruBt den aanval ahvachteu van een veel sterkeren vijand, te meer, omdat die vijand de sterkte van zijne tegenpartij niet kau beoordeelen. Op die terreinen kan men onze jonge soldaten gerust aan den vijand overstelleu, als men ze maar goed aanvoert; want alles hangt daarvan af. De tegenwoordige oorlog levert weer het be wijs daarvan op. Het goed geoefende, uitmuntende Fransche leger gaat in weinig lijds te niet, omdat het op jammerlijke wijze wordt aangevoerd; en nu dat leger grootendeels verloren is, nu meer dan driemaal honderdduizend man van dat leger in krijgsgevangenschap zijn, riu weet eene betere aanvoering toch nog iets uit te richten met in haast bijeeugebiaclne troepen, met volkswapenin gen; en al is het dat de oorlog ten uadeele van Fkankrijk eindigt, toch zijn de latere krijgsver richtingen vrij gebleven van de schande, die in het begin het deel is geweest van de Fransche wapenen. Vertrouw een oud, beproefd leger aan menschan zonder geestkracht of bekwaamheid, zij zullen er niets mede uitvoeren; stel een uitstekend man aan het hoofd van pas opgerigte knjgs- scharen, hij zal er wonderen mede verrigten. Dit is eene waarheid, die te weinig wordt erkend onze tijd heeft wel eens het gebrek, van in de verzaking van het geloof aan heldenmoed het blijk te willen zien vau een helder, uitstekend ver stand. Wanneer het NederlaDdsche leger eenmaal achter de Utrechtsche linie is gekomen, dan moet het daar met werkeloos blijven; het moet daar niet lijdelijk 's vijands aanvallen blijven afwach ten dat zou geheel verkeerd zijn; het moet van de eerste gunstige gelegenheid de beste partij trekken om zelf aan te vallen en den oorlog in een ander gewest over te brengen. Daartoe is het noodig in andere gedeelten des lands vaste steunpunten te behoudendat is het voordeel dat de Noord-Brabandsche vestiugeD en de Bom- inelervaard kunnen opleveren; dat is het voordeel, dat er in gelegen is, wanneer men meester kan blijven van de Betuwe; dat is het voordeel van een stelling bij Kampen en Zwolle en van het behouden van het noorden vau Groningen. De macht, die dau tot den aanval overgaat, moet zoo sterk mogelijk zijn er moet slechts eene kleine afdeeling achterblijven, tot verzekering van de Utrechtsche linie; en daarom moet die linie zoodanig iugericht zijn, dat zij meteen klein aantal troepen kan worden verdedigd; en juist daarom is het een minder gelukkig denkbeeld geweest om bij die linie werken van uitgestrekien omvang aan te leggen, die voor hare verdediging aanzienlijke strijdkrachten vorderen. Die werken, wordt soms gezegd, dienen om een aanvallende beweging uit de Utrechtsche linie te begunstigen; het antwoord daarop is: het is niet rechtstreeks mt de Utrechtsche linie, dat men moet aanvallen zulke aanvallen zouden weinig beslissen eu ten hoogste het gevolg hebben, dat men den vijaud terugdrong zonder hem groote nadeeleu toe te brengen. Neen, men moet den vijaud op anderi punten aanvallen, daar waar men 's vijands gemeenschap met 's vijands land kan bedreigen; daar, waar men hem kan afsnijden en door eene nederlaag geheel verloren doen gaan. Zijn wij dan vergeten op welke wijze Willem III den oorlog voerde? Die groote Stadhouder verdreef den vijand ait Holland, niet door dien vijand in Holland zelf voet voor voet terug te dringenmaar door den oorlog over te brengen in de Zuidelijke Nederlanden eu daardoor het Fransche leger in Holland in gevaar te brengen van geheel afge sneden te worden van Frankrijk en daardoor dat leger te dwingen tot eene overhaaste en ge- heele ontruiming van het grondgebied derRepu- biiek. Ziedaar in zeer algemeene trekken, hoe wij ons aan de landzijde tegen Pruisen kunnen ver dedigen. Maar aan de zeezijde aan de zeezijde kunnen wij ons even goed verdedigen. Allereerst merken wij aan, dat de Pruisische zeemacht op dit oogenblik nog niet sterk is; zij Kan sterk worden, dit is zelfs waarschijnlijk; maar op dit oogenblik is zij nog niet zóó sterk, dat zij daardoor eeu beslissend overwicht heelt op de onze; op dit oogenblik kunnen wij er nog aan denken om ter zee Pruisen het hoofd te bieden en daardoor onze kusten te verzekeren legen eene landing des vijands. Maar nemen wij eens aau, dat dit niet zoo is; nemen wij eens aau, dat de Pruisische zeemacht eene sterkte verkrijgt, waartegen de onze niet langer bestand is; nemen wij dus eens aau, dut de vijand op onze kusten eene landing kan doeu wat dau nog? Men maakt zich te veel eeu schrikbeeld van zulk een toestand. Verschillende omstandigheden maken het landen van een vijan delijk leger op de Hollandsche kust minder te t rezen. De verdediger heeft het in zijne magt door de spoorwegen en telegraaf' om tijdig eenige uuizeud man op het punt te brengen, waar do landing zal plaats hebben; de troepen kunnen naar gaandeweg versterkt wordeD; maar reeds aanvankelijk zijn zij voldoende sterk; aan over macht heelt de vijand hier niet veel. Het geschut van de vijandelijke vloot kan liet zeestrand schoon vegen; dus op dat strand zelf moet de verdediger zich niet wagen; het ontsche pen van de vijandelijke troepen op dat strand is niet te beletten. Maar in het duin geplaatst, kan Oe verdediger van daar den vijand op hetstrand op geüuchte wijze teisteren; hij kau hem tegen houden en misschien dwingen zich weer in ie schepeD. De goede vuurwapens, waarmede de infanterie thans is voorzien, kannen hier groote uitwerking doen. Zelfs al gelukt de landing, dan kau men toch den vijand gemakkelijk belenen verder in Holland ooor te dringen. Het terrein is daar zoo gunstig voor de verdediging, als meD maar weuschen kan geen forten of vestingen zijn daartoe noodig; zelfs eene kleine afdeeling kan daar zeer gemakkelijk zich verdedigen tegen eeu overmachtigeu vijand. Mislukt 's vijands onderneming, dau zal het heui moeilijk zijn, misschien onmogelijk, om zijn leger weer ui te schepen; dan kan dat leger geheel verloren gaan. Bij eene goede verdediging moet het den vijand moeilijk vallen in Holland te komen; maar het moet hem nog moeilijker val len er weer uit te komen. Wanneer men dit alles aandachtig overweegt, daD komt men tot het besluit, dat eene landing voor ons niet zoozeer te duchten is; dat wij zeer goed die landing kunnen afslaan; dat 's vijands leger bij zulk eene ouderneming groot gevaar loopt geheel verloren te gaan; eu dat het besef van dat gevaar, den vijand zat weerhouden om spoedig tot die onderneming te besluiteD. Eene landing is dan alleen te vreezen, wanneer de ver dediger geen maatregelen daartegen neemt, wan neer de verdediger zoo goed als mets doet; en iu zulk een geval zou het toch niet baten, al hadt gij de kust met forten en sterkten bezaaid; dat helpt allemaal niets, wauneer het aan geestkracht ontbreekt om van de verdedigingsmiddelen partij te trekken. Wij moeten meester blijven van den Helder; die havenvesting is gemakkelijk te verdedigen, zelfs al mocht het eene vijandelijke scheepsmacht gelukken daar tot een bombardement over te »aan I Wij moeten meester blijven van de stelling in hei land van Voorne, bij Brielle en Hetlevöetsluu om daardoor eene vijandelijke scheepsmacht ie beletten tot onze binnenwateren door te dringen De toegang tot die binnenwateren en de ingan gen der havens van Amsterdam en Rotterdam zijn gemakkelijk tegen den vijand te verdedDen- kleine oorlogsvaartuigen, torpedo's en batterijel gewapend met het uitmuntend zware geschut, j4t' men in de laatste jaren heelt aangeschaft, j,jn 4 daartoe voldoende middelen. Dal zware gcichotl kan ook zeer goede diensten bewijzen opdekat.1 terijen vaD Kijkduin eu Kaap Hoofd, om de vijaa delijke oorlogschepen te verhinderen tot ter. n„ur] den van den Helder door te dringen; maar wal neer eenmaal 's vijands oorlogsvlooi, in weenvj|| van het vuur dier batterijen, toch doordringt tl de Heisdeur tusschen den Helder eu Texel, danjj het onmogelijk het boinbardeeren van den Heldl te belettenhet baat niets of men ook aau J,. I noordzijde van die vesting een aantal van ij;J nieuwe kanonnen plaatst; de uitgave die meJ daarvoor doet, is eene dwaze geldverspilling. J Maar den Helder bombardeeren, is daarom u<J niet den Helder nemen. Wanneer men op die wijze nagaat, welke hul! middelen Nederland bezit, om a;tn het vreeoj geweld het hoofd te bieden, dan komt men i! de overtuiging, dat wij zeer goed onze onafhal kelijkheid kunnen handhaven; en dat wij iD de! moeilijke tijden wel redenen hebben om was® zaam te zijn, geen redepen om te wanhopen. \vl spreken wij van moeilijke tijden? hebben dl dan onze voorouders ook niet beleefd? Zjl hebben erger, banger dagen gekendeu toch, >1 hebben het hoofd uiet gebogen, maar zich ml inaunelijken moed weten staande te houden. Kul nen wij dat dan ook niet doen; of is de geest val vroeger geheel uit ons geweken? Herdenken «1 uiet meer hoe de burgers van Haarlem en val Alkmaar tegen het vreemde geweld hebben gil streden; zijn de Zeeuwen vergeten, dat hun gronl aan de Ruyter het aanzijn heeft gegevenzijn dl Friezen ontaard van hunne aloude dapperheidl Is alles dau bij ous veranderd? De Génestet heeft in een van zijne dichtstukjl de „Bevende alarmisten" gehekeld, die in hel onrustige jaar 1848 het hoofd zoo lieten hangeol „die meneeren Die steeds jeremiëeren, Die altijd lamenteeren, Die 't weinig goeds niëereu. En eeuwig redeneeren Als kippen zonder kop." Maar ook in onze dagen is dat ras uog niet uil gestorven; en wie hen met den dichter toeroep! „Maar handen uit de mouwen, Couragie en vertrouwen En wat gezond verstand De mensch leeft om te hopen I dien beschuldigen zij vaD een op niets gegrool optimismus en dien vragen zij: moet gij dan blisl zijn voor de gebreken, die ons krijgswezen au! klevenen is het geen plicht, die gebreken nol te wijzen en op de wegneming daarvan aam-B driDgen Blind voor de gebreken van ons krijgswezen?-! Neen, dat zijn wij niet, Mijne heeren! en evil als gij, dringen wij aau op de wegneming dul gebreken. In dit opzicht zijn wij het eeus; -1 maar waar wij het niet eens zijn, wat wij in'l gendeel ten sterkste veroordeelen, dat betrelt l overdrijving waaraan gij u daarbij schuldig maaki dat betreft de ontmoediging, die gij door uiv sombere voorstelling onder het algemeen ver breidt, soms zelfs meedeelt aan regeering ei volksvertegenwoordiging. Dat is verkeerd gehan deldhet is verkeerd, gebreken op overdreveui wijze vergroot voor testellen, in de hoop van doo die overdrijving te spoediger le geraken tot he wegnemen dier gebreken. Gij vergeet dat gij doo die overdreveue en onware voorstellingen om moediging verspreidt en daardoor misschiei de rampen uitlokt, die gij voorspelt; wie he zelfvertrouwen bij leger en volk verzwakt, du vermindert onze volkskracht, die berokkent on evenveel nadeel als hij, die bij den oorlog onzi wapenen onbruikbaar maakt of onze onderwater zettingen doet afloopen. Daar zijn oogenblikken, waarin men word overmeesterd door een gevoel vau diepe nns moedigheid, wanneer men ziet hoe verkeerd er slecht de ware belangen van het vaderland wor den begrepen en hoe weinig er wordt vei rich om de voortduring van ons onafhankelijk volt.' bestaan te verzekeren. De Trojaausche held, il hij den nabijzijnden ondergang van zijn vaderlaul voorziet, roept iu de bitterheid zijner smart uil „Ik weel, daar komt eeD dag, dat Ilium zal vallen.' Moeteu wij Hektors uitroep tot den onzen ui« ken; moeteu wij den dag voorzien, waurop ooi Nederland zal vallen? Neen, wij vertrouwt: op de toekomst! Wij vertrouwen op vloot leger, ote in dagen van nood en gevaar het bewij zullen geven, de edele taak te begrijpen, die beidei is opgelegd; wij vertrouwen op het volk, vvaarii de aloude geest van vaderlandsliefde niet is uil gedoold eu dat vastberaden de wapenen zal grij pen tot verdediging van de heiligste zijner rech ten; wij vertrouwen op de aanvoering der vor sten uit het Oranjehuis, die de heldenfeiten vau hunne onsterfelijke voorvaderen indachtig zullei blijven; boven alles vertrouwen wij op de hul[ en bijstand van dat rechtvaardig Opperwezen dat de goede zaak beschermt, wanneer die oi goede wijze wordt voorgestaan. Gaarne, zeer gaarne, zouden wij er bij will" voegen: wij vertrouwen op het beleid der reger ring eu op de wijsheid der volksvertegenwooi diging. 's Gravenhage, 21 Dec. 1870. W. J. KNOOP ijy«jrE^;oivi>E:rv. Een onhandig vriend is vaak meer te vreezful dau twee knappe vijanden. Deze waarheid «f'| men wederom bevestigd in een ingezonden sin»! van H., opgenomen in de Leidsche Courant >'aUl lieden. De steller beveelt den Heer O. Baron v. iWl senaer van Catwijck aau en zegt, onder i«ee' 1 ongerijmdheden, dat wij Leidsche kiezers vso h® zoo diep vernederd Frankrijk hebben geleerd o» 1 hebben moeten leeren, dat het radicalisme voenl lot ongeloof, plundering, brandstichting en moord-1 Voorwaar geen kleinigheden 1 Welk kiezer zou door het uitbrengen vau zij08 stem zich zulke akeligheden op den hals willen I halen? Zoo onverstandig is zelfs de minst verstandig8! uiet. I Maar hoe komt de steller lot het besluit da'l wij daarom den heer Van Wassenaer Catwijc'l moeten stemmen?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 2