MILITAIREN TOESTAND VAN NEDERLAND I burgemeester is eene actie ingesteld, waarvoor hij den 13den Juni in Arnhem is gedagvaard, terwijl de beide wethouders als getuigen moeten optreden. Er is dus geen voorzitter van het stem bureau, en dit is toch noodig om een stembureau te formeeren. Breda, 4 Juui. Door de opkomst der militiens van de lichting van dit jaar is de ziektetoestand van het garnizoeu zeer verergerd en is de sterfte onrustbarend toegenomen. Om de besmetting zoo veel doenlijk tegen te gaan, is het arsenaalgebouw tijdelijk tot ziekenhuis ingericht, ten einde het hospitaal te kunnen desinfecteeren. Er zullen ook tenten voor ziekenverblijf in de open lucht wor den opgeslagen. [Hbl EEN WOORD over den door L. ui tenant-Grener aal W, J, Knoop, Overgedrukt uil het Gids-Nummer van Februari.) Nog altijd houdt den krijg aan tusschen Frank rijk en Duitschland, en de stand van zaken is nog niet van dien aard, dat men zeggen kan wanneer die krijg zal eindigen. Maar de laatste tijd heeft ons gewend aan zoo verbazende, zoo geheel onvoorziene gebeurtenissen, dat zeer goed op het oogenblik, dat deze bladen ter kennis van het algemeen komen, de toestand van zaken weer geheel anders is, dan zij was toen die bla den werden geschreven. Niets zoo ijdel en zoo ondankbaar als over de toekomst te willeD spre ken, nu de loop der gebertenissen zoo met alle waarschijnlijkheid spot en zoo alle berekeningen van het menschelijk verstand teleurstelt; wij leven in een tijd, waarin men zich over niets moet verwonderen. Daarom is het zeer goed mogelijk, dat wij van eene verkeerde ouderstelling uitgaan, wanneer wij hier aannemen, dat deze oorlog geheel ten nadeele van Frankrijk eindigt en Duitschland daardoor een beslissend overwicht verkrijgt en de machtigste mogendheid van Europa wordt; toch is het met die ouderstelling, dat wij den militairen toestand van ons vaderland in algemeene trekken willen nagaan, en onder zoeken welke waarborgen die ons oplevert voor de toekomst. Een enkel woord over den thans nog gevoerdeu oorlog moge voorafgaan. Die oorlog is geen oorlog tusschen twee vorsten, twee regeeringenhet is een oorlog tusschen twee volken. Daarom is het ook geheel en al overbodig om te onderzoeken, welke der regeeringen door hare handelingen dien oorlog heeft doen uitbre ken; die oorlog is het noodwendig gevolg ge weest van den tot haat en vijandschap geklommen naijver tusschen het Fransche en het Duitsche volk: en de schuld der regeeringen heelt hoofd zakelijk alleen daarin bestaan, dat zij niet gedaan hebben wat de plicht is van eene goede regeering; dat zij niet door verstandige bezadigdheid dien naijver hebben trachten weg te nemen, die haat en vijandschap in de geboorte hebben trachten te smoren. De plicht is verzuimdzoowel de eene als de andere regeering heeft meer dan eens de volksdriften in zulk eene mate aangewakkerd, dat het menschdom thans de wrangste vruchten daarvan plukt; maar het gedane is niet onge daan te maken; en gemakkelijker is het de harts tochten van een volk te ontbreidelen dan die hartstochten weer aan banden te leggen. De regeeringen werden hier meegesleept door de openbare meening tot het oorlogvoeren; endaar- om wanneer men er zoo op aandringt om niet aan een enkel mensch het recht van oorlog verklaren in handen te geven, maar daarover het geheele volk te laten beslissen dan is dit mogelijk een zeer rechtmatige eisch, maar die zich toch moeielijk gronden kan op de gebeurte nissen van 1870, want zoowel het Fransche als het Duitsche volk hebben het uitbreken van den oorlog met hun bijval en toejuiching begroet. De volkeren zijn, even goed als hunne regeeringen, medeplichtig geweest aan dien oorlog. Verbazend is de loop der gebeurtenissen ge weest. Men had misschien wel gedacht, dat de overwinning aan de zijde van Duitschland zou zijn; maar niemand had zich kunnen voorstellen, dat reeds in de eerste maanden die overwinning zoo volkomen zou wezen en de Fransche legers zoo ontzettende en zoo smadelijke nederlagen zouden ondergaan. De uitkomst heeft de gemoe deren op de geduchtste wijze geschokt; en de talrijke afgodendienaars der fortuin hebben zich toen gehaast om zich voor de opgaande zon te buigen, den overwinnaar lof toe te zwaaien en den gevallene te verguizen. Was men in vorige jaren overdreven ingenomen met de Fransche legerbenden en had men toen geen woorden genoeg om lof toe te zwaaien aan de onstuimige en onwederstaanbare dapperheid der Zouaven, die keurbende bij uitnemendheid, thans sprak men met geringschatting vau Napoleons troepen, Men zal bemerken dat bet eerete gedeelte, al heeft bet eenigi- zins de verdienste van actualiteit verloren, wegens bet verband niet kon weggelaten worden. En al zijn wij bet niet in alle om zichten met de oordeelvelling over Duitschland eens, wij nemen ook het artikel over om des generaals Knoop inzichten over onzen militairen toestand te doen kennen. en hemelhoog daarentegen verhief men die zijns tegenstanders bij de Duitschers was alles uitmun tend en volmaaktdaar was orde, geestdrift, vader landsliefde en dapperheid in de hoogste mate. Men zag voorbij dat ook hierin het geluk zeer veel afdoet; dat een overwinnend leger gewoonlijk niets anders dan goede hoedanigheden vertoont, een geslagen leger niets anders dan leemten en gebreken zichtbaar maakt; dat de uitkomst van een veldtocht meestal minder afhangt van de troepen dan van de aanvoering; dat die aanvoering bij de Pruisen uitmuntend is geweest, bij de Fran- schen jammerlijk slecht; en dat hoofdzakelijk aan die zoo uiteenloopende aanvoering de nederlagen van Metz en Sédan zijn te wijten. Die nederlagen waren het noodwendig gevolg van verstand aan de eene zijde, onverstand aan de andere. Maar de buitengewone grootte en omvang van die nederlagen? Fredeiik XI nam bij Pima 14,000 Saksers krijgsgevangen, Napoleon I dwong bij Ulm 30,000 Oostenrijkers de wapenen neer te leggen, Dupont moest zich te Baylen met 18,000 Franschen aan de Spanjaarden overgeven; dat waren in der tijd wapenfeiten, waarvaD de wereld gewaagde, en wat beduidt dat toch, in vergelijking van de gebeurtenissen van onze dagen; wat zijn Pirna. Ulm en Baylen, in vergelijking van Metz en Sédan waar legers van honderdduizend man, van ver over de honderdduizend man, de wapenen neder- leggen voor den overwinnaar? Het antwoord hierop is, dat, zonder het buiten gewone van die wapenfeiten van onze dagen te ontkennen, men toch evenwel ook in aanmerking moet nemen, dat de groote omvang der door de Franschen ondervondene nederlagen zich laat verklaren door de groote uitbreiding der getals sterkte van de legers bij de hedendaagscbe oor logen. Bij Ulm, bij het begin van den veldtocht van 1805, telde Napoleons leger in Duitschland 180,000 man, dat van zijne tegenpartij was veel minder sterk; en op het oogenblik waarop wij dit schrijven (December 1870), nu de oorlog reeds aanzienlijke verliezen van menschenlevens heeft gekost, beweert men toch, dat zich in Frankrijk eene macht bevindt van niet minder dan achtmaal honderdduiiedd Duitschers, waar eenige honderd duizenden Franschen tegenoverstaan. Daar, waar de getalssterkte der legers op eene zoo reusach tige wijze is toegenomen, is het natuurlijk, dat ook de verliezen bij de veldslagen, door die legers geleverd, oneindig grooter zijn dan vroeger. Die groote toeneming van de getalssterkte der legers is vooral te wijten aan de wijze waarop Pruisen zijne legers samenstelt en waardoor de andere Europesche mogendheden gedwongen zijn geworden, min of meer ook de samenstelling van hunne legers te wijzigen. In Pruisen maakt geheel het volk het leger uit eene uitmuntende in richting zoodra het aankomt op de verdediging van den vaderlandschen grond; zoodra het een strijd geldt, waarin allen het hoogste belang stel len. Maar niet voor verdedigende oorlogen alleen, ook voor aanvallende oorlogen, voor het maken van veroveringen, bezigt Pruisen zijne wapen macht; en dan heeft zulk eene samenstelling van het leger groote bezwaren, 't Is waar, die bezwa ren doen zich weinig gevoelen, wanneer zooals in 1864 en 1866 de oorlog maar kort duurt; en daar die samenstelling het middel geeft oin zeer sterke legers te velde te brengen, heeft men dikwijls het middel om den oorlog spoedig te eindigen, wanneer men te doen heeft met een vijand, die over veel minder sterke legers heeft te beschikken. Maar wanneer een oorlog gerui- men tijd aanhoudt, dan worden de bezwareD, verbonden aan zulk een samenstelling van het leger, voor het volk zeer groot en zeer drukkend, Bij het Pruisische leger heeft men de kern van het volk, het rijke, beschaafde, verlichte, ver standelijk ontwikkelde gedeelte des volks; dat maakt -het leger beter en krachtiger; maar dat maakt ook de verliezen veel gevoeliger, welk dat leger ondervindt. In godsdienstigen zin gesproken, zijn alle menschen gelijk, en dus in dien zin doet het er niet toe, of hij, die op het slagveld sneu velt, een arm, onwetend daglooner is, of eeD man, die door kennis en vermogen uitmunt; maar toch, de kracht des volks lijdt door het sneuvelen van den eenen oneindig meer dan door het sneu velen van den anderen. Als bij een veldslag dui zend Fransche soldaten den dood vinden, die in den regel geen huisgezin hebben, geen vrouw of kinderen, en die meestal behooren tot de minst ontwikkelde standen der maatschappij, dan is dat voor Frankrijk veel minder verlies dan voor Duitschland het sneuvelen van duizend Duitsche soldaten, die zeer dikwijls hoofden van huisgezin nen zijn, die zeer dikwijls tot het verstandigste en verdienstelijkste gedeelte des volks behooren. Daarom, wanneer de oorlog wat lang aanhoudt en wat groote verliezen te weeg brengt, dan worden de nadeelen van die Pruisische legerinrichting zeer merkbaar: landbouw, handel, nijverheid, kunsten en wetenschappen, alles kwijnt dan of staat stil, omdat de werkende en denkende krach ten door den oorlog daaraan zijn onttrokken; en van huis (tot huis wordt dan de mare aan gekondigd van het sneuvelen van een der magen en schier geen woning waarin dan de rouw niet binnendringt. Dat alles en erger getroost zich een volk, wan neer het er op aankomt om zijne vrijheid, zijn bestaan te verdedigen; Leidens burgers hebben daarvoor den wreeds ten hongersnood getrotseerd. Maar wanneer het enkel te doen is om aan te vallen, om te veroveren, om uitbreiding van macht en heerschappij, dan is een volk minder bereid om zulke zware offers te brengen; daD zal de geestdrift spoedig uitdooven; dan zal de galm der vaderlandsche liederen spoedig verflauwen; en dan komt spoedig het denkbeeld op, dat men de zware offers betaalt voor den wapenroem, waarmede de gevoerde oorlog den Duitschen naam omgeeft. Maar in Pruisen heeft de regee ring den loop der zaken geheel in handenhet naberouw van het volk blijft dus ijdel en baat niets; en ook hieruit kan men zien, dat eene legerinrichting als in Pruisen alleen is goed te keuren onder de voorwaarde, dat het volk zijn wil genoegzaam kan uiten en doen gehoorzamen, en daardoor kan beletten, dat er misbruik ge maakt worde van zulk eene legerinrichting. Ont breekt die voorwaarde, dan is die legerinrichling een gevaarlijk middel voor een heerschznchtig veroveraar om zijne neiging den vollen teugel te vieren; dan is die legerinrichting een ongeluk voor een volk. Het heeft bij ons te lande evenmin als elders bij dezen oorlog ontbroken aan uitbundige lof redenaars van het Duitsche volk, aan bescbim- pers van Frankrijken men is daarbij vaak te werk gegaan met eene overdrijving, die strenge afkeuring en veroordeeling verdient. Duitschland was in sommisger oog een ideaal; bij dezen oorlog, zeide men, streed het voor recht, voor vrijheid, voor waarheid en deugd; bij de Duit schers was alles goed, edel en verstandig; zede lijkheid en godsdienst hoorden daar te huis; op de meest menschelijke wijze voerden zij den oorlog; en hun vroom opperhoofd liet nooit na aan God de eer toe te schrijven van de behaalde overwinningen. De tegenpartij van Duitschland werd daarentegen op de zwartste wijze afgeschil derd; alles was daar slecht en ellendig; geen waarheid, geen kracht was daar meer aanwezig het Fransche volk was door eene onzedelijke letterkunde tot in den grond bedorvendaar wus niets goeds meer mee aan te vangenhet moest maar van de, aarde verdwijnen, even als weleer die bedorven volkeren, die deD grond bewoon den, waarop de stammen Israels zich zouden vestigen. En zulke onzinnige, godslasterlijke taal kwam zelfs uit de mond van de mannen der weten schap; van hen, van wie men allereerst kalmle en zelfbeheersching mocht vorderen; en bij ons waren er, die ons wilden diets maken, dat ook wij moesten juichen in de zegepralen van Duitsch land en in Frankrijks diepe vernedering; wait de Duitschers waren immers onze broeders; wij behoorden immers ook tot den Germaanschen stam. Even alsof wij daarom geheel en al de herinnering moesten uitwisschen van al dat goede eu groote, dat sinds eeuwen her de schitterende vernuften en uitstekende geesten van Frankrijk hebben voortgebracht; van die uitnemende dien sten, die rede, beschaving en vrijheid aan hun denken en werken te danken hebben I God lofl daar zijn ook bij ons uitstekende man nen geweest, die met de kracht der overtuiging die dwaze partijdigheid ten aanzien van Duitsch land hebben bestreden, en die indachtig hebben gemaakt aan de gevaren, waarmede de zegepra len van Duitschland ons konden bedreigen. Groen van Prinsterer behoort hier allereerst genoemd te worden, een man, wiens staatkundige en ker kelijke meeningen zoo vaak tot bestrijding uit lokken, maar die hoogen eerbied en sympathie verdient, evenzeer om zijne uitstekende kennis en vermogens, als om het warme hart, dat hij zijn vaderland toedraagt; hij is Hollander van top tot teen. Met hem hebben anderen evenzeer de loffelijke taak vervuld van het oprecht te be strijden, door velen ten aanzien van Frankrijk gepleegd, en de uitbundige lof aan Duitschland toegezwaaid aan den toets van het onderzoek le onderwerpen. Het gezond verstand, ons volk zoo eigen, komt daardoor spoedig tot het besluit: dat het verkeerd is, zoo al het goede alleen aan de eene zijde te willen zoeken, al het kwade alleen aan de andere; dat het Fransche volk zijne ge breken en ondeugden heeft, die het vaak op de lichtzinnigste wijze ten toon spreidt, maar ook zijne deugden en groote hoedanigheden; dat het aan dit volk is, dat wij de beginselen van 1789 hebben te danken, dat Europa met een nieuw leven hebben bezield en overal den sluimerenden vrijheidsgeest hebben doen ontwaken; dat de Fransche letterkunde, die men thans om enkele ongelukkige voortbrengselen van enkele wufte schrijvers met den naam van onic- delijk brandmerkt, eene letterkunde is, die nu en ten allen tijde groote en schitterende vernuf ten heeft voortgebracht, mannen, die eene krach tige en weldadige werking hebben uitgeoefend op verlichting en beschaving; ontken dit, zoo ge durft, en wij noemen u de Damen van Bossuet, van Pascal, van Descartes, vau Montesquieu, van Guizot, van een aantal anderen. Dat verwijt van onzedelijkheid is zoo gemak kelijk aan eene letterkunde gedaan en getuigt zoo weiDig van zelfkennis; of kan men om ons maar tot Duitschland te bepalen ook Duitsche letterkunde geheel verdedigen tegen dat verwijt? Is Heine soms een stichtelijk dicht#, geworden? Is Goethe's „Wahlverwandtschaftej" bij geval een zedelijk boek Het is een vervelen) boek, en oneindig aangenamer is de lektuur van een der goede romans van George Sand; masi de verveling van de „Wahlverwandtschaftef brengt daarom nog niet de zedelijkheid in ha#, gevolg mede. Neen, in dit opzicht heeft ook j# Duitsche muze niet het recht zoo uit de hoogt, op aDderen neer te zien; ook haar roem va- onbevlektheid laat wel wat te wenschen over. Maar daargelaten de betrekkelijke waarde vat de oorlogvoerende volkeren, is er dan misschiet in de wijze waarop zij dien oorlog voeren, eem afdoende reden gelegen om al ons medegevoe tot het eene volk te wenden en van het andeti af te keeren? Is het waarheid, zooals sommigen aanvankelijk geloofden, dat die oorlog door di Duitschers op voorbeeldig edele wijze gevoett wordt, met de meeste menschelijkheid, met di meeste verschooning Tanden vijand? Niemaol deelt meer in dien waan; de gebeurtenissen dei laatste maanden hebben een te helder licht doet opgaan over den loop der zaken in Frankrijk, dan dat het mogelijk zou zijn, ook voor den vu- rigsten voorstander van Duitschland, om zich lan ger over te geven aan zulk een begoocheling De oorlog is nooit vrij van jammeren en gruwe len; maar in Frankrijk wordt thans oorlog ge voerd, zooals men meende dat dit niet meer mo gelijk was onder beschaafde volkeren; men oor loogt daar, zooals voorheen de Alva's en de Romero's bij ons te lande, de Tilly's en de Wallenstein's in Duitschland hebben geoorloogd. Het is alsol wij thans twee of drie eeuwen zijn teruggegaan. Zeker, bet zou verregaaud onbillijk zijn om de schuld van wat thans op den Franschen bodem gebeurt, eenig en alleenlijk op Duitschland te werpen; de schuld drukt op beide partijen; Frankrijk geeft vaak aanleiding tot de wreed heden, door de Duitsche legers gepleegd; die wreedheden zijn het gewone gevolg van eet volksoorlog. Maar bij eiken volksoorlog is altijd de sympathie van het algemeen aan de zijde vat het volk dat aangevallen wordt, dat op eiges bodem strijdt, dat zijn huis en haard, zijne akkers en bezittingen tegen den vreemden overweldig: verdedigt; en met afkeer wendt men zich i van dien vreemdeling, die, om zijne overweldi ging te doen gelukken, voor geen middelen, hot barbaarsch ook, terugdeinst, die rooft, die moord die brandt, die de steden vernielt om de vestin gen meester te worden, en die met den dool straft de krijgsgevangenen, welke geen andere misdaad bedreven, dan de wapenen te voeren om vrouwen en kinderen te beschermen tegen het woeden des soldaats. Waarlijk, een Christelijk volk moest niet op zulk eene wijze den strijd voeren. En hoe zal die strijd eindigen Dat is moeilijk te zeggeneen goed einde is moeilik te voorzien. De oorlog zal ophouden, maar het zal daarom toch geen vrede worden; de haat tusschen de beide volkeren zal blijven bestaan en vroeg of laat een nieuwe uitbarsting teweegbrengen. Hier meer dan ooit, gelden da Costa's woorden: „werd het vrede Omdat de donder zweeg van 't moord ver [spreidend kruid Is de oorlog in zijn vaart ook in zijn [bron gestuit f" INGEZONDEN. Aan de kiezers in het kiesdistrict Leiden! De Heer Van Wassenaer van Catwijk is een op recht en eerlijk man. Hij veinst noch ontveinst, hij gaat recht op zijn doel af, verkondigt de mid delen die daartoe leiden en ontziet zich niel uiterlijk en onbewimpeld, soms wel wat hard en ruw zijne tegenstanders woorden toe te vverpet die op zich zelf wellicht te laken, in hem echter te eer vergeeflijk zijn, naarmate hij hel gewicht zijner bewoordingen niet altoos bevroedt. Aan doorzicht, aan wetenschappelijke of staatkundige ontwikkeling, aan christelijke zachtmoedigheid in de beoordeeling van andersdenkenden, moge het den Baron ontbreken, den moed zijner over- tuiging kan niemand hem ontzeggen. Voor om kiezers is dit verschijnsel inderdaad verblijdend, in zooverre wij den Heer v. Wassenaer niet new de meeningen van anderen, niet naar losse ge- ruchten van een misleidend of misleid publiek, maar door hem zelf leeren kennen en beoordeeleo Wat hij wil en hoe hij wil, openbaarde hij onduh belzinnig in eene door hem op den lsten Jut gehouden redevoering, op eene algemeene Ve gadering van de Vereeniging voor het Christelijk Nationaal Onderwijs. Leest ze gelijk hij voorkom' in de Heraut van 2 Juni: „Mijn levenstaak is is „de Tweede Kamer de belangen ook van dete „vereeniging te behartigen. Wij leden der „Kamer zijn totaal machteloos als een kleine „bende en een van alle zijden ingesloten vesting- 'De liberale Kamerleden zijn er op uit in alk' „het volttrekte malerialiime in de plaats der geopen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 2