S\ 3453 A0. 1871. Zaterdag 13 Mei. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". DE FAMILIE-JUWEELEN. DAGBLAD. PRIJS DKZKR COURANT. Vopr Leiden per 3 maanden3.00. franco per post9 3.85. .^fzonderlijke Nornmersy 0.05. Deze Courant wordt dadelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS IJKH. ADVKRTKNTIEN. Voor ielereo regal0.15. Grootere lettor, naar 4e plaatsruimte die xy beslaan. Leiden, 12 Mei. Bij de voortzetting in de gisteren gehouden zitting van de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal, vaD de discussiën over Hoofdstuk V, (Depar tement van Binuenl. Zaken) werd bij de afdee- ling VIII (onderwijs) en wel bij art. 118 het volgende in liet midden gebracht: De heer Van Kuijk ontwikkelde het gerezeD bezwaar omtrent het tractement van Professor Kaiser. Op de oorspronkelijke begrooting was eene v6i'hooging van zijne jaarwedde uitgetrok ken, onder bijvoeging dat deze op grond van dertigjarigen diensttijd, daarop aanspraak had. Op de definitieve begrooting is die verhooging teruggenomen, waarom in 't Voorl. Verslag ge vraagd werd, of dit ook eene vergissing was. Dit was echter niet 't geval, want de Minister ver dedigde die terugneming in de Mem. v. Beantw., omdat de hoogleeraar Kaiser eerst bij besluit van Jan. 1845 tot gewoon hoogleeraar is bevorderd, en hij dus nog geen vecht heeftop verhooging. Spr. wees er op dat die berekening niet opging,, nadat de hoogleeraar vooraf reeds als buitenge woon hoogleeraav had gefungeerd. In allen geval als de zaak, gelijk hij meende, op zijn minst ge nomen twijfelachtig was, dan vorderde de billijk heid iets te doen voor een man van zooveel talent, ook in 't buitenland zoo zeer gewaardeerd. Hij was bereid een amendement voor testellen, maar zou eerst de opinie des Ministers afwachten. De heer Moens ondersteunde den vorigen spreker., Hoewel niet geheel deelende de argumentatie, ontleend aan de explicatie tan buitengewoon en gewoon hoogleeraar, geloofde hij niet dat het noodig was, om toch het besluit van 1843 niet op den lieer Kaiser toepasselijk te achten. Zijne meening was dat de vermeerdering van tractement niet aan Aeu tilel, maar aan het geven van onderwijs ver- tonden is en dat had de heer Kaiser gedaan. Hij was dus zeer voor de verhooging. De heer Jonckbloet kon tot zijn spijt niet tot dezelfde conclusie komen. Tot zijn spijt omdat het betrof een vaD die weinige geleerden die te recht eene Europesche vermaardheid bekomen. Hij hield zich aan art. 133 van het organiek besluit van 1815 in verband met art 1 van het besluit van 15 Febr. 1843. Verhooging kon alleen toepasselijk zijn op gewone hoogleeraren die 30 jaren dienst hebben. Deze had de verdienstelijke boogleeraar niet omdat zijn werkkring als buitenge woon lioogleeraar niet kon medegerekend worden. De fout zat in de voortdurende miskenning van art. 1 van liet organiek besluit, door buitengewone hoogleeraren aan te stellen, zonder hen de rech ten van boogleeraar toe te kennen. De heer v. Wassenaer v. Catwyk merkte op, dat bij de credietwet reeds de helft van de ver hooging is toegekend. Hoe kon uien die nu weder terug nemen? Bleeft de Minister volhouden, dan zou hij stemmen voor het aangekondigd amen dement. De Minister beschouwde die zaak alleen uit liet oogpunt van de wet en het recht, 't Zou onrecht vaardig zijn jegens anderen, wier jaren van buitengewoon hoogleeraar niet medetelden, als het aan den hoogleeraar Kaiser werd toege kend. Wilde men nu wijzen, op 's mans verdiensteb, men geve daarvan een blijk op grond van (lije verdiensten, maar niet door verkeerde toepassing der wet. Overigens is het Ëngelsch systeem vah parlementaire belooningen niet inheemsch. De Mi nister die de groote verdiensten van den heer Kaiser erkende wilde echter gelijkheid van recht. Het be ginsel moet gehandhaafd blijven, dat de betrek king van buitengewoon hoogleeraar van die van gewoon hoogleeraar onderscheiden zij. De heer Van Kuijk vroeg of er geen andere, redenen zijn? Hem is medegedeeld dat prof. Schollen wel degelijk verhooging had erlangd, waarbij de jaren van het buitengewone hoogleé- raarsamht hebben medegerekend. Hij stelde als amendement voor artt. 118 te vet- hoogeu met 700. De heer Rombach had de hoogste achtirig voor den lieer Kaiser, een man van Europeesclie. vermaardheid. Het was meermalen gebeurd dat wetgevende vergaderingen de verdiensten beloó- nen,(maar was dit de strekking van 't amendement? Neen, want dit zou wetsverwringing zijn, waar toe spr. niet kon medewerken. De heer|Van Reenen geloofde ook dat naar de letter der wet de heer Kaiser geen aanspraak óp verhooging had, maar als er antecedenten warén, dan zou 't iets anders wezen. De heer Van Voorthuijsen zeide dat, gesteld dit er afwijkingen van 't organiek besluit zijn, 't dan hoog tijd was daar niet mede voort te gaan. De Minister antwoordde dat er zoo ver hem bé kend was, geen antecedenten bestaan, en at ware dit (zoo, dan zou hij toch moeite gehad hebben ze ie vermeerderen. Overigens geloofde hij dat aan nié mand minder dan aan den heer Kaiser de strijd over zijne bijzondere Belangen, hier gevoerd, aan genaam kon zijn. De heer Verheijen gaf in overweging om de discussie uit te stellen tot morgen, omdat er twij fel bestond of er een antecedent was. Was er een, dan zou hij voor het amendement stemmen. Wegens het vergevorderd uur verdaagde de voorzitter de vergadering tot heden te 1 uur. officieel aan te toonen dat en hoe zij hare ver plichting in dit opzicht heeft nagekomen. In een kort overzicht van den uitslag der ver kiezingen voor de Provinciale Staten, dat voor komt in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van lieden, wordt o. a. gezegd „Maar in waarheid schitterend is hét succeh, te Leiden behaald. Daar vooral was de strijd zeer warm, en het resultaat is geweest, dat het aftredend liberale lid werd herkozen en dé beide aftredende conservatieve leden, mannen nog wel als Van den Bercli van Heemstede en Cock, werden vervangen door de liberale candidaten Buys en De Freinery. „Leiden heeft zich verdienstelijk gemaakt jegens de liberale zaak. „Niet minder heteékenis dan de uitslag te Leiden heeft die te Arnhem. Het dakr aftredende con- servbtiève lid, de heèr Van Limburg Stirum, is vervangen door den libéralen candidaat den heer Van Hasselt. Arnhem ën Leiden zijn de licht punten in déze verkiezingen." De commissaris des Konings in Zuid-Holland heeft bepaald, dat de eind-examens der hoogere burgerscholen in deze provincie dit jaar zullen gehouden worden te Delft, en benoemd tot voor zitter der commissie ter exaininatie den heer J. A. Keurenaer, voorzitter der commissie van toe zicht op het middelbaar onderwijs te Delft; tot leden de heeren H. De Veer, directeur en Dr. F. Knottenbelt, leeraar aan de H. B. S. te Delft; J. Sleijnes Gz., directeur der H. B. S. te Schie dam, M. R. Bruck, leeraar aan de H. B. S. te 'S-Hage, J. H. Slater aan die te Rotterdam, G. A. Breuleux aan die te Leiden en J. H. Dijkman aan die te Dordrecht. Naar wij vernemen hebben Burgemeester en Wethouders dezer gemeente het voornemen om, óp uitnoodiging van de vereeniging Jfusij Sacrum alhier, het door gemelde vereeniging gesticht gebouw, dat Zondag in gebruik wordt genomen, heden (Zaterdag) des namiddags te half drie uren in oogenschouw te komen nemen. Men zal herinneren dat, bij Raadsbesluit van 28 Juli 1870, voor de stichting van dit gebouw met daarbij behoorend terrein aan de vereeniging het recht van opstal werd verleend voor een gedeelte van het planstoen nabij de Hoogewoerdspoort.o.a. op voorwaarde det het gebouw, bionen twaalf maan den na de dagteekening der goedkeuring van ge- meid Raadsbesluit, moest zijn voltooid. De ver eeniging wenscht Burgemeester en Wethouders, als vertegenwoordigende het gemeentebestuur, Gistenavond ten ongeveer halftien is een wagen bespannen met een paard, van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij, aan den Ouden Rijn in het water gereden, doordien de voer man aldaar wilde keeren en het paard viel; ongelukken zijn niet te betreuren; het paard is te halfelf en de wagen te ongeveer 12 uren uit het water gehaald. Zoowel door den inspecteur voor het genees kundig Staatstoezicht voor Gelderland en Utrecht, als door den inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht, zijn met het oog op het heerschen van pokken en andere besmettelijke ziekten bedenkingen kenbaar gemaakt tegen het vereenigen van groote massa's troepen in kam pementen, uit hoofde het te samen brengen eener menschenmassa uit alle oorden van het Rijk, waar niet alleen pokziekte maar ook roodvonk en mazelen heerschen, als eene gelegenheid ge vende oorzaak tot uitbreiding dezer ziekten is aan te nemen. Op grond van deze bezwaren, acht de Regee ring het raadzaam om het kampeeren der troepen, dal in de maanden Juni, Juli en Augustus sou geschie den, niet te doen plaats hebben, en als een gevolg daarvan de miliciens van de lichtingen 1867 en 1868 niet onder de wapenen te doen opkomen tot het bij wonen der najaars-oefeningen. De gelden lot bestrijding der uitgaven voor een en ander, op de begrooting tot een gesamen- lijk bedrag van ƒ289,652 uitgetrokken, zijn thans niet noodig. Om daarmede het ingediend wets ontwerp te verminderen, is door den Minister van Oorlog een Nota van wijziging aan de Kamer ingezonden, waardoor het hoofdstuk van Oorlog nu wordt verminderd tot f 14.608.463. Bij de overweging in de afdeelingen der Tweede Kamer van het wetsontwerp tot invoering eener be lasting op het verbruik van gedistilleerd in Suriname, toonde men zich van verschillende zijden er over verwonderd, dat de regeling dezer aangelegenheid in de kolonie zooveel vertraging had ontmoet, en werden de vermoedelijke oorzaken daarvan nage gaan, zoomede de vraag of de schuld lag bij de Kolo- nialeStatén dan wel bij het Koloniaal bestuur. Aan wien evenwel vroeger en later de vertraging ook ligge, dit schijnt zeker, dat men in Suriname ruimschoots in de gelegenheid geweest is eene verordening als de hier bedoelde tot stand te brengen. Om die reden vond het gevoelen van enkele leden, die de zaak ook nu nog aan Gou verneur en Staten wenschten overgelaten te zien, algemeen tegenspraak. Hun werd geantwoord, dat na al het gebeurde vaststelling bij de wet geheel strookte met de bedoeling van het regee- ringsregleuient, gelijk die hij de schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling gebleken is. Met génoegeu heeft men opgemerkt, dat bij den Gon- verneur de bezwaren tegen deze belasting gewe ken zijn en men voedde de hoop, daLzijne tegen woordige denkwijze gunstig op de uitvoering der wet werken zal. Volgens art. 2 der ontwerpverordening wordt de voorgestelde belasting geheven: a. bij wege van een accijns op het hinnenlandsch gedistilleerd in deze kolonie verbruikt wordende; b. bij wege van een patentrecht te voldoen door hen, die binnen- of buitenlandsch gedistilleerd ter consum- tie verkoopen. Het netto bedrag der opbrengst van den accijns begroot het Koloniaal bestuur op f 110,000. De hoop werd uitgedrukt, dat deze raming niet tegenvalle. Van elke poging om de opbrengst van het patentrecht te berekenen, oor deelt het Koloniaal bestuur zich te moeien op- houdeD, wegens de onzekerheid omtrent den invloed, dien de voorgestelde hervorming op het debiet van dranken zal uitoefenen. Men was echter van gevoelen, dat het voorbeeld van Deinerarij aan Suriname tot voorlichting strekken moest. Daar heeft men wegens de groote moeielijkheid van inning, deu accijns van 2 dollars tot op dollar per gallon teruggebracht en bij toeneming het begingel gehuldigdlage accijns en hoog patent. Aan dien regel beantwoordt de ontwel'pverordening niet. Veeleer schijnt zij op het tegenovergesteld beginsel te steunen. Naar men verneemt zullen de examens voor jeugdige toonkunstenaars, dingende naar de door Z. M. den Koning ingestelde beurzen, waarvoor (Novelle naar het Hoogduitsch). {Vervolg.) Hoewel men anders aanneemt, dat de dood tegenzin of bitterheid wegneemt, zoo werd echter Je verhouding tusschen deze beide mannen zelfs io de laatste oogenblikken van den eenen tocb geenszins hartelijker. Wellicht kwam dit, daar er nimmer haat of een of ander kwaadwillig ge- roei tusschen hen had bestaan, maar slechts eene diepgewortelde koelheid en vervreemding, die moeilijk uit den weg is te ruimen, als zij haar oorsprong heeft in de verscheidenheid der karak ters en gevoelens. De Chev.alier steeds stil en teruggetrokken eb reer weinig tot vertrouwen geneigd, sprak in het geheel niet en deed den president gevoelen dat hij ongelegen kwam. Maar deze was de man niqt °m zich door zulke kleinigheden te laten afschrik- tao, hij verbeidde met de grootste bedaardheid do aankomst van Felix, die des avonds laat uit de hoofdstad verwachtwerd en maakte inlussehep van dien tijd gebruik, om den Chevalier door troost rijke woorden over het leven hiernamaals en Gods- gerechtigheid den overgang gemakkelijker te maken. „St.-Aubin," zeide hij toen de duisternis begon te vallen en de diepe stilte die in de zieken kamer heerschte, hem zelfs drukkend begon té worden. „Wenscht gij uw hhrt niet te verlichteh door mededeelingen, hebt gij geene behoefte p met God te verzoenen, voor wiens rechterstoel gij spoedig zult staan?" De Chevalier zag angstig op, zijn oog zocht deb ouden knecht, in wiens trouwen blik en een voudig, vroom geloof hij tot hiertoe zijn eenigen troost had gezocht. De oude man verstond hem dadelijk. „Ik bid u, mijnheer de president laat mijnheer rusten/' verzocht hij bescheiden en toch met de rechten van een oud en trouw bediende, „hij is er te weinig aan gewend, oip zijn hart voor anderep te openen, het kwelt hem." De president zag hem trotsch aan; „mijn lieve man," zeide hij, „ik ben niet gewoon, dat be dienden, zelfs trouwe dienaren, medespreken, vooral als het zoo iets gewichtigs geldt, als het zielenheil van een stervenden. „Maar merk tevens daarbij op, dat hoe ver- stokter het hart is en hoe onwilliger om zich in den nood zelfs aan te klagen, des te dieper slaat de hand des Almachtigen hen in het stof." „Ik dank u voor uwe goedheid, Rieger?" viel hem de Chevalier in de rede „ik erken uwe goede bedoeling, maar de zorg voor mijninwen- digen en uitwendigen mensch heeft Martin zoo lang op zich moeten nemen dat ik aan hem gewoon ben en geen derden daarvoor verplicht wil zijn." De president zette een medelijdend gezicht, „St.-Aubin, zeide hij waarschuwend, „dat is straf bare lichtzinnigheid, hoe kunt gij hopen, op die wijze den weg tot den genadetroon van Hem te vinden, die de zonde der Vaderen straft tot in het tiende lid I" Toen glimlachte de oude Martin vriendelijk, het gerimpelde gelaat was op dat oogenblik wer kelijk schoon; „mijnheer de president" zeide hij, ik ben wel is waar maar een eenvoudig manen ik heb geen schoone woorden en geleerde gron den voor datgene, wat de verstandigen het „ware geloof' noemen. Wat ik weet is weinig, maar datgene waaraan ik mij vasthoud, veel; en het heeft mijn goeden heer menigmaal getroost, en zal hem nu ook wel zonder ons doen overgaan. Ik zal u zeggen wat het ishet is het levendige en vaste geloof aan Gods üefde, die alle zon daars aanneemt, die berouwvol en geloovig tot Hem komen. Dan is iedere zucht, iedere traan, ieder rechtscha pen gevoel en ieder goed voornemen een gebed; en dat rekent Hij af van onze schuld. Er zijn vele, vele dagen voor den Chevalier voor bijgegaan, waarvan de drukkende last niemand ge zien heeft dan Godhij had in zijn verdriet en kom mer niemand noodig dan Hem en ontving de straf met ootmoednu zal hij ook wel de genade vin den dunkt mij, zonder dat hij hardop bidt en biechtgeloof mij, de berouwvolle zondaar heeft geen hulp noodig, als hij naar Gods rijk verlangt." De president had een kwetsende, trotsche aan merking op de lippen, en het was goed voor Martin, en ook voor den Chevalier, die de ge ringste botsing tusschen heer en bediende als iets ongepast beschouwde, dat het rollen van een rijtuig dat voor de deur stil hield een onaange naam tooneel voorkwam. Beneden hoorde men eene krachtige mannenstem, die op ontroerden toon vroeg: „vind ik oom nog levend?" en een oogenblik later hoorde men haastige zachte schreden op de trap. Het was als of er blijdschap op het gelaat van den stervenden man zichtbaar werd, toen de schoone gestalte van zijn neef aan zijn bed trad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1