De gezant deelt zijn indruk mede omtrent het gebeurde in 't algemeen. Hij spreekt van geeue goed- of afkeuring, en daarom is de conclusie van den heer Z. Bergman, „dat de Regeering een roof, op Rome gepleegd, zou hebben toege juicht," ten eenemale onjuist. Hij vergelijkt het antwoord van den heer Roest met de antwoorden van de regeeringen van België, Oostenrijk, Beieren, Portugal, Spanje, Frankrijk, kortom van alle Katholieke mogendheden. Hieruit, zegt spr., blijkt voldoende dat de be weringen alsof de Nederlandsche Regeering zich partijdig zou hebbeu betoond ten voordeele van Italië, omtrent de in bezitneming van Rome, onjuist zijn. Het blijkt, dat het gebeurde in Italië èn op den heer Roest èn op andere Nederlandsche staatslieden den meest ernstigen indruk had ge maakt. Nederland bleef onzijdig, terwijl de Katho lieke mogendheden allen in de eerste plaats ook wel neutraal bleven, maar in de tweede plaats erken- den, dat een einde moest komen aan de Romein- sche quaestie en meer dan eene Mogendheid sympathie betooude voor de Italiaansche regeering, ja hulde bracht aan de wijsheid en gematigdheid, waarmee die plannen zijn uitgevoerd. Wil de heer Z. Bergman weten wat Protestant- sche mogendheden hebben geantwoord, hij kan de antwoorden van Bern, Stokholin en ook van Athene in zijn exemplaar van 't Groene Boek viDden. Nederland heeft zich op het zeer juiste standpunt geplaatst, dat van algeheele onthouding. Ik kom zegt spr. na deze terechtwijzing tot een ander puot, de zinsnede nl. van een ge sprek, dat, de Italiaansche gezant met den heer Roest zou 'hebben gehouden en dat niet meer liep over de inbezitneming van Rome, maar over eene geheel andere zaak. Door den Paus, door den kardinaal Antonelli eu in de bladen werd be weerd, dat de Paus niet meer vrij was, maar gevaugeu in het Vatikaan. Men voegde er bij, dat hij de als Opperhoofd der Kerk onmisbare vrije gemeenschap met de geloovigen niet meer behouden had, daar post- en telegraafwezen in de handen der Italiaansche Regeering waren. Kardinaal Antonelli intercedeerde met het guns tigste gevolg. De Italiaansche Regeering heelt de meest mogelijke vrijheid aan hel Opperhoofd der Kerk gelaten. De italiaansche Regeering verleende den Paus speciale post- eu lelegraafgemeenschap; de amb tenaren zouden door deu Paus zeiven worden aangewezen en door de Italiaansche Regeering bekostigd. Een gesloten brievenmaal, koeriers over 'tgeheele grondgebied van Italië werden hem verze kerd. Nu heeft men bezwaargemaakt tegen het ant woord van den Minister Roesi(dépêcheN". 75); dat de Minister van Buiteulandsclie Zaken in Nederland gezegd heelt: „Men kan niet meer vragen en men kan niet meer doen." Dit gezegde, dat uitsluitend betrekking heeft op de vrijheid van communicatie 0111 de vrijheid van het opperhoofd der Kerk te verzekeren, heeft men in algemeenen zin opge vat. Als men daartegenover de antwoorden der andere regeeringen plaatst, hoeveel meer gema tigdheid heeft onze regeering dan niet betracht. De Minister van Buitenlandsche Zaken in Baden zeide: „ik voorzeker zal nooit als ernstig die be wering opnemen die ik, ik veiklaar het zonder eenige terughouding, voor valsch houd, en ofschoon het licht mogelijk is dat de Paus van het tegen deel overtuigd is, houd ik die bewering voor eene ellendige uitvlucht, tegen uw Gouvernement zonder eenig bewijs aangehaald,' eu die buitendien zeer groot gevaar medebrengt van al meer en meer in de oogen van verstandige lieden den eerbied voor deu Heiligen Btoel te verminderen." Wat blijft er nu over van de bewering van den heer Bergman dat de Nederlandsche Regeering den roof van Rome zou hebben goedgekeurd? De behan deling welke de zaak hier ondervond, vergeleken met andere kabinetten, had tot lof jegens het vorig ministerie moeten stemmen. Ook de vreemde parlementen hebben hunne regeeringen verdedigd. In de Nederlandsche Kamer heeft men dit anders begrepen. In België alleen werd door een lid van den Senaat een vraag aan den Miuister van Bui tenlandsche Zaken gedaan. De minister antwoordde zeer cutegorisch dat hij als constitutioneel mi nister van een onzijdigen staat geene verklaring behoefde te geven, en dat België zich niet had in te laten metde inwendige inrichtingen van vreemde landen. Men nam niet dit gezegde algemeen ge noegen. Spr. herinnert wat in Duitschland gebeurde. De zinsnede van de Troonrede van den Duitschen Keizer, dat het Duitsche Rijk de vrije ontwikke ling van alle staten en volken eerbiedigde, sloeg blijkbaar op de eenheid van Italië. Toch vond de meerderheid, uit liberalen en conservatieven samengesteld, die zinsnede niet duidelijk. Toen werd in 't ontwerp-Adres van Antwoord eene zin snede opgenomen, waarin werd herinnerd dat de inmenging van Duitschland in de inwendige inrichting van vreemde volken vroeger de kiem van zijn eigen val is geweest en voorts o. a. „dat Duitschland door afwisselende stroomen van sym pathie en antipathie (Ab- en Zuneigung) zich niet van den vreedzaiuen weg moest laten at brengen"; dat Duitschland aan iedere natie de vrijheid gunde, den weg van eenheid in te slaan en aan ieder volk de vrijheid liet den meest gewenschten re- geeringsvorin te zoeken en te vinden. De kleri- kaal-Katholieke partij deed toen een voorstel. Maar welk? Zooals hier, een voorstel oin te verklaren dat het Duitsche rijk verplicht was stappen te doen tot herstel? Neen! Het stelde alleen voor de bedoelde zinsnede weg te laten. Het voorstel werd door alle partijen (behalve de Katholiek- klerikalen) verworpen. En wat is hier gebeurd? Hier, waar men dik wijls hooren inoet, dat de Katholieken niet goed worden bejegend, hier wordt een voorstel gedaan om Nederland te bewegen stappen te doen tot een volledig herstel van de wereldlijke macht van den Paus. Hier staat de heer Heijdeurijck op om te zeggen, dat het noodzakelijk is, dat de Nederlandsche regeering iets doe in deze zaak, ofschoon die spr. er aan twijfelde, want het ge voel van recht was hier verstompt. Men wilde hier wel vredelievende stappen, maar de heer Heemskerk Az. zelf zeide, in deze adressen niets gevonden te hebben, dat alléén dergelijke stappen bedoelde. Die spr. wilde behoorlijken tijd om de adressen te onderzoeken. Andere leden hadden een ander bezwaar tegen de motie Kersteos (tot hen behoorde spr.). Zij meenden, dat een een voudig verzoek tot tusschenkoirist, niet gesteund door kracht en macht, niets baten zou, dan dat het alleen in de kabinetten van Europa een hoongelach tegen ons zou doen opgaan. En toen de zaak in de Kamer besproken was, was de zaak toen uit? Neen, toen werd ons eeDe brochure gezonden van een lid der Kamer. Ge looft niet zeide hij dat de zaak uit is; al ware de motie v. d. Putte aangenomen geworden, de zaak zou toch nog niet uit zijn geweesttot de laatste Italiaansche roover moet worden uit geroeid. Geene vredelievende politiek voorwaar, want het getal Italiaansche roovers bedraagt on geveer 25 millioen. Wat was eenvoudiger, wat was natuurlijker, dan de motie v. d. Putte, strekkende om te verklaren, dat het niet de roeping, niet de aangewezen plicht is der Nederlandsche Regeering zich met deze zaak in te laten. Maar de motie mocht niet worden aangenomen. Waarom niet? Er was geene mede- deeling gedaan van de adressen, waarop die motie steunde. Wel is waar had men dan toch het slot der adressen gehoord, waarop alles aankwam wel is waar had men weken lang tijd gehad en na de aankondiging der motie, zelfs dagen, om van het adres kennis te nemen, nog geen halve pagina druks groot. Wel is waar betrof het hier eene zaak, waarvan vrede en oorlog kon afhan gen en waarvoor men zich dus wel eenige moeite mocht getroosten. Toen spr. zag aankomen, dat de motie v. d. Putte kansen van verwerping opleverde, deed hij een ander voorstel, dat enkel de strekking had, om de onthouding, dat was de onthouding der Re- geering, goed te keuren, natuurlijk in deze zaak. Eene zeer eenvoudige motie, want de Regeering had niets gedaan. Maar ook die motie mocht niet worden aangenomen en werd door eene samen werking van conservatieven en clericalen in deze vergadering verworpen. En men dacht er hier zelfs niet aan, tot welke gevolgtrekkingen die verwer ping der motiën in den vreemde aanleiding kon geven Spr. eindigt. Zijn conclusie is, dat hij gelooft te hebben aangetoond: 1". dat de beschuldiging van den heer Zinnicq Bergman tegenover de vorige Regeering is ten eenenmale onjuist; 2°. dat de Nederlandsche Regeering zich buiten de zaak heeft gehouden, gelijk haar plicht medebracht; 3°. dat in deze Kamer eene partij was, maar eene partij, niet uit clevicale-katholieke elementen samengesteld, die zoo verdraagzaam is geweest, om deu strijd niet te beginnen, maar dien eerst te aanvaarden toen de strijd haar werd aange boden; 4'. dat, terwijl in Duitschland eene alge- mecne stem opging tot behoud des vredes en tot niet-interventie, hier in Nederland, terwijl men aandrong op afschaffing van den oorlog en zijne barbaarschheden, terwijl vredebonden werden opgericht om oorlog te keeren, hier in eene zaak waarvan vrede of oorlog konden afhangen, cle ricalen, conservatieven en anti-revolutionairen elkander de hand hebben gereikt, om ons in moeielijk eden te wikkelen. Na deze belangrijke redevoering heeft de heer Jonckbloet zijne houding tegenover de missie te Rome uiteengezet. Hij wenschte af te wachten, dat de zaak definitief haar beslag zou hebben erlangd en in dien zin zou hij den post op de begrooting laten. Later zou dit niet meer noodig zijn. Maar hij behield dan ook den post alleen in dien zin dat die nog van korten duur zijn zou en allerminst in den zin van een protest tegen den bestaandeu toestand in Italië, waarin alle mogendheden hadden berust. Hij wees er op hoe in België een clericaal ministerie zich op zuiver constitutioneel standpunt bad geplaatst. Hij wilde geen protest, geen diplomatieke inmenging, geen oorlogsverklaring, maar voorloopig afwachten tot de zaken in Italië geregeld waren. Wilde men in het behoud van de missie iets anders zien, men sta dan op en zegge het, en dan zou spr. zeggen: stem den post af, en geef geen voet aan het denkbeeld alsof de Nederland sche vertegenwoordiging in de bres is gesprongen tot herstel van de wereldlijke macht van den Paus. Ten slotte richtte hij een woord tot de katho lieke medeleden. Straks had de heer Bergman gewaarschuwd tegen onheusche woorden ten aanzien eener bevriende mogendheid, terwijl diezelfde spr. even daarna gewaagde van struik- rooverij der Italiaansche regeering. Spr. zeide tot zijne katholieke medeledenzoo ge eenigen invloed hebt op de pers, spoort dan die ijveraars tot gematigdheid aan; zegt hun, dat zij hun eigen zaak schade doen; wijst hun op de reactie in Duitschland tegen hun streven wijst hun op de schade, die de verbreking van de goede, verstandhouding tusschen Nederland en de bevriende mogendheden zou kunnen doen ontstaan. Spr. vreest wel niet dat de hevige uit drukkingen van de ultramontaansche pers tot afbreking van de diplomatieke betrekkingen met Italië zullen leiden, maar de achting voor Neder land zal zeker daardoor niet verhoogd worden. Zegt hun vooral dat dit op onverantwoordelijke wijze schade kan toebrengen aan de eensgezind heid in het land; dat ze daardoor onze histori sche herinneringen opwekken en met die herin neringen ook volksdriften. Ten slotte een woord aan de conservatieve partijgeen les, maar een raad. Vereenigt u niet met het oog op de stem bus met de Ultramontanen. Hij laat daar of die partij in de jongste debatten dit hier heeft ver klaard, maar het valt niet te ontkennen dat uwe organen het meer dan weuschelijk is doen. Er is hier gesproken van coalitie van verschillende partijen. Dat is niet van onze zijde uitgegaan, maar de heer van Kuijk heeft gezegd, dat mon sterverbond een leelijke naam is. Dat is zoo, maar eene leelijke zaak kan alleen met een leelijken naam bestempeld worden. Later heeft men het teruggebrcaht tot zamenwerking tusschen ultramontanen, orthodoxen en conservatieven, tot een doel, verlaging van den census. Welnu, dan herinnert spr. aan de conservatieven, dat voor, de kerkelijke partijen de census niet is doel maar middel. De heer Heemskerk Az. refereerde zich ten opzichte van de missie te Rome aan de bekende zinsnede in de Memorie van Beantwoording van den Minister van Buitenlandsche Zaken. Wilde men de zaak tot beslissing brengen, dan ware het beter een amendement voor te stellen. In dit geval zou er misschien ook op overlegging van diplomatieke stukken worden aangedrongen, ter wijl men zich tot dusverre slechts beriep op het Groene Boek van eene vreemde Regeering. Daarna kwam hij op tegen de strekking van de rede van den heer Jonckbloet en herhaalde ten slotte dat, wilde men eene beslissing, een amendement moest worden voorgesteld, toegelicht door diplo matieke stukken eener Regeering aan wier eer lijkheid en goede trouw niet getwijfeld kon worden. Hij zou zich iu deze zaak niet verder verdiepen want dergelijke discussiën werden lichtelijk ge mengd met zaden en kiemen van godsdiensthaat. Zonder in détails te treden over hunne replie ken, die meer sloegen op de vroegere houding bij de motie Cremers ingenomen, schaarden de sprekers van de rechterzijde zich geheel onder het vaan van den heer Heemskerk Az. Dit was het geval met den heer Kien, die bij zijn daartoe strekkend kort woord niet kon nalaten op den vorigen Minister van Buitenlandsche Zaken een leelijk en hatelijk jeu de mots te maken, door te zeggen, dat zijn vroegere talenten verroest en verstompt waren. En toch hoe minachtend en weinig deferent deze woorden waren in den mond van een volks vertegenwoordiger, valt het nog te (betwijfelen of iemand wat zijn vroegere talenten betreft het zelfde van den heer Kien zou kunnen zeggen. Dat de heer Kien overigens niet door helderheid en frissche jeugdige krachten uitmunt, is een feit, dat uit zoo vele feiten spreekt die ten zijnen op zichte in de Kamer voorvielen. Immers is het meer dan eens openlijk in de Kamer gebleken dat de heer Kien gewoonlijk met slapende aandacht naai de discussie lüistert. Voorts sloten zich bij den heer Heemskerk Az. aan, de heeren De Casembroot, De Brauw, en Van Voorthuijzen, welke laatste spreker echter rondborstig verklaarde dat, had hij vroeger de rede van den heer Cremers gehoord, er misschien voor hem redenen zouden hebben bestaan om voor de motie van dien spreker te stemmen bij de interpellatie Kersteus. Heden is de Minister van Buitenlandsche Zaken aan het woord. De Vereeniging tol verbetering der Volksgezondheid te Leiden is van oordeel met betrekking tot de nog steeds toenemende pokken-epidimie, het vol gende onder de aandacht der ingezetenen te moeten brengen. In de drie eerste maanden van dit jaar wer den, volgens de ofiiciëele opgaven der geneeskun digen te Leiden door de pokken aangetast 3S3 personen, van welke er 85 stierven. Onder de aangetasten waren 214 wèl en 155 niet gevacci neerd: van 14 personen was omtrent de vacci natie niets opgegeven. Van de 214 gevaccineerden stierven er elf, dus om streeks vijf van elke honderd: van de 155 niet gevac cineerden bezweken er zeventig, dus vijf en veertig op de honderd! Het Isterftecijfer der gevaccineerden zou zeker nog kleiner geweest zijn wanneer meer alge meen ook voor revaccinalie zorg gedragen ware en eveneens wanneer hier alleen de goed gevac cineerden in rekening waren gebracht, daar het eene uitgemaakte zaak is dat onvolkomen inen ting veel minder dan goed geslaagde, tegen de hevigheid der ziekte beschermt: maar het is onmogelijk na te gaan, hoevelen ouder die als ingeënt opgegevenen geene, onvolkome ofte wei nig litteekens vertoonden. Uit bovenstaande cij fers blijkt echter weder ten duidelijkste dal de hevigheid der ziekte en hel daarmede verbondene ge vaar, door de inenting zeer aanmerkelijk afneemt, zoo dat, al beschermt de inenting evenmin als eene vroeger doorgestane pokziekte, met volstrekte zekerheid tegen het gevaar der pokken, het toch als stellig zeker kan worden beschouwd dat deze kunstbewerking dat gevaar zeer vermindert. Men heeft kunnen zien, dat hier ter stede in de bedoelde maanden onder de aangetasten meer gevaccineerden dan niet gevaccideerden voor kwamen. Wij moeten echter bij voorraad na drukkelijk opkomen tegen de meening, die wel licht hierdoor bij sommigen zou kunnen ontstaan dat de kans om door de pokziekte te worden aangetast bij ingeente personen grooter zou zijn dan bij niet ingeente, daar de geschiedenis van alle pokkenepidemiën ten stelligste het tegendeel heeft bewezen. Er valt redelijkerwijze niet aan te twijfelen dat te Leiden het aantal niet inge ente personen veel kleiner is dan dat der gevac cineerden zoolang hier echter omtrent dit punt geene opgaven te verkrijgen zijn, zoolang kunnen wij slechts oordeelen naar hetgeen elders is ge bleken, waar men ten allen tijde heeft opge merkt dat de gevaccineerden veel minder dan de niet gevaccineerden werden aangetast en dat zelfs vau deze laatsten meestal slechts zeer wei nigen van de ziekte bevrijd bleven, wanneer zij zich aan de besmetting blootstelden. De Vereeniging rekende zich verplicht, het pu bliek op bovengemelde feiten opmerkzaam te maken. Bij velen, die zich en hunne kinderen niet hebben laten inënten heerscht zeker no» eene groote onbekendheid met de door deze kunstbewerking verkregen uitkomsten. Mogeook het door zoo velen geledene verlies hunner naaste betrekkingen, (in het ineerendeel der gevallen gevolg van verzuimde vaccinatie en revaccinatie,, anderen opwekken om voor zich en de hunnen dat middel te gebruiken, dat, goed aangewend zóó zelden de verwachting te leur stelt. Hij toch spiegelt zich zacht die zich aan een ander spiegelt! Naar men verneemt is, de aanbesteding welke op den 19den April gehouden is, voor het onder houd der kazernegebouwen te Leiden, gegund aan den aannemer den heer Jac. Van der Kamp alhier voor f 7040. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Winschoten heeft bij adres aan de Tweede Ka mer aangedrongen op verwerping der gevraagde subsidie voor de stoomvaart op Amerika. In de laatste nummers van De Koerier, een te Deventer verschijnend nieuwsblad, komen een paar hoofdartikels voor, in verband tot de sociale quaestie. Uitgaande van de stelling, dat de werkman in staat gesteld moest worden mede te concurreeren en dat het kapitaal hem daartoe behulpzaam moest zijn, wordt er eerst op gewezen dat alleen die werklieden, welke door een goed gedrag, door vlijt en spaarzaamheid uitmunten en tevens eenige algemeene kennis, gepaard met bedrevenheid in het door hun gekozen beroep, opgedaan hebbeü door het kapitaal kunnen, ja moeten geholpen wor den, omdat dit eene zedelijke verplichting en in het welbegrepen belang van het kapitaal is, aan gezien dit alleen door den arbeid vruchtdra gend wordt. Vervolgens wordt aangetoond, dat door ht oprichten eener maatschappij dit doel bereik zou kunnen worden. Eenige kapitalisten kondei zich vereenigen, om een zeker aantal werklie den, die in hun bedrijf opgevoed en doorkneed zijn, de noodige gelden te verleenen, om geza inenlijk eene zaak op te richten, waarvan eei hunner het hoofd uitmaakt. Hierdoor zouden vele flinke werklieden geholpen worden, terwijl hel kapitaal eene goede rente zou afwerpen en beter verzekerd zijn, dan wanneer men het aan bui teulandsche mogendheden leende. Als voorwaarden, waarop het benoodigde kapi taal door de „Maatschappij van Voorschot" vi/- strekt zou kunnen worden, worden de volgende opgenoemd 1°. De noodige werktuigen enz. worden door de „Maatschappij van Voorschot" verstrekt en be taald, die, eveneens wekelijks of maandelijks, het arbeidsloon uitbetaalt. 2°. Hij, die aan het hoofd der zaak staat, houdt het dagboek de „Maatschappij van Voorschot"de overige boeken. 3*. De „Maatschappij van Voorschot" ontvangt alle gelden en doet alle uitgaven. 4°. De „Maatschappij van Voorschot" geniet percent voor hare bemoeiingen en als rente van het kapitaal, terwijl de overige winsten pondpondsgewijze onder de vereenigde werklie den verdeeld worden. Een gedeelte van de winst moet als onderhouds- en waarborgkapitaal blij ven staan. In het Utrechlsche Dagblad heeft de kapitein der infanterie Janssen met eenige feiten duidelijk gemaakt, waartoe het gedwongen kerkgaan va» officieren leidt. Wij onlleenen aan het door liet meegedeelde het volgende: In een onzer garnizoenen waren slechts tv# luitenants, die (zooals de bat.-komm. het uit drukte) voor Roomsch te bock stonden; die It"1 moesten om beurten des Zondags de R. K. mili tairen ter kerk geleiden. Nooit was hun geza.» dat ze de godsdienstoefening moesten biju/onu. Ze hadden daarom geene reden om zich over dezen dienst te beklagen. Het geleiden ter kerk zonder hel bijwonen der godsdienst-oefening had op die wijze gedurende een paar jaren plaats ge had. Op eens echter wordt de luitenant, die Zondags den dienst had verricht, op het rappor! bij den regiments-koinm. geroepeu, waar hel volgende voorviel: Kolonel. Mijnheer, u is gisteren gedurende de godsdienstoefening der R. K. militairen niet ie de kerk geweest. Luit. Neen, kolonel, dit heb ik nooit gedaan omdat het hier niet gebruikelijk is, en ik niet R. K. ben. Kolonel. Ik kan er niets aan doen: de pi- komm. heeft er aanmerking op gemaakt en ik moet u slraiïen. Luit. Maar, kolonel, ik ben niet Roomsch, en als ik nu om den anderen Zondag, en dikwijl' eiken Zondag de godsdienstoefening der R- moet bijwonen, wanneer moet ik dan de gods dienstoefdniug bijwonen op of in de plaats waar mijn godsdienst mij gebiedt God te dienen. Kol. Dat kan mij niet schelen, 't is dienst wal u opgedragen wordt, en daar kan ik niets oan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 2