N°. 3444. Woensdag A°. 1874. 3 Mei. feuilleton van het „Leidsch Dagblad". DE FAMILIE-JUWEELEN. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DEB ADVRRTKNTIEN. Vooriederen regelo.ts. Grootere letter, nur de plaatsruimte die lij beslaan. I Liberale kiezers voor de Provinciale Staten van laid-Holland in het district Leiden! Toont dat gij de rechten, die onze vrijgevige istsiustellingen u schenken, op prijs stelt! Toont dat gij waardig zijt de oudste inrichting |Djes lands in uw midden te hebben, waar we- ItUbChap en ontwikkeling bevorderd worden Stelt de hoop niet teleur, onlangs door uwen [motsten en oudsten staatsman in de volksver- |t»eowoordiging uitgesproken, dat gij rijp moogt lijn voor eene uitbreiding van het kiesrecht! Bewijst dit door, van het recht voor zoover Gij [it lhans bezit, gebruik te maken! Komt derhalve Dinsdag, 9 Mei, trouw ter stem- i op en draagt de behartiging van de belangen |iver provincie op aan de heeren: Mr. J. T. BUYS, P. J. DB FKEJ1ERY, Mr. P. BU Hil l landidateu van de Kiesvereeniging„Het algemeen yimg." Leiden, 2 Mei. lu de gisteren gehouden zitting van de Tweede Earner der Staten-Generaal werd de behandeling imrtgezet van Hoofdstuk II der Staatsbegrooting Ejoge Colleges vaD Staat en het Kabinet des linings), en wel met de 2de afdeeling (Raad ■an State). Over die afdeeling werd het woord gevoerd Boor de heeren Van Naamen van Eemnes, Len- 'tmg, Tak, Van der Linden, Storm van 'sGrave- aode en den Minister van BinnenlaDdsche Zaken. Èij die breedvoerige behandeling werd van ver- Icliillende zijden betoogd de wenschelijkheid eener lierziening der wet van 1861, betreffende de samen- Itelling van den Raad van State en meer bijzon- Kei eene wijziging van art. 13 verlangd, waar- Boor de periodieke afwisseling van het college tiet meer verplichtend werd gemaakt. Tevens werden aanmerkingen omtrent vermeende onvol- sid der bestaande bepalingen betrekkelijk te administratieve rechtsmacht in 't midden ge tracht. De Minister van Binnenlandsche Zaken [antwoordde de onderscheiden sprekers, toonde lan waarin hij met deze van zienswijze ver- kchilde, maar beloofde de gemaakte bedenkingen pder te zullen overwegen. De overige deelen van het hoofdstuk, behalve fcit. 3, waarover tusschen den heer van Eek en pen Minister van Financiën eene korte woorden- sisseling plaats had, gaven geene aanleiding tot ücussie. Hoofdstuk II (Hooge Collegiën van Staat en Kabinet des Konings) werd hierop met algemeene Kemmen aangenomen. Daarna werd iu behandeling genomen hoofd stuk III (Departement van Buitenlandsche Zaken). Bij de algemeene beraadslagingen werden hoofd zakelijk besproken de liquidatie der Luxemburgsche schuld, omtrent welk onderwerp de beweringen, in de Luxemburgsche Kamer opgeworpen, wer den bestreden; voorts de quaestie omtrent de vestiging van een gezantschap in China, die om trent het al of niet in stand houden eener missie te Rome en het bestaand verschil van gevoelen tusschen Nederlanden Belgie omtrent de bepaling van het tractaat van 12 Mei 1863. rakende het gedistilleerd. Voorts werd getreden in eeüige beschouwingen over het te voeren buitenlandsch regeeringsbeleid en door sommige redenaars vertrouwen iu den opgetreden Minister vaD Buitenlandsche Zaken betuigd, terwijl eindelijk over enkele punten van internationaal zeerecht gesproken en op de wenschelijkheid eener aan sluiting van den noorder-spoorweg aan het Duit- sche spoorwegnet, alsmede eene verandering iu ods tegenwoordig stelsel van vertegenwoordiging buiten 's lands gewezen werd. De heeren Dumbar, Van Goltstein, Van Lynden van Sandenburg, Hingst, Oldenhuis Gratama en Jonckbloet voerden daarbij het woord. De laatste hield een breedvoerig betoog uitsluitend over de quaestie der Luxemburgsche schuld, en kwam daarbij tot de conclusie, dat Nederland recht heeft de betaling van een gedeelte daarvan te vorderen, en Luxemburg rechtens die uitkeering schuldig is; doch uithoofde van door hem opge geven omstandigheden gaf hij in overweging om de gel'den die men te vorderen had aan Luxem burg te schenken, onder voorwaarde dat dit laatste de pretentiën van geriDgeren omvang waarop het meende aanspraak te hebben en waarvan de gegrondheid niet boven alle beden king verheven was, varen liet. Omtrent de missie in China en te Rome bracht de heer Dumbar o. a. in het midden, dat hij met genoegen gezien had, dat de minister de posten vroeger voor de Chineesche missie op de begroo ting uitgetrokken daarop niet weder gebracht had. Hij kon zich goed begrijpen dat de vorige Minister, als betreffende het voor dezen een point d'hooneur, ten derde male heeft getracht dien post op de begrooting te brengen; maar daarom was het hem aangenaam, dat deze Minister gevolg had gegeven aan het verlangen van de meerderheid der Kamer. Wanneer hij dus dit punt niet verder wenschte te bespreken, wilde hij echter, daarbij den wensch uitdrukkeD, dat de ongeregelde toestand van de Nederland- sche consuls in China ophoude. Hij geloofde voorts dat niemand hem zou kun- neD tegenspreken, wanneer hij beweert dat de raison d'être van het gezantschap te Rome thans is vervallen. Het was toch een feit dat de Paus (hoe het dan ook geschied zij) zijne wereldlijke macht heeft verloren. Hij had opgehouden we reldlijk te zijn, en was thans alleen gebleven het geestelijk opperhoofd der katholieke kerk. Wel beweerde de Regeering in hare memorie van beantwoording, dat ten aanzien van een in zeer teedere belangen iugrijpenden maatregel met omzichtigheid behoort gehandeld te worden eD dat het tevens wenschelijk zijn kan daarbij ook eenigermate in het oog te houden de beslis singen welke omtrent hetzelfde onderwerp door andere regeeringen zullen genomen worden; maar z. i. konden die zeer teedere belangen niet wel auders zijn dan de godsdienstige belangen der Katholieken hier te lande. Als dat waar was, dan vroeg hij of het dan nog noodig kOD zijn, dat de staat zijdelings zich die belangen aantrok, of dat de Koning zich met de godsdienstige be langen zijner katholieke onderdanen zou moeten bemoeien. Die bemoeiing behoorde toch juist meer eigenaardig tot het hoofd van het kerkge nootschap. Eene andere vraag zou het echter zijn, doch die niet aan de Kamer stond te beslissen, of de belangen der Roomsch-Katholieke Neder landers kunnen vorderen dat er iemand zij, die hunne belaDgen voortdurend bij het opperhoofd hunne kerk vertegenwoordigd. En als spr. die vraag al toestemmend beantwoordde, dan nog zou hij meenen, dat, werd daar ai eeD post voor gevorderd, de vraag deswege Diet bij dit hoofd stuk, maar bij hoofdstuk VII (Dep. v. Financien) zou kunnen te pas komen. Wanneer in dien geest door de Regeering alsnog een voordracht mocht worden gedaan zou hij wellicht daaraan zijne stem kunnen geven. Voor het overige wenschte hij, dat aan zijn standpunt van beoordeeling in deze zaak geene verkeerde gevolgtrekking zou wordeu ontleend. Hij toch was ook in zake van godsdienst zoo tolérant mogelijk; en tolérant en liberaal zijn volgens hem onafscheidelijk aan elkaar verbon- hen. Hij maakt er ten slotte den minister geene grief van, dat alsnog op deze begrooting een post voor het Nederlandsch gezantschap te Rome voor kwam. Hij begreep toch, dat de minister, midden in den dienst optredende en deze post op de be grooting gevonden hebbende, dien er op gelaten heeft. Maar bij de volgeude begrooting zou de post natuurlijk uioeteu vervallen. De algemeene beschouwingen liepen niet af, maar zullen op W oensdag aanstaande worden voortgezet, na de opmaking der beide nouiinatiën ter vervulling van twee in deD Hoogen Raad der Nederlanden opengevallen vacaturen. Aan de Vergadering werd voorts medegedeeld dat waren ingekomen twee wetsontwerpen, namelijk een tot bekrachtiging eener overeenkomst we gens overdracht aan den polder de Breede Wa tering, bewesten ïerseke, van eene suatiesluis en een sluiswachterswoning in de gemeente Schore en van waterleidingen in de gemeente Schore, KruiniDgen en Wemeldinge; en een tot vervanging der artt. 414, 415 en 416 van het Wetboek van Strafrecht door andere bepalingen. Zaterdag-avond is de heer Loudon, Commissaris des KoDings in de provincie Zuid-Holland, te s'-Gravenhage teruggekeerd van een bezoek aan het Loo, waar hij een paar dagen de gast van den Koning geweest is. Men brengt dit bezoek in verband met de eer lang te wachten benoeming van een Gouverneur- Generaal van Ned.-Indië. Vaderland De arrondissement-rechtbank te Rotterdam heeft ter vervulling van de vacature iu haar col lege, ontstaan door het vertrek van Mr. L. G. Greve naar 's-Gravenhage, de volgende lijst van aanbeveling opgemaakt: Mr. J. Van Heukelom, rechter in de arrondisseinents-rechtbank te Gor- cum; Mr. C. J. De Fretnery, substituut-officier bij het provinciaal gerechtshof iu Noord-Holland en Mr. E. E. Van Raalte, advocaat te Rotterdam. De geruchten omtrent het gevaar, dat de con cessie van den Oostèrspoorweg bedreigt, schijnen naar luid van het Vaderland maar al te waar te zijn. Zijn wij goed ingelicht, dan komt de eisch van den tegenwoordigen Minister van Üorlog hierop neer, dat het scheidingspunt niet te Hil versum, (zooals de oorspronkelijke concessie in hield) maar binnen het offensief van Naarden zal komen, waardoor de lijn van Amsterdam naar Utrecht te lang zoude worden om niet eeuige vrucht niet deu Rhijnspoorweg te kunnen cou- curreereu. De beide lijuen AmsterdamUtrecht en AmsterdamAmersfoort zouden 5 of 6 kilo meters langer wordeD, hetgeen de kosten van aanleg eu exploitatie veel hooger zouden maken. Bovendien zouden dan ook de onkosten, welke voor de reeds ontworpen lijn zijn gemaakt, ver loren zijn, daar men dan weder nieuwe opme- tingeu enz. zoude moeten doen. Zelfs vernemen wij dat alle middelen van concihatie schipbreuk hebben geleden op den onwil vbd deu Minister van Oorlog, om het scheidingspunt te Hilversum te hebben. Ziju wij wel ingelicht, dan verlangt het Depart, van Oorlog dat het scheidingspunt kome ten zuid westen van Naardeu met doorsnijdiug van het Naardermeer, ten gevolge waarvan een meerder aanleg van 8 kilometers en eene vermeerdering van kosten van een klein millioen zouden ont staan, terwijl üe exploitatiekosten ook aanzienlijk vermeerderd zullen worden; bovendien zou de vet binding vau Baarn en Soestdijk uiet Utrecht verloren gaan. De Hollandsche Spoorwegmaat schappij heeft naar men ons mededeelt, geweigerd mede te werken tot de vernietiging van de vorige concessie. Naar men verneemt, heeft de regeering gewei gerd, de rente te waarborgen voor de geprojec teerde spoorweglijii Heereuveenliarlingen. De heer J. J. U. Smits, veearts der lste klasse te Deventer, heeft in de Deventer-Courant van den 28slen April j.l. een stuk geplaatst, waarvan de hoofdzakelijke inhoud hier volgt: Na er op gewe zen te hebben, dat, niet alleen ten gevolge van de gewone jaarlijkschc behoefte voor de vetwei- derij, maar vooral door het gebrek aan vee, dat (Novelle naar het Hoogduitsoh). (Vervolg.) Martin hoewel ouder dan zijn heer, zag er krach- 'iger uit, en hoewel ook zijD gelaat ernstig en droevig was, zoo droeg het toch geenzins het dempel der verzwakking en doodelijke matheid tot bij het aanschouwen van den Chevalier, het medelijden opwekte. Hij zat aan het hoofdeinde bij zijn heer, eD 'snneer deze in zijn slaap ineenkromp, of op- ■p'ODg, dan legde de oude dienaar zijne ruwe and zachtkens op het voorhoofd of den arm des «penden, en de chevalier werd dadelijk rustiger. 3oe menige, menige dag was er zoo voorhij gegaan. Opofferende trouw aan de eene, hopelooze treu- ''gheid en zelfverwijt aan de andere zijde. Martin tonde slechts éene zorg, slechts éene vreezename- ''jfi dat hij vóór zijn heer opgeroepen zou kunnen worden, en dat er dan niemand bij den Cheva- 'tot zou zijn die het bij hem uit kon houden in geduld en trouw, niemand die hem zwijgend zou weten te troosten. Het waren juist die zorgvolle, angstige gedach ten, die het voorhoofd van deu ouden Martin heden nog dieper groefden dan de ouderdom dit reeds deed, toen plotseling de bel zich zoo luid deed hooren, dat het door het stille huis klonk en de Chevalier opsprong eu uit de sluimering ont waakte, waarin hij na een doorwaakten on- rustigen nacht gezonken was. Verdrietig over die storing stond Martin op, om te zien wie daar was, keerde echter spoedig met geheel en al veranderde gelaatsuitdrukking terug. „Er is een vreemdeling beneden, zeide hij, eeD Frenchman die u over een gewichtige zaak wil spreken; het is mogelijk,maar wees toch bedaard mijnheerhet is mogelijk, dat hij be richten meebrengt omtreut madame Lambert." Niettegenstaande de waarschuwing van den trouwen dienaar beefde het geheele lichaam van deD Chevalier de St.-Aubin eu een paar maal, terwijl hij de oogen angstig op het gelaat van Martin gevestigd hield, weigerde hem zijne stem den dienst, eer hij de vraag kon stamelen„Gij weet alles, Martin gij wilt immers niet dat mij de onzekerheid zal dooden,is God mij genadig geweest „Des Heeren wegen zijn onnaspeurlijk, mijn heer," antwoorde Martin getroffen, en gij moogt uiet twijfelen aan zijne goedheid, al verhoort Hij juist niet hetgeen gij van llem vraagt; madame Lambert en haar kind zijn bij God." De Chevalier slaakte een vreeslijken gil en zonk bewustloos met gesloteu oogen op de sopha terug. Hoewel Martin aan zulke too- neelen gewoon was, zoo vervulde hem toch dien toestand met angst en bezorgdheid, het duurde langer dan een halfuur eer de Chevalier weder eenig teeken van leven gaf, en reeds een paar maal vreesde hij dat de schrik zijn heer gedood had. Toch sloeg hij na eenigen tijd de oogen weder op en schenen ook langzamerhand zijne gedachten zich te verzamelen, wam hij gaf den ouden knecht de hand en zeide langzaam en treurig; „gij trouwe ziel.... nu zijt gij gauw verlost; God is slechts den rechtvaardigen genadig." „Ook den zondaar, mijnheer, hij roept ze immers allen. En uwe schuld is werkelijk niet zoo groot, als gij u dat wel voorstelt; God weet het geluk kig beter, en ziet dat uw berouw grooter is, dan uwe zonde, en hij neemt het eene zoowel als het andere aan." „Zijn heer schudde het moede hoofd; mijn berouw heeft Hij verworpen, Martin, waarom zou Hij anders zoo vreeselijk gestraft hebben!" „Mijnheer, mijnheer, hoe dikwijls heb ik u reeds gezegd, dat gij Gods genade niet moogt af meten naar de vervulling uwer wenschen," ijverde de oude mau„weet gij dau wat goed voor ons is eu is God niet wijzer, dan ons wild en dwaas hart?" De Chevalier zuchtte diep en zweeg. „Waar is die vreemdeling" vroeg hij ua eenige oogen- blikken op ondei worpen toon, „ik zou hem toch wel willen zien." Martin verwijderde zich en keerde spoedig met den Franschman terug, die blijkbaar eeD jood was. Zijn uiterlijk was niet in staat eenige wel willendheid voor hem op te wekken, hij zag er, niettegenstaande de goede kleedereu die hij droeg, gemeen uit, eu zijn gelaat had iets zoo brutaals eu doortrapts, dat het den Cheva lier moeite kostte, hein aan te spreken. Dat was nu ook wel niet noodig, want de vreemde scheen geene uitnoodigiug af te wachten, maar hij begon dadelijk zich als den heer Jourdain, geboortig uit Polen en woonachtig te Parijs voor te stellen. Hij beriep zich op onderscheidene, jaarlijks her haalde oproepingen in de Fransche couranten, waarhij de erfgenamen van kapitein Lambert opgeroepen werden oui zich iu Duitsehland aan het opgegevene adres aan te melden, öd die tevens degenen die eenig bericht aangaande die perso- uen wisten te geven, 500 trankeu belooning toe kenden,"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1