I Feuilleton van liet „Leidsck Dagblad" 3418. Vrijdag A°. 1871. 31 Maart. DE FAMILIE-JUWEELEN. LE1DSCB DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden. franco per post Afzonderlijke Nommers 3.00. 3.85. 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. V»or iederen regeli 0.15 Grootere letten naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 30 Maart. ff ij komen nog eens terug op de merkwaardige tting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aarin op voorstel van den heer Van Eek de ipaling uit de wet van 1851 is gelioht, waarbij ■I aSD zee-officiereu verbodeD was zonder Ko- cklijke toestemming een huwelijk aantegaan. e quaestie is immers van algemeen belang ge- Deg om haar met het Bijblad voor ons nog eens overzien en kortelijk uiteen te zetten. Zij valt et uilsluitend onder het hereik der specialiteiten, moge zij betrokken zijn geweest bij de debatten er een wetsontwerp waarin het oordeel Yan iskundigen veel gewicht in de schaal heeft ilegd, de uitslag leerde dat de volksvertegen- oordigiDg niet heeft geschroomd, de burgerlijke chteD van een groep Nederlanders van de handen slaken waarin de principes van een overdreven iililarisme ze gekneld hieldeu. Bij de behandeling van de militaire wetten van llöl, ter voldoening aan art. 53 der grondwet stand gekomen, deed de heer Storm van 'iGravesande het voorstel om nevens de bezwa- ide bepalingen, reeds in het wetsontwerp voor officieren opgenomen, bij art. 22 deze te voegen dat eeu officier niet mocht trouwen dan met toe stemming des Konings. Reeds toeD werd dit be- ginsel door den heer Van Eek bestreden, omdat bij, ofschoon de bevoegdheid in de eerste alinea vso artikel 58 gelegen erkennende, om bezwa rende bepalingen op de officieren toe te passen, wanneer die in betrekking staan tot den dienst eq als de dienst ze Doodig maakt, niet inzag dat dj dienst gebaat werd bij belemmeringen als de ideriverpelijke. 'e toenmalige Minister van Oorlog, de generaal Pan Spengler nam het amendement van den heer irm van 's Gravesande over; maar de heer Van lëvell stelde daarop een ander amendement ir, geheel overeenkomstig met hetgeen nu van o heer Van Eek is aangenomen. Het amendement van den heer Van Hoëvell irkreeg reeds toen een beduidend aantal stem- neo, uiaar de meerderheid was voor het behoud der bepaling. Is het dus wonder dat de heer Van Eek twin tig jaren later bij de herziening van de wet, op deze zaak is teruggekomen en op nieuw heeft jproefd, doch nu met beter gevolg, deze harde .paling te doen vervallen? Thans trad bij met tel meer kiem eD nadruk op, door de bepaling te noemen een ingrijpen in het sociaal leven van den officier, in zijn burgerlijk recht, waarmede dé dienst niets te maken heeft. De afgevaardigde verloor hierbij geen oogenblik uit het oog dat het ipergezag des Konings de macht in zich sluit verordeningen en reglementen voor den mili- [iren dienst vast te stellen. Kon men hem aan- oen dat eene dergelijke regeling noodig was in bet belang van den dienst, hij zou er zich niet ;en verzetten. Maar indien zonder die beper king de dienst door den officier kon worden ver- cht ontbrak alle recht om het sociale leven van n officier te bernoeielijken. Deze eenvoudige en logische theorie van den heer Van Eek was niet te weerspreken. Noch de heeren Storm, De Casernbroot en de Minister hebben haar ontzenuwd. Hunne bezwaren waren allen argumenten van convenientie, die ten over vloede werden omvergeworpen door den afge vaardigde uit Leeuwarden, den kapitein DeRoo van Alderwerelt, den kundigen officier aan wiens scherpzinnige adviezen wij zeer veel waarde hechten. In werkelijkheid zette hij den heer Storm i van 's-Gravesande schaakmat, wien ten slotte niet j anders overbleef, dan een eervollen aftocht te be- ring, op goede gronden. Tegen het nadeel of lie ver ongerief, dat de afwisseling kan hebben, staan veel grooter voordeelen over. Ook wordt de tegenwoordige werkkring van den directeur van het kabinet des Konings ge handhaafd. De directeur heelt geen bevoegdheid van regeering. Kan hij invloed uitoefenen dan zal het die zijn van een particulier, wiens advies gevraagd wordt. werkstelligen. De heer De Roo had jeugdiger en liberaler begrippen omtrent militaire zaken waarin hij zich niet kou voegen. Maar waren die begrippen dan zoo bar?) Zij kwamen hierop neder, dat de vraag of officieren getrouwd of niet getrouwd moesten zijn, naar 't hein toescheen, in de Kamer niet te pas kwam. Hij bestreedt ten sterkste de meening, dat het Gouvernement dergelijke particuliere belangen van officieren had te leiden. Officieren zijn geen minderjarigen; het Gouvernement is niet de vader van alle officieren. Zulk een denkbeeld moge te huis behoord hebben in den landsvaderlijken tijd van Willem I, het is niet van den tegenwoordi- gen tijd. Wanneer officieren van een onberaden stap moeten weerhouden worden, dan moeten hunne betrekkingen dat doenhet Gouvernement heeft daarmede niet te maken. Het Gouverne ment is niet hun voogd. Maar daarenboven, de bepaling baatte niets. De praktijk had al meer en meer doen zien, dat het Gouvernement de toepassing dier bepalingen niet had kunnen volhouden; bij de landmacht is gaandeweg met de bepalingen omtrent de huwe lijken de hand gelicht, zoo zelfs, dat onder den vorigen Minister geen enkele aanvrage, al sche- nen daartoe inderdaad termen te bestaan, is ge weigerd. Dit laatste kon de afgevaardigde met rijpe ken nis van zakeo getuigen, daar hij eenigen tijd aan het Departement van Oorlog bij het bureau, waar de huwelijken behandeld worden, geplaatst is geweest. De groote meerderheid, die zich voor het amen dement van den heer Van Eek verklaarde, toont wel aan, dat de voorsteller in het goede spoor was. Daar nu de bepalingen in de wet voor de landmacht op dit stuk feitelijk in onbruik is ge raakt, moet de Minister van Oorlog den Zeeuw- schen afgevaardigde onvermijdelijk in dit spoor volgen, door eene gelijksoortige wijziging in meer genoemde wet voor te dragen. In de Memorie van Beantwoording nopens Hoofdstuk II der itaatsbegrooting wordt o. a. ge zegd: Raad van State. Bij de behandeling van het wetsontwerp tot regeling der samenstelling en der bevoegdheid van den Raad van State is de vraag, of de leden der afdeelingen periodiek zou den moeten aftredeD, na uitvoerige beraadslaging, bevestigend beantwoord.Naar hetoordeelder regee De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft geantwoord op het Voorloopig Verslag nopens Hoofdstuk V. Hier volgen de voornaamste pun ten van algemeen belang. Terecht houdt men den Minister voor een vriend van ijverige en krach tige dienst met een beperkt personeel. Gaarne zal de Minister de regeling van het verleenen van concessiën weder ter hand nemen. Over ver lenging van den termijn voor enkele gemeenten tot heffing van accijnsen, is hij met de Gedepteerde Staten in briefwisseling. Medische polilie. Gaarne zal de Minister nagaan, wat de wetgeving voor den gezondheidstoestand meer dan tot dusver zou kunnen doen, met eerbiediging van de vrijheid der ingezetenen in hun huiselijk leven en eigen zorg voor het lichaam. Algemeene verplichting tot inenting ware een gevaarlijke greep, zonder doel te treffen. Tijdelijke staking van het afina- keD van longziek vee, in streken waar de ziekte algemeen beerschte, was onvermijdelijk. Omtrent gebrek aan waakzaamheid aan de grenskantoren, zijn geen gegronde klachten ingekomen. Water riool en publieke werken. Het besluit van 1819 kau zeer wel onafhankelijk van de indiening eener algemeene wet tot regeling van het bestuur van den waterstaat worden herzien. Over de heffing voor hetgebruikder Drentsche hoofdvaart, is de Minister met Gedep. Staten van Drenthe in briefwisseling. De Minister heeft de dagelijksche opgaven in de Slaats-Courant van de waterhoogte in de hoofd rivieren aanzienlijk doen uitbreiden. Het doel der nieuwe regeling is, in de Staals-Courant zoodanige opgave te vermelden, waardoor dagelijks eeo overzicht van het gansche net der Nederlandsche hoofdrivieren kon worden verkregen. In overleg met het Departement van Marine is besloten het bijbouwen aan dat Departement vooreerst uit te stellen. Wat den bouw van nieuwe lokalen op het Binnenhof betreft, meent de Minister, bij de vele dringende uitgaven van anderen aard, daar aan voorloopig geen gevolg te moeten geven. Uit de in de Slaats-Courant openbaar gemaakte rapporten is reeds te zien, en het zal uit een algemeen verslag nopens den ijsgang van den afgeloopen winter nog nader blijken, dat de Nieuwe Merwede, geholpen door kunstmiddelen bij de jongste ijsbezetting uitstekend nuttig heeft gewerkt. De ambtenaren van den waterstaat, die beginnen te twijfelen, of het kanaal door den Hoek van Holland wel door uitschuring de ver- eischte diepte verkrijgen zal, zijn onbekend. Het blijkt, dat de diepte en de algemeene toestand sinds de laatste maanden, dat is sinds de meer krachtige beteugeling van het Scheur, merkbaar zijn verbeterd. Overigens wordt met de beteu geling van het Scheur, terecht als de sleutel van het werk beschouwd, zooveel dit maar eenigzins mogelijk is, voortgegaan. Hooger onderwijs. De Minister blijft van ineening, dat de gymnasia, met inlijving der zoogenaamde propaedeulische studiën, niet dan in verband met het universitair onderwijs te regelen zijn. Middelbaar onderwijs. In eene afdeeling hield men zich bezig met den leeftijd waarop Jongelieden, tot de hoogere burgerscholen worden toegelaten, en achtten sommigen het bezoek met 12 of 13 jaar te vroeg. Er is geen leeftijd voorgeschreven, en moet ook niet voorgeschreven worden, tenzij in een stelsel van alwijzen, schoolsclien dwaDg, dien de wet niet wil. Over het landbouw-ondervvijs had de Minister hij de behandeling der wet middelbaar ouder wij gelegenheid zijne denkbeelden te doen kennen. Dezer dagen werd het bericht ontvangen dal het landbouwonderwijs aan de school te Groningen met liet einde van Maart zal ophoudeD. Dien ten gevolge wordt, met dat tijdstip, de betaling van het rijkssubsidie gestaakt. Al dacht de regeeriug niet uit eigen beweging aan het vestigen eener rijkslandbouwschool, dan zou art. 19 der genoemde wet haar haren plicht herinneren. Bij de behandeling van het wetsontwerp tot regeling van het middelbaar ouderwijs, bleek, hoe de Minister toen over oprichting van meisjes scholen dacht. Hetgeen thans gevorderd on be proefd wordt, eischt, zoo men Rijkssubsidie ver langt, eeu nader onderzoek. Het moet in aanleg en bestemming een ander onderwijs zijn, dan hetgeen bij de wet is geregeld. Men make een matig begin, en zoodra de proefneming tot eenige vastheid of rijpheid is gekomen, dan zal, indieo de behoefte aan uitbreiding blijkt, hulp, zoo noodig met meer grond gevraagd en verleend kunnen worden. Lager onderwijs. Hetgeen hier met betrekking tot de bezwaren omtrent de regeling van het lager onderwijs is medegedeeld, doet zien, hoe de gevoelens, zelfs in eene enkele der afdeelingen van de Kamer, uiteeuloopen en hoe moeielijk het alzoo voor de Regeering wezen zou, maatregelen tot oplossing dier bezwaren te beramen. Wellicht zijn zij, die met het bestaande geen vrede hebben, in dat opzicht gelukkiger en bereid het initiatief te nemen. Zij zullen den Minister genegen vinden tot wezenlijke verbetering mede te werken. Armwezen. Geene wetsbepaling verplicht de provinciën, voor verpleging van behoeftige krank zinnigen aan gemeenten subsidiën te verleenen. De provincie Zuid-Holland, subsidie aan onver mogende gemeenten verleenende, kan alzoo niet geacht worden in overeenstemming met de wet te handelen. Nijverheid. De Internationale Tentoonstelling te Londen van voorwerpen van Nijverheid, wordt reeds den lsten Mei geopend, zoodat uittrekking van gelden op deze begrooting geen doel meer zou treffen. Over het algemeen is in de laatste jaren het gebruik van tentoonstellingen te sterk li dij* (Novelle naar het Hoogduitsch). Vervolg.) De president ging wellicht voor de honderdste tal het vertrek op en neer, hij beproefde te lezen, 'aar de letters dansten hem voor de oogen, hij "ende he tvensters, om de frissche morgenlucht in ademen; hij wilde een tweede bediende om "'enz uitzenden en was reeds naar de schel Haan, toen de deur geopend werd, en een anstineisje binnentrad, dat den heer Danziger '"diende. Een fijn menschenkenner had wellicht den storm "'waard, die deze naam in het binnenste van n president voorspelde; het meisje zag het echter et- Hoewel haar meester instinctmatig naar de uning van ean stoel greep, om staande te blij- tn> vergat hij toch geen oogenblik dat hij niet ken was en zeide dus op zijn gewonen dui- ahjken, barschen toon: „Laat dien heer binnen." e man dien het volgend oogenblik verscheen» was een jood, nog in zijne beste jaren, klein en mager, die er in den verschoten groenen jas nog gebrekkelijker uitzag, en met een verstandig, en eenigszins uitgehongerd gelaat. Een oogenblik richtte hij de scherpe, grijze oogen op den pre sident en zeide toen op diens gelaat «en bijna trotsche bedaardheid en rust vond, snel met krui- pënde beleefdheid: „Goeden morgen, mijnheer de president, ik hoop ouderdanigst dat u wel ge rust heeft, en wilde als het niet te vroeg is een kwartiertje verzocht hebben, om te spreken over de zaak, die wij ondernomen hebben." „Wat brengt gij voor nieuws, Danziger?" vroeg de president, in plaats van te antwoorden. „Dat hét niet goed is, kon ik daaruit reeds opmakeD, dat gij zoo vroeg komt, al was ik niet reeds onderricht, dat de Cosel-Oberbergeractiën ge daald zijn." „God, wat maakt dat voor een heer zooals gij zijt," zeide de jood, terwijl hij een versleten por tefeuille uit den zak haalde: „Hebt gij al eens een klapje gekregen? Dat maakt de kas van mevrouw, uwe gemalin, weer goed, die zoo'n charmante, lieve dame is, dat...,," „Bij de zaak blijven, Danziger," viel de presi dent hem kortaf en trotsch in de rede „De actiën stonden gisteren 94 en hedenGij hebt toch het laaste koersberichtf" „Heden staan ze maar 92," zeide Danziger op een toon die medelijdend en weemoedig moest zijn, maar toch een geheime, inhalige vreugde verried. „Gij hebt op tijd gekocht; de actiën zijn gevallen van 110 op 92, dat maakt dus voor 20,000 thaler, vijf duizend vier honderd thaler." Hoewel de president hierop voorbereid was, kon hij toch niet geheel en al zijne bedaardheid behouden; hij moest gaan zitten, zonder dat echter de jood Uod vermoeden hoe het er in het binneste van den trotschen voornamen heer uit zag, die zich verwaardigd had, zaken met hem te doen. „De actiën zijn het minste, Danziger, ik wist dat eigenlijk ook reeds," zeide de president. „Mijn knecht moet dadelijk met de couranten komen, gisteren was de laatste dag) der trekking der Pruisische staatsloterij. „Dat weet ik," hernam de jood, „als er een groote prijs gevallen was, dan had mijnheer de president zeker een telegrafische dépêche gekre gen. Ik heb de lijst der trekking bij mij, maar ik ken uwe nummers van buiten; op een lot is tweehonderd thalers gevallen, op twee honderd, op vijf de inleg en twaalf loten hebben nieten." De president onderdrukte een smartelijken uit roep: „geef mij de lijst, Danziger, schielijk,"riep hij, terwijl hij van zijn schrijflessenaar een met getallen volgeschreven blad papier nam, „ik speel immers niet alleen in uwe collecte, ik speel hon derd loten „Ah", riep Danziger verwonderd, maar dat is te veel, mijnheer de president, waarachtig het is te veel, men moet het geluk ook bedaard de hand bieden Rieger antwoorde niet zijn blik vloog verge lijkend van de lijst naar het vel papier en terug en ziju gelaat nam gedurig een inoedeloozer ver- twijfelender uitdrukking aan. Eindelijk zonk hij als vernieting achterover in zijn stoel; „het is gedaan Danzieger, ik beklaag u," zeide hij, „ik ben een geruïneerd man 1" „Mijn God, mijnheer de president," schreeuwde de jood in den grootsten angst, „drijf toch den 6pot niet met mij! Ik ben een arm man, maar een rechtschapen tnan, ik ben een huisvader; ik zal mij niet te gronde laten richten door u. Ik heb aan de provincie en aan het op mij nemen der onderhandelingen weinig genoeg verdiend; ik kan mij niet laten bedriegen om mijn zuur verdiende geld! Wie er geen vermogen toe heeft die moest het speculeeren laten en niet eerlijke lieden in het ongeluk storten, die nooit iets mis- daar hebbeD." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1