JV°. 3393.
Zaterdag
4 Maart.
^Feuilleton van het „Leidscli
Dagblad".
t
DE FAMILIE-JUWEELEN.
LEIDSCH
Ao. 1871.
DAGBLAD
PRIJS DEZER COUÜANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVEHTENTIKN.
Voor iederen regel0.1.'
Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan.
.Een Woord van Inleiding.
Een ieder die de geschiedenis van de laatste
,reo, ja van iederen dag in deze tijden van be
ering heeft gadegeslagen en wie deed dit
iet? zal niet de gedachte van zich hebben
tmnen afwerpen, wat uit die chaos voor de
«komst kan geboren worden. Tal van bevoegde
annen behandelden deze vraag en ook in ons
'lBDd was en is nog in deze richting een wakkere
ijler waar te nemen.
.Jln tijdschriften en dagbladen bestuurden man
nin van gezag talentvol de pen om te overwegen,
«vat wij door de gebeurtenissen van den laatsten
tijd te doen hebben voor de verzekering van
om onafhankelijk volksbestaan, d. w. z. welke
rlaatregelen wij moeten treffen, om ons eigen
Kfetaan en leven, ons eigen willen en werken,
onze eigen belaDgen en rechten te handhaven
i_
t^gen eventualiteiten die niet ondenkbaar zijn
bij, de geduchte strijdkrachten, welke in ons we-
i IJélddeel op de been zijn, en de politiek die
'tiaos hetzij dan tot verkrijging der Duitsche
inbeid de overhand heeft.
■Reeds drie jaren na den vrede van Parijs in
18ó6, waarbij de groote mogendheden het be
ginsel van 't politieke evenwicht in Europa nog
in zijne volle waarde schatten, breekt er een oor
log uit, waarbij de kiem wordt gelegd voor die
I politiek welke Europa voortaan zou beheerschen
en die in den tegenwoordigen tijd dan ook zoo
consequent mogelijk wordt doorgevoerd. Het is
de oorlog tusschen Oostenrijk, Italië en Frauk-
fik, eigenlijk een oorlog moedwillig door Na-
ileon, Oostenrijk aangedaan, om dit land te be
nen van den invloed op Italië, dien het bij de
iHidaten van 1815 bad verkregen. Een oorlog
dus om de bestaande regeling te vernietigen en
eene andere daarvoor in de plaats te stellen. Na-
lleon wijdt daarmede de oorlogen in: „pour
one idéé," en die grootsche gedachte is dan het
I Bposel van het recht der nationaliteiten, daarin
beslaande, dat iedere natie tot zich moet trek
ken wat haar behoord heeft.
T>it idéé nu hebben de Duitschers te recht of
ten onrechte overgenomen en voor het eerst in
practijk gebracht door den aanval op Denemar
ken, vervolgens in 1866 door den oorlog met
istenrijk en den aankleve van dien en ten
•lotte door den tegenwoordigen oorlog.
et is voor die voldongen leer dat de Euro-
peesche Staten slaan. De leer is nog jong en we
komen daardoor van zelf tot de vraag: Waar is
de grens? Ziedaar waarmede de Staatslieden, die
het lot der volkeu bewaken, zich helaas ernstig
hebben bezig te houden. De Generaal Knoop heeft
dit speciaal voor ons Vaderland in zijn schoon
Gidsartikel aldus gekarakteriseerd: „Door de ge
beurtenissen van den laatsten tijd wordt de toe
stand van Europa geheel veranderd, en daarom
betaamt het ons Nederlanders, rijpelijk te over
wegen, wat wij thans te doen hebben voor de
verzekering van ons onafhankelijk volksbestaan.
Want dat die onafhankelijkheid thans meer dan
ooit bedreigd wordt, dat lijdt niet den minsten
twijfel: wat wij meenden dat haar vroeger waar
borgde het evenwicht tusschen de macht van
twee naijverige naburen dat bestaat niet meer.
Wij kunnen er niet meer op bouwen, dat, wan
neer Pruisen ons veroveren wil, wij id Frankrijk
een krachtigen steun zulleD vinden; die tijd is
voorbij, en een andere toestand vordert andere
maatregelen, andere voorzorgen."
Welnu is men diep doordrongen van dieeischen
voor ons vaderlandziet men den toestand van
Europa met de noodige kalmte en ervaring in,
dan kan alleen blinde partijzucht, van hen die
onder het mom van vaderlandsliefde alles laken,
omdat hunne oppositie dit nu eenmaal medebrengt,
de diepe beteekenis miskennen die gelegen is
in dat korte, eenvoudig doch zinrijk woord van
inleiding", dat de „oude soldaat van het liberale
kamp" Dinsdag 11. tot de Vertegenwoordiging van
het Nederlandsche volk sprak. Dan kan alleen
zucht tot opzettelijke misleiding om der wille
van den smeer, er toe komen om op het papier
te flansen, dat Thorbecke „gezwegen heeft als
i een mof."
Neen, Thorbecke sprak een echt nationaal woord,
maar daarom een evenement, omdat het in de
tegenwoordige omstandigheden uit den mond van
Thorbecke kwam.
Dat woord was eene afspiegeling van hetgeen
in dezen benardeu tijd in hoofd en hart omgaat
van den doorkneden staatsman; eene afspiege-
j ling van de warme vaderlandsliefde, van de ge
hechtheid aan den alouden bodem, die ieder
Nederlandsche borst tbaus meer dan ooit moet
bezielen.
Ook do heer Thorbecke zegt iu een van zijne geschriften,
Jat het gewicht van Frankrijk niet uit de balans kan worden
genomen, of het bestaan van andere mogendheden geraakt aan het
slingeren.
Dat woord was daarom zoo voortreffelijk, om
dat het in éen trek den weg aanwees, die, helaas!
moei bewandeld worden, om het kostbaar edel
gesteente, ons aller eigendom, voor hebzuchtige
oogen en toekomstige, roofzucht te beveiligen.
Helaas, zeggen wij, want is het niet treurig dat
wij die zoo lange jaren de zegeDiDgen van den vrede
smaakten en weinig te duchten hadden van het
geen daar buiten omging, thans die rustige rust
moeten vaarwel zeggen, om, van top tot teen ge
wapend, op onze hoede te zijn voor hetgeen zou
kunnen gebeuren?
Wij Nederlanders hadden in de dagen van
rustige rust geen ongelijk van op te zien tegen
de millioenen, die aan proefnemingen verspild
werden; wij die sedert de Belgische omwente
ling soldaten hadden, die van hunne verrichtin
gen niets anders kannen getuigen dan „Ah quel
plaisir d'être soldat!" of omgekeerd. Het kan
ons Nederlanders tot geen verwijt aangerekend
worden, dat wij die millioenen met leede oogen
nastaarden.
Het getuigt integendeel voor ons, voor ons
vreedzaam karakter, voor onze warsheid van
die plaag der menscheid, die millioenen natuur-
genooten tijdelijk en eeuwig aan de maatschappij
ontrukt, die aan de productieve en finantieele
krachten der natiëo knaagtvoor onze zucht
eindelijk naar inwendige welvaart en bloei, zon
der naijverig te zijn op den hedrigelijken uitwen-
digen glans van volken onder machtige potentaten.
Nu die toestaDd eene aanmerkelijke verande
ring heeft ondergaan en nu dit eenmaal niet
anders is, moeten we ons verheugen dat er een
man aan het hoofd van ons land staat, die voor
de vestiging en bevestiging van ons vrij volksbe
staan reeds zooveel heeft gewrocht.
De stellige woordeu van dien man hebben
voor het deukend deel der natie, dat ziju talen
ten kent en waardeert, meer beteekenis, dan de
regelen in het blad, dat zich het orgaan van de
nationale richting bij uitnemendheid noemt en
durft: te beweren: „dat de inlichtingen van den Pre
mier feitelijk neerkomen op een radicaal niels-zeggen
en niets-doen, en dat mitsdien ons dierbaar vaderland
het ergste van dit derde miniiterie-Thorbecke heeft te
duchten."
Thorbecke heeft wel degelijk veel gezegd, en
zooveel dat ons dierbaar vaderland in stede het
ergste van hem te duchten eens te dankbaarder
tot hem zal opzien.
Wat geeft ons verlaging van census, alvorens
wij althans in staat zijn d&èrvoor te waken, dat
het Nederlandsche volk niet onder het vreemd
juk een meer uitgebreid kiesrecht uitoefene?
Wat kuDnen de onderwijsgrieven van woelige
fractiën voor de veiligheid van ons vaderland doen
Waartoe zou ijdel getwist over de geschiedenis
der kabinets-formatie anders dienen, dan tot ver
spilling van een kostbaren tijd van een minis
terie, dat zich met zulke hooge belangen heeft
bezig te houden
Het antwoord op die vragen heeft de heer
Thorbecke gegeven;
„Eene andere zorg heeft voor het oogenblik
den voorrang; de plicht, dien de gebeurtenissen
van de jongste jaren ods opleggen; de plicht, om
de middelen onzer verdedigbaarheid meer en
meer te verzekeren; het Ministerie legt zich toe,
om de ontwerpen vau inrichting onzer defensie,
van herziening der militiewet, van nieuwe rege
ling der schutterijen, van de iu vele opzichten
daarmede samenhangende herziening van ons belas
tingwezen, tegen de aanstaande zitting voor het
overleg met de Staten-Generaal rijp te maken.''
Dit noemen wij woorden, die gesneden zijn uit
het hart van ieder Nederlander, voor wien, gelijk
generaal Knoop zegt, vaderlandsliefde geen ver
ouderde zaak is; kernachtige en ernstige woor
den, die op ons nog dieper indruk maakteji, ja, ons
zelfs het besef gaven dat er reeds krachtige hab-
deu aan liet werk zijn, nadat wij de merkwaardige
.en veelbeteekenende slotzinsnede van Thorbeckes
korte rede lazen „Men stelt zich gemeenlijk meer
voordan men volbrengt; mogen Wij, Gouvernement
en Kanier, zoo gelukkig zijn, nu eens het omge
keerde te zien gebeuren."
En thans nog een enkel woord tot besluit.
Had Thorbecke eëti uitvoerig programma gege
ven; had hij een tal van gewichtige en ingrijpende
wetsontwerpen voor dit zittingjaar toegezegd of
ingediend, „dan 'had van liet eene einde dés lands
tot aan het andere van Dan tot Berseba"
[in al de organen en orgaantjes van het mon
sterverbond] „een kreet van aandoenlijke verontt
waardiging weerklonken en de persen hadden
gezweet onder den druk der te drukken jammer
klachten," over de overrompeling, om.ophetoogen-
blik dat de verkiezingen voor'de dear staan, aari
de Tweede Kamer zulke ingrijpende zaken voor
te leggen. We hebben het immers gezien hij de
indiening van de inkomsten-belasting.
Nu Thorbecke helder als kristal aangegeven
heeft wat, hoe en wanneer hij zal doen; de Mi-
rende woorden leugen waren geweest, leugen aan
(Novelle naar het Hoogduitseh).
Vervolg.)
«Zijne stem had niet weder zacht en tee-
tar geklonkeu, zooals op dien morgen, toen
W te samen aan het ziekbed van de kleine
Alma zatenhij stond vreemd en koel tegenover
haar, en scheen er een wreed genoegen in te
cppen, haar en zich zelve door aanhoudenden
inspraak te kwellen. Hij wilde zich zelve 1
fell maken, dat de meeuing en levensbeschou-
wiogen van Victoriue van de zijnen verschilden,
tal tij steeds zijn hart verre en onbegrepen zou
Wijven, even als Rosalie; maar Felix wist niet,
tat het hart zich niet laat bedriegen, dat zijne
onweerstaanbaar is. Als het jonge meisje
stom en gekrenkt terugtrok, en hare oogen
meer opsloeg van haar werk, dan hingen
N blikken met berouw en droef heid aan haar,
tas voelde hij met inDig genot, dat zijne trotsee-
hem en aan haar, en hij zou haar op zijne kniëu
om vergiffenis hebben willen vragen, en haar
willen zeggen, toonen, dat die uiterlijke koel
heid en vijandigheid de laatste hinderpaal was
die hij voor zijne vurige liefde stelde. Een enkel-
maal, toen zij hare schoone oogen, die iD zijDe
tegenwoordigheid zoo ernstig stonden ophief, ont
moette zij die schitterende, wonderlijke blikken,
waarvan de glans haar als een bliksemstraal de
diepte van zijn hart verhelderde.
Had zij haar beeld daarin gezien, dat zij zoo
schaamrood werd, dat hare knieën knikten, toen
zij opstond, of waren het de geheimste gedachte
en wenschen van haar eigen hart geweest, die de
bedriegeiijke begoocheling hadden doen ontstaan
Het moest wel zoo zijn, want zijne stem weersprak
dien blik, toen hij dadelijk daarop opstond, en
met een bijna bijtende aanmerking weg ging om
in verscheidene dagen niet weer te komen.
Het was dus niet te verwonderen, dat het jonge
meisje bleek en stil werd, dat de drukkende geest
die in dat sombere huis en het drukkende in
den leefregel zich koud en loodzwaar op den
warmen - polslag van haar jong hart legde en
hare kinderlijke vroulijkheid deed wegkwijnen?
Haar kindelij k, zachtaardig hart dat zoozeer de
behoefte aan liefde gevoelde, koesterde geen ver
langen naar de pracht en de ongekende vreugde der
wereld, het zocht slechts goedheid en vriendelijk
heid, verder niets en zij vroeg zich herhaaldelijk
met droefheid af, waarom zich aller harten hier
van haar afwendden.
Onverdiende krenkingen, vooral van degenen,
die ons lief en dierbaar zijn, maken licht moe
deloos, en onder de neerslachtigheid verliest men
den vrijen, helderen blik en het juiste oordeel,
zoo ging het ook Victoriue; want allen wenden
zich niet van haar af, of stonden vijandig tegen'
haar over, in tegendeel, de' kleine Anna Hing
met hartstochtelijke teederheid aan haar en me
vrouw Rieger had haar lief als eene moeder. De
genegenheid van het kind konde echter Viotorine
niet gerust stellen omtrent de beleedigende koel
heid van Felix, en de strenge, hoogmoedige
ernst des presidenten, en mevrouw Rieger had
zelden gelegenheid, de welwillendheid, die zij
voor het lieve schoone meisje gevoelde te bewij
zen, daar zij zelve sedert eenigen tijd gedrukt en
zorgvol, zich bijna geheel aan haren echtgenoot
en de door hem voorgeschreven plichten en oefe
ningen wijdde. Dit waren nu de eenige uren,
waarop de president de woonkamer betrad en
hij gebruikte niet zelden het ontbijt en het mid
dagmaal alleen, waarbij zijne vrouw hem nu en
dan alleen op zijne kamer gezelschap mocht hou
den. Nooit was de president somberder en on
toegankelijker geweest als in dezen tijd, en hoewel
hij met de óverige bewoners van het huis alleen
bij het gehed id aauraking kwam, zoo ademden toch
allen veel vrijer, zoodra hij het huis verliet om zich
naar zijn bureau te begeven. Vroeger was hij
slecfits koel, en ernstig geweest, had alleen door
spot of geestelijken hoogmoed gekwetst, nu was hij
echter zoo onverdragehjk lichtgeraakt, dat hij bij
de geringste aanleiding in de grootste drift ge-
raaktq, en daarbij vaak zoo verstrooid was, dat
hij die verstrooidheid zelfs te midden van het
gehed niet overmeesteren kon. Zijne vrouw hield
het er voor dat hij ingesteld was, schoof zijn
vreemde handelwijze op overkrople bezigheden
die zijn zenuwgestel haddeh aangedaan, en ver
zocht hem dringend zich toch in acht te nemen,
maar de president was de man niet zich te laten
raden, maar scheen integendeel gedurig nieuwe
bezighedeu en nieuwe verplichtingen op zijne
schouders te nemen; zijrie correspondentie nam
toe, Joodsche en Christen-bankiers liepen het
huis uit en in, en toen zijne vrouw liet waagde
zachte aanmerkingen tegen deze nieuwe ven
meerdering van drukten te inaken, antwoorde
bij kort en knorrig, dat de plichten, om het ver
mogen der arinen en weeshuizen, der zendingver-
eeoigingen, en asylen te steunen, die werk
zaamheden vereischten. (Wordt vervolgd.)