2 Maart. S°. 3393 Donderdag A°. 1871. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 8 maandenƒ3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nomrners0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feestdagen, uitgegeven. PKIJ8 DBR ADVBRTÏÏNTIKN Voor iederen regel Grootere letters naar «le plaatsruimte die zij beslaan. 0.15, e quaestie van het Kiesrecht in Nederland. I. John Stuart Mill heeft ergens gezegd en iD en onzer tijdschriften zijn wij nog onlangs aan at woord herinnerdbij iedere beoordeeling ener praktische quaestie komt het er allereerst n aan te weten wat het ideaal is. Dit woord i8t ook bij de quaestie van het kiesrecht zijne oepassing niet. Daarom hebben wij in onze orige artikelen over parlementaritme en kiesrecht et zooveel kracht aangedrongen op deze hoofd- ■aarheid, dat bij een parlementairen regeerings- orm de regeling van het kiesrecht zooveel ogelijk waarborgen moet verschaffen voor de ouvereiniteit van het recht. Daarom hebben wij 'en eersten eisch der zuivere theorie aldus ge- ormuleerdMen eische dat de kiezers bezitten erstandelijke ontwikkeling geDoeg om met ken- is van zaken zich rekenschap te geven van etgeen recht is, zedelijke ontwikkeling genoeg ui hetgeen zij goed oordeelen ook te willen I strijdt het tegen hun eigenbelang, zelfstandig- eid genoeg om hetgeen zij alzoo meenen en wil len in de praktijk van het kiezen over te brengen. Wanneer wij thans tot de bespreking van het praktische gedeelte der kiesrecht-quaestie voor Nederland overgaan, dan moet het ons onmiddel lijk treffeD, hoe bij uitstek moeilijk die bespreking Inderdaad. Op den weg onzer redeDeeriDg zullen wij vele en aware belemmeringen vinden. Om die belemmeringen weg te ruimen, zullen wij groote deugden behoeven: Eenestoutmoedig heid, die gevaar loopt vermetelheid te worden en het toch niet worden mag; een geduld, dat ge vaar loopt angstvalligheid te worden en het toch niet worden mageen vertrouwen op de toe komst, dat gevaar loopt overmoed te worden en het toch niet worden mag. Die belemmeringen zijn drieërlei: de bepalingen der Grondwet, de onzekere stand der openbare meening, de onmo gelijkheid om de gevolgen eener hervorming in de toekomst te berekenen. Aan meer dan éene fout heeft de Grondwet gever zich in 1848 bij de regeling van het kies recht schuldig gemaakt. Hij heeft, den weg der directe verkiezingen schoorvoetend betredende te veel den raad ingewonnen eener angstvallige staatkunde eu beeft te weinig aan den gewo nen wetgever durven overlaten. De Commissie van 17 Maart 1848 heeft het zelve met zooveel woorden gezegd, dat zij bang was anders de uitoefening van het hoogste politische recht der Nederlanders volstrekt te doen afhangen vau eene telken jare veranderlijke wet. Men weet dat de Grondwet daarop den census als grondslag aannam en een maximum en minimum voor dien census bepaalde. De census moest, bij gebreke van ander be wijs, als teeken eener vermoedelijke bekwaam heid gelden, doch de Commissie van 17 Maart had gemeend, dat hetzelfde vermoeden, met meer recht zelfs, ook mocht worden toegekend aan den rang in wetenschap en maatschappij, dien de graad van doctor aan eeD van Nederlands hoogescholen verkregen, gaf. „Wij zouden zelfs", voegde zij er bij, „andere klassen van bekwaaatn- heden daarbij hebben gevoegd, indien deze, door een even vast merk als de gepromoveerden kon den worden ouderscheiden." Deze staatscommissie nam dus den census aan als vermoeden van be kwaamheid en moest in dat stelsel natuurlijk ook andere bekwaamheden toelaten. Zij zag er de onmogelijkheid van in al die categoriën van ca paciteiten aan te wijzen en zij koos er daarom slechts éene. Doch waarom heeft zij met deze con clusie hare redeneering gesloten? Lag het niet veeleer voor de hand, dat, terwijl de verander lijke maatschappij voortdurend nieuwe categoriëu van bekwaamheden in het leven roepen en ont dekken zoude, alleen de gewone wetgever met die veranderende omstandigheden rekening hou- deu kon? Waarom heeft de Commissie den grond wetgever willen opdragen wat zijn krachteD te buiten ging? Het gevolg bleef niet uit. De exceptioneele kiesbevoegdheid der gepromoveerden werd be schouwd als een onrechtvaardigheid jegens zoo vele anderen en in het ontwerp der regeering bleef de census alleen over. „Allen die geacht kunnen worden", zeide de Memorie van Toelich ting, „eenig belang bij het behoud van den Staat te hebben en aaD wie tevens genoegzame kennis kan worden toegeschreven, om eeDe goede keuze te kunneu doen, moet het recht worden toege kend om tot de verkiezing mede te werken. Mathematische zekerheid kan niet worden ver kregen, maar men moet hierbij afgaan op een vermoeden dat wel uitzonderingen toelaat, maar toch in den regel niet faalt." Belang dus en kennis. Maar dan vragen wij nog eens of het geen incon sequentie was, toen men, een vermoeden van kennis aannemende, bepaalde bewijzen van kennis voorbij ging en de capaciteiten uitsloot? Of, en het is in de afdeelingen der Tweede Kamer onlangs beweerd, bieden de capaciteiten op zichzelf wellicht geen waarborg aan dat zij ook belaDg hebben bij liet behoud van den Staat en doet men misschien beter hen uit te sluiten? Men late toch zulk een reactionnair gekleurde angstvalligheid varen. Och, het getal van hen die bij het behoud van een geordenden en vrijen staat als waarin wij Nederlanders leven, geen belang hebben, is niet noemenswaard. Ja, in een land waar de scepter van een absoluut vorst, of de korporaalstok vaD een dictator, of de ijzeren arm eener eigenbaatzuchtige aristocratie het volk drukt, daar zij men voorzichtig in het opmaken der lijst van hen die bij het behoud van zulk een Staat belang hebben, daar is ieder vrijheids man een revolutionnair. Maar in het vrije Neder land, daar zijn ze er bijna niet, die den heilzamen staatsbaDd zouden willen losmaken om hun heil te zoeken in de kansen der anarchie. Ieder heeft zijn belangen, voor welker veiligheid liet staats verband noodzakelijk is; de een beeft zijn kapi talen, de aoder zijn gezin, een derde zijn arbeid, 1 een vierde zijn goeden naam en zooveel meer. Ieder heeft iets ter wille waarvan hij den vrijen Neder landsehen Staat lief heeft en de ellende der regee- ringloosheid schuwt. Men vreest voor de verleidin gen van het eigenbelang? Doe.li waarom is het egoïsme der kapitalisten dan minder te. vreezen, dan het egoïsme van lien die hun rijkdommen in iets anders bezitten dan in de brandkasten en in de vette gronden van Holland, Zeeland of Friesland? Egoïsme is altijd gevaarlijk en de eenige waar borg die in onze onvolmaakte inenschelijke maat schappij daar tegen kan worden gesteld, is de ontwikkeling van het verstand en het karakter der natie. Daarom, geen vrees voor den invloed der capaciteiten, maar daarom rondweg verklaard dat de grondwet een onvergeefelijke fout pleegde, toen zij de capaciteiten die buiten den census vallen van het kiesrecht uitsloot. De uitsluitende aanneming van den census als grondslag van bet kiesrecht is nog daarom te nadeeliger, omdat daardoor liet kiesstelsel op on oplosbare wijze aan het belastingstelsel is vast geknoopt, zoodat bij ieder voorstel tot hervorming der belastingen de gevolgen dier hervorming op het kiesrecht moeten worden in het oog gehou den. Men meene niet dat dit zoo heel weinig beteekent. Valt de patentbelasting weg, dan kunnen personen die vroeger het vermoeden van bekwaamheid om kiezer te wezen bezaten, dat vermoeden niet meer leveren en neemt dus een wet, die- alleen de financiën van deD staat wil regelen, hun het recht, om invloed te oefenen op de samenstelling der verte genwoordiging, af. Wordt de rijks-personeele belasting voor '/s gedeelten aan de gemeenten afgestaan, dan werkt eene belasting, die bijna geheel ten voordeele der gemeenten komt, tot de vaststelling vau het kiesrecht mede, terwijl toch aan de eigenlijke gemeentebelastingen, blij kens de geschiedenis der Grondwet, alle invloed daarop ontzegd is. Wordt er eene algemeene inkomsten-belasting ingevoerd, welker cijfer jaar lijks bepaald wordt naar de behoeften van den staat, dan zal deze afwisseling van hetgeen ieder jaar in deze belasting moet worden betaald, het kiesrecht in alle elastische bewegingen dier be lasting doen deelen en dan zal hoogst waarschijn lijk deze werking juist nederkomen op een vrij aanzienlijk getal ingezetenen, wier inkomen tus- schen de f 2000 en f 8000 bedraagt. Is de census b. v. f 30, dan zullen bij een inkomsten-belasting van 1<4 pCt. al deze personen kiezers zijn, en zien zij bij een belasting van 1 pCt. allen hun kies recht weder verdwijnen. En wie stelt zich van een zoo belangrijke afwisseling in het kiezersperso neel een goeden invloed voor op de samenstel ling der vertegenwoordiging en alzoo op de ricbtiDg eener parlementaire regeering? Of durft men be weren, dat liet cijfer eener inkomsten-belasting niet aaumerkelijk veranderen zal? Doch wie kan vooruit bepalen wat b. v. in buitengewone om standigheden aan de defensie zal moeten worden uitgegeven, wie weet vooruit hoeveel de indirecte belastingen zullen opbrengen? Tegen al deze wisselingen van het hoogste politieke recht der natie is men ten minste voor een zeer aanzien lijk deel beveiligd, wanneer er ook nog kiezers zijn, wier recht door geen census en dus door geen belastiugcijfer wordt gegeven of ontnomen. ■„eldten, 1 Maart. Maandag-avond hield de commissie voor de volksvoorlezingen hare tiende openbare bijeen komst in dit seizoen en als naar gewoonte bleek het ook ditmaal dat, voor zoover eene talrijke opkomst als bewijs van belangstelling kan gel- deu, zij zich over hare bezoekers in geenen deele heeft te beklagen. Tusschen 8 en W uren voerde liet gewoon or kest de volgende muziekstukken uit: 1. Joseph-marschHeiniuch. 2. Cavatine(solo voor cornet a pistons). Souppé. 3. Ouverture „La Sirènc"Aubek. 4. Ana uit „La Somnambule" (solo voor klarinet) Bellini. 5. Fantaisie uit „La fille du Régiment." Donizetti. 't Was, uaar wij meenen, de vijfde en hoogst waarschijnlijk laatste maal dat dat muziekkorps gedurende dezen winter optrad en waarlijk, de commissie heelt reden om over dit optreden alle- zins tevreden te zijn. Niet alleen dat de exécu- tanten met den noodigen ijver zijn bezield om zich naar behooren van liunue taak te kwijten maar bovendien blijkt het voortdurend dat de bezoekers op deze muziekuitvoeringen bijzonder zijn gesteld. Wel zullen wij niet beweren dat aller aandacht daarop steeds onverdeeld was ge vestigd dat liet praten en lachen van enkele groe pen nooit voor de luisterenden daar omheen hin- derlijk was; integendeel, wij stemmen toe dat er in dit opzicht ook hier nog iets (misschien veel) te verbeteren overblijft. Maar aan den anderen kant is liet ons tocli steeds opgevallen dat de meerderheid der bezoekers met blijkbaar welge vallen en vol aandacht luislerl terwijl de praters en lachers (ook praatsters en lachsters?) steeds in de minderheid zijn. Met den weu6ch naar verbetering stemmen wij volgaarne in maar wa gen het toch daaraan ten slotte de volgende vraag toe te voegenIs er onder onze lezeressen en lezers tot den meer bevoorrechten stand behoo- rende en wien nu en dan fijner muzikaal genot te beurt valt, geene geweest die, onder de lezing van het bevenstaande, de gedachte heeft moeten onderdrukken: „Tout comme chez nous?" Zoo niet, wij zullen er ons oprecht in verheugen en verschooning vragen voor de stoutheid die ons de vraag deed stellende commissie beeft dan een krachtig middel tot verbetering bij de hand, door het goede voorbeeld waarop zij hare bezoe kers ter navolging kan wijzen. Tegen negen uren trad de heer W. P. Wolters op en droeg met het hem eigen talent zijne novelle voor getiteld „Twee vadert", die sommigen onzer lezers wellicht zullen kennen. Zij behelst een tafreel, ontleend aan het leven in 't midden der zeventiende eeuw, den tijd toen het Gemeenebest der vereenigde Nederlanden onder zijnen stad houder Frederik Hendrik de hoogste trap van uiterlijken bloei had bereikt. De handelingen dier beide vaders, de Burgemeester Semijns en de predikant Verbrugge beiden te Enkhuizen woon achtig, in aangenaam bloeiendeD vorm geschetst, deden den hoorders een' diepen blik slaan in het Hollandsch volkskarakter dier dagen en de licht en schaduwzijden daarvan ten duidelijkste uitkomen. Laten wij, in onze dagen van (proportioneel) meer weten maar minder kunnen, van meer volume maar minder kracht, met welgevallen den blik rusten op die krachtige gestalten, die mannen uit éen stuk, die ons den gulden tijd onzer historie te aanschouwen geeft, dwingen hunne geestkracht, hunne vastheid van karakter en beginselen onze diepe bewondering af, vooral wanneer wij haar met de uit karakter en beginselloosheid ontspro ten menschenvrees onzer dagen vergelijken, aan den anderen kant huiveren wij terug van de uitersten waarin dat kenmerkend onderscheid van oud-HollaDds zonen dikwijl oversloeg en waar door vastheid van karakter in onverzettelijke stijfhoofdigheid, vastheid van beginselen in het dolzinnigst fanatisme ontaardden. Die beide vaders die daaraan hun eigen levensgeluk en dat van hun beider eenige kinderen op de meest wreed aardige manier ten offer brengen, vervullen ons, in den lijst van onzen tijd beschouwd met louter walging en afgrijzen; hun akelig uiteinde waar zij, slachtoffers van hetzelfde ongeval, zichzelven en elkander den dood aandoen door elkander tot in hun laatsten ademtocht te bestrijden, wekt ter nauwernood ons medelijden op; en toch zijn het de uitingen dierzelfde ruwe kracht, die wij in andere richting geleid of met meer matiging toegepast, zoo onverdeeld en te recht in ons voor geslacht bewonderen en toejuichen. Dit heeft de geachte schrijver en spreker den bezoekers der volksvoorlezingen doen zien en daarvoor zijn wij hem dankbaar; dat hij het in zulk een behagelijken vorm heeft weten te doen strekt hem als letterkundige tot eer; moge het tevens voor velen eene bijdrage te meer zijn geweest om de dagen van weleer in het rechte licht te leeren beschouwen opdat ook de waarde van onzen tijd daardoor des te juister en onpar tijdiger worde geschat! Naar wij vernemen is hier ter stede eene rede rijkers vereeniging opgericht onder de zinspreuk Tollenswelke vereeniging zich vooral ten doel stelt de bevordering van uiterlijke welsprekend heid. We hopen menigmaal in de gelegenheid te mogen zijn van den bloei dezer zeer zeker nut tige vereeniging te mogen gewagen. Het lijk van 't knaapje genaamd L. v. d. K, dat voor ongeveer 7 weken onder de Kloksteeg brug door liet ijs zakte en' verdronk, is heden middag omstreeks 3 uren door de politie, in verre gaande staat van ontbinding opgehaald cn onder geleide der politie naar het Caecilia-gasllmis alhier vervoerd. De gemeenteraad te Twello heeft besloten, om de vaccinatie en revaccinatie van gemeentewege gratis te doen verrichten bij degenen, die liet niet kunnen betaleü. De leden van den raad hebben tevens op zich genomen, individueel al liet mo gelijke aan te wenden, om de revaccinatie aller- wege te bevorderen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1871 | | pagina 1