N°. 3339. Donderdag A®. 1870. 29 December. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". DE FAMIL1E-JUWEELEN. LEIBSCI DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. franco per post3.85. Afzonderlijke Nornmers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVEHTKNTIEN. Voor iederen regelj 0.15 Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. itli :di Lelden, 28 December. Van eene wel onderrichte zijde wordt aan het mdelsblad uit 's-Hage het volgende geschreven dommige dagbladen deelen reeds lijsten roede in personen, die met den heer Thorbecke een linisterie zullen vormen. Die lijsten zijn geheel it de lucht gegrepen. De waarheid is, dat op dit oogenblik nog nie- land roet de formatie vau een kabinet belast is, dat het wel zeer waarschijnlijk, inaar nog iet zekeT is, dat de heer Thorbecke daarmede elast zal worden. Mocht het daartoe komen, dan isg mén, geloof ik, aannemen, dat de heer Van losse de portefeuille vau fiuantiëu zal behouden, dat voor koloniën iemand zal optreden, gene- eu om, na verloop van eenige maanden, wauoeer heer De Waal weder hersteld zal zijn ten iens behoeve zijn ontslag te nemen. De groote narigheid zal echter in «oorlog" gelegen zijn. )e oudere officieren, zooals de generaals Leclercq Van Stirum, waarvan de correspondenten ge- agen, zijn ten eenenmale gekant tegen het door liberale partij sedert jaren voorgestane stelsel au eene geconcentreerde defensie; zij willen noch linie GroningenDelfzijl, noch de IJsselves- ïngen, noch Nijmegen opgeven, en zijn daardoor, iok indien zij overigens geschikt waren,'onmo- jelijk. De jongeren daarentegen, zooals Booms, tieltjes, De Roo van Aldérwereld, hebben ten ianzien van de inrichting der schutterij en der militie, de plaatsvervanging enz., bepaalde prö- ;ratnina's, waarmede, naar men zegt, de heer Thorbecke zich niet kan vereenigen. Daarenbo- en slaat het te vreezen, dat elk minister van lorlog, die thans optreedt, vooral met het oog op le aanschaffing van nieuwe geweren en geschut, inancieele eischen zat moeten doen, waartegen bij den heer Thorbecke èn bij den heer Van losse onoverkomelijke bezwaren zuilen bestaan. Voor Justilie schijnt men in den heerDePinto he rig hl man on the right place te zullen vinden. Bij den aanvang van het onderzoek der crediet- ontwerpen der staatsbegrooting voor 1871 in de ifdeelingen der Eerste Kamer, heeft men in éene ïfdeeling gewezen op het feit dat de Grondwet eigenlijk geene credietwetten kent en alleen preekt van de algemeene begrootingswetten, waarvan de ontwerpen jaarlijks aan de Staten- Generaal worden aangeboden. Men erkende even wel, dat er zich omstandigheden kunnen voor doen, die het streng vasthouden aan dezen grond- wettigeu regel uiterst moeielijk maken. Daarvan behoort echter niet lichtvaardig afgeweken te wor den immers in de afwijking zelve ligt een kwaad, ofschoon het soins een noodzakelijk kwaad mag beeten. In eene andere afdeeliug heeft de meerderheid verlangd zich van staatkundige be schouwingen thans geheel te onthouden, omdat men de tegenwoordige begrootingsvoordrachten zuiver als credietwetten wilde behandelen. Eenige leden uitten den wensch dat de tegenwoordige crisis zoo spoedig mogelijk moest eindigen, het geen zij vertrouwden dat oók zeer mogelijk was, in de vooronderstelling dat hare oorzaak meer in beweeggronden van persoonlijken dan van staatkundigen aard scheen gelegen te zijn. Er waren echter in verschillende afdeelingen enkele leden, welke den bestaanden toestand meer be paald hebben geweten aan de aftredende Minis ters. Deze hadden volgens hen dien toestand kuunen verhoeden. Zij hadden toch hun ontslag niet behoeven te vragen, dan nadat de Staatsbe grooting in de beide Kamers op regelmatige wijs zoude zijn afgedaan. Zij waren immers tot het nemen van zoodanig besluit door de Vertegenwoor diging niet genoodzaakt geworden. Er schenen dus daarvoor geene genoegzame redenen te hebben bestaan. Door desniettemin daartoe over te gaan, hadden zij eene zware verantwoordelijkheid op zich geladen, en tot eene bedenkelijke stremming en verwarring in den loop der zaken aanleiding gegeven. Enkele leden beweerden dat men thans bijna verkeert in het geval van geen Regeering te hebben, zoodat het voeren van discussie eigenlijk bijna ondoenlijk is. De meerderheid der leden heeft zich van zoodanige oordeelvelling geheel onthouden. Aan verscheidenen scheen het zoo even gemelde verwijt toe onbillijk te zijn. De tegen woordige Ministers hebben zich bereid verklaard hunne functiën te blijven waarnemen, tot dat in hunne vervanging voorzien zal zijn. Zij hebben pogingen aangewend om de in het Kabinet ont' stane leemten aan te vullen: maar zij hebben daarin niet kunnen slagen. Men was niet genoeg met de bijzondere omstandigheden der ministerieele crisis bekend om te kunDen beoordeelen of, gelijk enkelen beweerden, de Ministers die met het samenstellen van een nieuw Ministerie belast waren geweest, hunne taak vroeger hadden kun nen en moeten opgeven. De Ministers, die hun ontslag hebben gevraagd, kunnen voor deze han delingen gronden gehad hebben, die geen onder werp van beoordeeling voor de vertegenwoordi ging zijn. Sommigen zeiden dat wanneer Ministers in een constitutionelen Staat zich behoorlijk van de hun opgelegde plichten zullen kwijten, zij dan eenstemmig behooren te denken en te handelen, hetgeen bij het eerlang aftredende Kabinet het geval niet schijnt geweest te zijn. Desniettemin werd de tegenwoordige toestand algemeen betreurd. Door verscheidene leden is gewezen op den ernst en het groote gewicht van vele, zoowel binnen- landsche als buitenlandsche aangelegenheden, die thans voorziening eischen. Sommigen van hen vraagden daarom dat van Regeeringswege zoo veel mogelijk nadere en meerdere opening gege ven zou worden vah de redenen die geleid heb ben tot den zoo langen duur van den tegenwoor- digen interimairen toestand. Anderen wilden met kracht den wensch uitgedrukt hebben, dat aan dien toestand zoo spoedig mogelijk een einde kome. Terwijl enkele leden bij de crediet wet voor het Departement van Justitie zeer bepaald hunne goedkeuring uitspraken van de opheffing der af zonderlijke afdeelingen voor de Eerediensten, als zijnde de laatste stap tot het bewerkstelligen van eene volledige scheiding van Kerk en Staat, waren er in twee afdeelingen der Kamer enkele andere leden, die het nemen en het toepassen van dezen maatregel hebben betreurd. Deze zouden bij het ontbreken van afzonderlijke Departementen voor Eerediensten, waarvan zij niet ontveinsden voor standers te zijn, ten minste de tegenwoordige inrichting behouden hebben willen zien. Volgens hen xijn de Eerediensten meer dan gewone ver- eenigingen. Zij vreesden dat hare belangen door de toepassing van den onlangs verordenden maat regel minder goed verzorgd zullen werden. Het beginsel der scheiding van Kerk en Staat zal toch nimmer volledig kunnen worden toegepast. Bovenal hadden zij bezwaar tegen de beslissing vaD een zoo gewichtig beginsel bij het voorloopig vaststellen van credietwetten. De overige leden zagen daarentegen in den door enkele leden gewraakten maatregel eene zeer eenvoudige en natuurlijke toepassing der grondwettige scheiding van Staat en Kerk. Meer bijval vond bij sommigen het laatstgemelde be zwaar. Er 'werd evenwel ook op gewezen dat het in de bestaande omstandigheden wel niet anders mogelijk was dan den maatregel, die ge nomen was, toe te passen. Ten onrechte wordt daarvan een verwijt aan de Regeering gemaakt. Het Koninklijk besluit van 29 October 1870 Staatsblad ri°. 17-3) is genomen vóór het ont staan der ministerieele crisis. De voordracht daar toe werd reeds vóór de maand Augustus gedaan. De Regeering was verplicht aan dien maatregel uitvoering te geven, of de noodige stappen te doen tot intrekking of tot schorsing der werking van het bedoelde Koninklijk besluit. Te recht bestond tegen laatstgemeld alternatief veel groo- ter bezwaar. Over 't algemeen heeft men zich onthouden yan 't beoordeelen van den maatregel zeiven, over het nemen waarvan in verschillenden zin gespro ken werd. De meeste leden hebben gemeend in de zaak te kunnen berusten, als zijnde het uitvloeisel van een wettig bestaand Koninklijk besluit. Het Noorden zegt o. a. in zijn beredeneerd over zicht van de behandeling der zaak Dibbits-contra Keer in den „Amslerdamschen Senaat," het volgende: «Ons oordeel over deze zaak, die een publiek had uitgelokt, wieDs gelijke in aantal sedert den aanvang der gemeentewet van 1851 nog niet was aanschouwd, een publiek dat zoo opeengedrongen was, dat de glasruiten van de eerwaardige wacht kamer der raadzaal tegen den geweldigen drang niet bestand waren Ons oordeel over deze zaak waaraan meer drukinkt, meer schrifturen gewijd zijn, dan aan anderen van veel meer belang ooit te beurt viel, die lange correspondeutiën, adressen, verdedigingen en zelfs een hoofdartikel in het Handelsblad heeft uitgelokt. Wij kunnen er niet veel nieuws over zeggen. De echt Hollandsche uitspraakwaar twee kijven, hebben beiden schuld, is hier ook de onze, even als van iedereen. De heer"\Dibbits heeft verkeerd gedaan zijn opgekropte drift te laten losbarsten tegen den heer Keer, die er een kinderachtig genoegen in stelt te toonen, dat hij door de gratie van den Amsterdamschen Senaat tot lid van toe zicht voor het middelbaar onderwijs was benoemd. Het was verkeerd dat hij ze niet bedwong. Maar de heer Keer heeft veel grooter schuld, daar hij zich bemoeit met dingen,' die hem niet aangaan, daar hij onbeleefd is op eene plaats, waar hij geen kommando te voeren heeft. Wie meer wil weten omtrent ons oordeel, leze nu wat in den raad is gezegd; dat zal ons herhalingen bespa ren; wij vereenigen ons rnet de sterkste afkeu ring van den heer Keer; geene kan ons te sterk zijn." Ten slotte zegt het blad «Onze conclusie is deze: de leerlingen, de lee raren en de commissie voor het middelbaar onder wijs, het dagelijks bestuur en de senaat hebben van de hoeden quaestie eene beweging gemaakt, die wij alleen ran de eerstgenoemden allesiins begrijpelijk vinden. Laten de commissie voor mid delbaar onderwijs en het dagelijks bestuur ver standig genoeg zijn te zorgen, dat de heer Dib- bits dadelijk na de kerstvacantie zijne lessen kunne hervatten. De senaat betoone in het vervolg nooit minder ijver voor de belangen der stad dan nu. De heer Dibbits spreke met zijne collega's af om te klagen oogenblikkelijk, als er wat te klagen valt. Prof. HartiDg besluite met andere professoren om hunne hooggeleerde adviezen te sparen, als zij niet gevraagd wordeD, en leene aan professor J. G. Mulder zijn exemplaar der zegelwet, waaruit deze zal leeren, waarom zijn advies niet kan behandeld worden. En eindelijk zal deze gebeurtenis in het stof der vergetelheid begraven worden? Wij vree zen, dat dit zal geschieden, wanneer daartegen niet gewaakt worde. Hoe kan dat het doeltreffendst voorkomen worden? Ons dunkt, dat op stadskosten de twee hoeden, die de groote aanleiding waren van deze geruchtmakende zaak, welke door het geheele land weerklank heeft gevonden, op stads kosten te koopen en in de burgerschool op te hangen, als een waarschuwing hoe een leeraar en een lid der commissie van toezicht voor middelbaar onderwijs niet met elkander moeten omgaan." Bij de staats-examina voor hulp-apotheker en apotheker die sedert maandag der vorige, week in de lokalen van het Scheikundig Laboratorium te Amsterdam worden afgenomen, hebben zich 34 personen aangegeven. Tot heden zijn de na volgende heeren als hulp-apotheker toegelaten; A. E. v. d. Meulen, geb. te Drachten; J. Kam- minga van der Meer, geb. id.; G. B. Schmidt Jr., geb. te AmsterdamP. G. Steensma, geb. te Gro ningen en M. L. G. Van Ledden Hulsebosch, geb. te Ommen. De twee eerste heeren kwamen van Leeuwar den, 4 van 's-Hage de anderen van Amsterdam. De heer L. Posthumus, die voor zijne benoe ming tot leeraar aan de landbouwschool te Warf- fum had bedankt, is op dit bedanken teruggeko men, zoodat hij onder goedkeuring van den minister die betrekking zal aanvaarden. (Novelle naar het Hoogduiteeh). (Vervolg.) Ach, madame, gij vindt hier geen Frankrijk, ik vrees, ik vrees, dat gij niet welgedaan hebt." Marie kon zich niet weerhouden te glimlachen bij deze beschrijving, die blijkbaar zeer partijdig was. «Ik ben alleen," zeide zij toen, «voor mij is de hemel in Frankrijk niet warmer of vrolij ker, dan hier, ik ben naar Duitschland gekomen om mijns broeders raad en hulp in een gewich- ;e zaak in te roepen." De bediende zag haar een oogenblik met een soort van angst en verlegenheid aan, alsof hij overlegde, of hij het wel waagde uit te spreken, wat hem op de tong lag, toen zeide hij zoo eer biedig mogelijk. «Mijnheer de Chevalier is zeer, teer ontoegankelijk en vreemd geworden, en me vrouw komt jnist in den ergsten tijdgij herinnert u wellicht, dat de zaak weer verjaart, dan heeft hij voor niets anders gedachteD, als voor die ongeluk kige gebeurtenis, waarvan de herinnering hem vaak als krankzinnig maakt, ik breng vrees lijke nachten met hem door." Felix luisterde opmerkzaam, maar mevrouw Von Bork stond spoedig op gaf den ouden bedien de een wenk en verzocht hem, den Chevalier op te wachten, om hem op hare aanwezigheid voor te bereiden. Martin voldeed aan haar verlangen en Felix had intusschen tijd zich de zeldzaamste gedachten te vormen over de reden der eenzaamheid van zijn oom, en zelfs over hetgeen die vrouw op den weg had verteld. Na verloop van een uur, toen het reeds begon te schemeren, werd de dear door Martin geo pend en de Chevalier trad binnen. Hij was zeer verouderd in de jaren dat zijne zuster hem niet had gezien, zijn haar wds vergijsd, zijn houding gebukt, en de oogen walen verdoofd. Hij zager afgetobt en vermoeid uil, maar was met groote zorg gekleed, en van de onberispelijke snede van zijn rok tot aan zijne laarzen verried alles iemand die gewoon is zich in goede kringen te bewegen, om steeds de noodige zorg voor het uiterlijk te heb ben, diezelfs de zwakheicof melancholiegeen heer schappij over die gewoonten gUDt, en tot in de grootste afzondering, shchts tegenover zichzelf staande, al die aanspraken die de wereld van ons vergt, nakomt. Hij ging langzaam naar haar toe, zijne bedaard heid stak opvallend af tegen de hartstochtelijkheid waarmede zijne zuster zich aan hare aandoening overgaf, maar toch kon men iets dat Daar ware deelneming zweemde, vernemen toen hij zeide: «mijne arme zuster, kom aan mijn hart!" Hoewel dit juist geen vertrouwde plaats voor haar was, gevoelde Marie toch, dat hij haar nu het naaste op de wereld stond, en zij weende uit aan het hart haars broeders. De chevalier had weinig te vragendoor Martin van den dood zijns zwa gers onderricht, liet hij zijne zuster, zonder haar in de rede te vallen, verhalen, wat haar overkomen was, en gewoon, zich te beheerschen, liet hij nu ook niet merken, hoe dit onverwachte bezoek, en al de zorg en onrust, die dit in zijne stille levenswijze bracht, hem opwond en pijnigde. Hij was te zeer Franschman, te zeer de welopgevoede man der groote wereld, om zich in de eerste plaats niet voor te stellen dat alles in het werk gesteld moest worden, om het zijne zuster in zijn huis aangenaam en gemakkelijk te maken, en tevens de onaangename, bijna angstige stemming te verbergen, die hem iedere onvrijwillige ont moeting met menschen veroorzaakte. Toch gevoelde Marie met het instinct der vrou wen, dat hare aankomst stoornis, ia plaats van vreugde bereide, en deze overtuiging maakte dat zij zich onbehagelijk gevoelde en zij zelfs pijnlijk gevoelde, dat haar broeder haar weinig of geen steun zoude verleenen, bij de moeilijkheden die haar wachtte. Daarbij was het huis, hoewel ruim, toch geens zins ingericht tot ontvangst van gasten, en er was al de scherpzinnigheid van den ouden Martin toe noo- dig, om met behulp der keukenmeid uit sophas, divans en eenige dekens twee behoorlijke leger steden daar te stellen. Felix gevoelde zich het minst op zijn gemak; de koele vriendelijkheid van zijn oom kon hem geen vertrouwen inboezemen, en het koortsach tige rillen en het schuwe terugwijken bij iedere aanraking, dat den Chevalier, evenals de meeste zenuwachtig opgewonden personen eigen was, maakte den knaap nog angstiger. Het begon langzamerhand, recht onpleizierig in het vertrek te worden; hoewel het reeds ge heel donker was en het gesprek geenzins ver- trouwlijk of levendig genoeg, om het schemer uurtje aangenaam te maken, werd er toch geen licht gebracht. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1