19 December.
N°. 3331.
Maandag
A°. 1870.
Feuilleton van liet „Leidscli
Dagblad".
LEXANDER DUMAS.
LEI 1) SUE
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKR ADVERTKNTIKN.
Voor iederen regel0.1;
Grootere letter, naar de plaateruimte die zij beslaan.
Leiden, 1? December.
Het zoogenoemde Eindhovensche schandaal" is
teren in de volksvertegenwoordiging ter sprake
bracht.
Aarzelend had de heer De Casembroot er toe
sloten eeriige vragen dienaangaande tot den
mister van Justitie te richten, maar waar de
:rs door 't geheele land ruchtbaarheid aan deze
ak gegeven heeft, daar was de openbare behan-
ling in 's lands vergaderzaal een waarborg te
eer voor de betrokken mogendheden dat Neder-
nd met den meesten ernst zijn verplichtingen
enscht na te komen.
De Haagsche afgevaardigde stelde den Minister
n Justitie daarom de twee volgende vragen
1'. Is het in de dagbladen verspreidde gerucht
ipens de. uitlevering overeenkomstig de waarheid?
2". Uitgaande van de onderstelling dat derge-
ke gevallen meer kunnen voorkomen, kan dan
nvacht worden dat de Regeering instructiën
geven heeft of geven zal, en zoo ja, op welken
turn zijn zij uitgevaardigd?
Het antwoord van den Minister van Justitie op
ze cathegorische vragen komt ons zeer afdoende
or en gaf op nieuw het bewijs dat de Regeering
n den aanvang af in de moeilijke tijdsomstan-
jheden die we beleven met goed beleid te werk
I gegaan. In casu had de Minister van Justitie
odra de zaak tot zijner kennis was gekomen,
nauwkeurig, en zeer onpartijdig onderzoek
gesteld. Dat is nog niet afgeloopen, zoodat de
inister de berichten der bladen nog niet in
len deele kan beoordeelen. Maar het is ge-
ken dat de meegedeelde feilen op waarheid
rusten, (die feiten zijn door alle bladen ontleend
den brief van den officier van justitie, den
:er De Bieberstein in de Prov. Noordbrabantsche
want), maar dat de ivijze, waarop deze zijn
•fegedeeld en toegelicht, niet vrij is van groote
:rdrijving. Immers de schrijvers van die berichten
)ben gevolgtrekkingen en gissingen gemaakt,
e niet waar, of volkomen onjuist zijn. Zoo had
Minister gelezen dat die vier krijgsgevange-
uitgeleverd zijn aan de Pruisen en elders
eder dat zij na de uitlevering doodgeschoten
tiden zijn. Beide deze berichten zijn bezijden de
arbeid.
De Minister beoogde sleeds om 't lot van der-
lijke ongelukkigen zoo veel mogelijk te ver-
lilen. Hij heeft ook onderzocht welke straf der-
lijke krijgslieden wacht, als zij weer in handen
n den vijand geraken, en bevonden geene andere
die van insluiting (interneering), meer of
nder streng naar gelang van de omstandighe
id waaronder de ontvluchling heeft plaatsgehad.
Wat aangaat de handelwijze der betrokken
rbtenaren, wenschte de Minister zijn oordeel
oralsnog op te schorten. Uit de stukken is
Ministers oordeel reeds gevestigd, doch hij
nscht vooralsnog geene uitspraak te doen,
orens hen de gelegenheid gegeven is zich te
en hooren.
k'opens de vraag der instructiëu kon de Minis-
Ms
'PO
ter antwoorden, dat op 20 Juli reeds de eerste
instructie door hem is uitgevaardigd. Dat deze is
opgevolgd door tal van lastgevingen, betrekkelijk
speciale gevallen, die zich mochten voordoen,
terwijl ook nog op 3 December een nieuwe in
structie is gegeven en andere particuliere lastge
vingen op bepaalde vragen.
De heer De Casembroot dankte den Minister voor
deze meedeelingen, die hij met een gemengd gevoel
had vernomen. Met een gevoel van voldoeningen van
leedwezen. Van voldoening omdat de Regeering ge
handeld heeft, zooals de omstandigheden het ver-
eischten; van leedwezen omdat daaruit blijkt dat
de betrokken ambtenaren willekeurig hebben ge
handeld, tegen de instructiën in. Maar niet alleen
aan de ambtenaren gaf hij deze schuld maar
voor een deel ook aan den overheerschenden tijd
geest van kritiek eu verzet tegen het gezag, die
met hand en tand moet worden tegen gegaan
ook in ons vaderland, een thema welks bedoe
ling de Haagsche afgevaardige in zijn latere
repliek in een meer helder daglicht stelde door
het jaar 1787 in de herinnering van de vertegen
woordiging terug te roepen.
De heer van Eek mengde zich in de discussie
om te constateeren dat de verwarring die in deze
quaestie weder in al hare naaktheid was te voor
schijn gestreden, alleen toe te schrijven was aan
het gemis van een goede wet op de Rijkspolitie,
een wet die vaste regelen en grondslagen zou
stellen waarnaar de politie in vele gevallen moest
handelen.
Deze interpellatie werd gevolgd door een van
deu anderen Haagschen afgevaardigde, den heer
Van Sypesteijn, die zich tolk maakte van de
geruchten, meerendeels door het Haagsch orgaan
in de wereld gezonden, nopens den afstand van
de Kust van Guinea, een stokpaardje dat deze
volksvertegenwoordiger overigens niet voor de
eerste maal berijdt.
Hij ving zelf aan met de herinnering dat hij
meermalen bestreden had het denkbeeld van
den afgetreden Minister van Koloniën den heer
De Waal tot loslating van Nederlandsche Kolo
niën, en riep daarna in het geheugen terug dat
hij bij de begrooting van Koloniën in het vorig
jaar, die zaak voor het laatst ter sprake had ge
bracht.
Thans vond hij aanleiding in hetgeen hij laat
stelijk vernomen had aangaande de overdracht
op 1 Januari 1871 van de kust van Guinea aan
Engeland, tot de regeering de volgende vragen
te richten1°. wat is waar van het gerucht, dat
aan den heer Nagtglas te kennen is gegeven zorg
te dragen om met 1 Januari 1S71 onze bezittin
gen, die hij tractaat aan Engeland zouden zijn
afgestaan, over te drageD eu 2°. is er een der
gelijk tractaat gesloten, en zoo ja, welke bijzon
derheden kan de regeering omtrent die zaak
mededeelen?
De Minister van Marine, de heer Brocx, ant
woordde dat hij op de bepaalde vragen, die ge
daan waren, zou kunnen antwoorden, dat het eerste
punt onwaar is, eh wat het tweede aangaat, dat
f
ir
O.
Frankrijk heeft een zijner grootste letterkundi-
verloren, wiens dood door den ernst en het
wicht van de gebeurtenissen der laatste maan-
als het ware onopgemerkt bleef. Hoe zou
Ier andere omstandigheden Frankrijk zijn
est gevierden en populairen schrijver zijne hulde
tracht hebben. Maar niet alleen Frankrijk, de
jij leele wereld hing als het ware jaren lang aan
ie pen; in alle landen verslond men zijne boe-
weende men hij zijne drama's, betwistte uien
zijne feuilletons. Zijn talent werd slechts
-venaard door den opgang, dien zijne penne-
ichten allerwegen maakten,
te grootvader van den beroemden auteur der
quelaires was de markies De la Pailleterie,
iverneur van St.-Domingo, onder Lodewijk XV.
huwde eene schoone mulatin, en hun zoon,
beroemde generaal Dumas, die den naam zijner
'eder had aangenomen, versmaadde onder de
eerste republiek den adel zijns vaders. Ook zijn
zoon bleef den naam van Durnas voeren, en va
der en zoon zorgdeD, dat die naam ten allen
tijde aan de jaarboeken der Fransche natie den
meesten luister zal bijzetten.
Alexander Dumas behoorde tot degenen, die op
het eerste gezicht reeds een ieder voor zich inne
men; zijne eenvoudige manieren en buitengewone
voorkomendheid maakten een onweerstaanba-
ren indruk. Zijn open gelaat en aangenamen glim
lach kenmerkten zijn wensch, om iedereen genoe
gen te doen en van dienst te zijn. Vooral in zijne
jeugd heeft hij zeer velen belangrijke diensten be
wezen en niet weinig ondankbaren gevonden,
zonder dat dit echter ooit eenige verandering in
zijne bereidvaardigheid kon teweegbrengen.
Men verhaalt natuurlijk dienaangaande zooveel,
dat wij slechts eenige feiten zullen aanstippen,
die zoowel zijne goedhartigheid als zijn lijnen
tact kenmerken.
Een zijner vrienden, een generaal, zijn einde
voelende naderen, liet Durnas roepen en zeide:
Mijn vriend, de aftocht wordt geblazen. Ik
moet dus gaanmaar wat moet er voor den drom
mel van mijn getrouwen Rusconi worden?
Wees gerust, antwoordde Durnas; ik zal wel
voor hem zorgen.
Toen de generaal begraven was, nam Dumas
er geen tractaat gesloten is. Doch de interpellant
zou waarschijnlijk daarmede niet tevreden zijn
en verdere bijzonderheden wenschen te kennen.
En nu zeide de Minister, dat er in het laatst van
het jaar tusschen de Britsche en de Nederlandsche
regeeringen onderhandelingen zijn gevoerd tot
verzekering en regeling van verscheidene onder
werpen en dat daaronder ook behoort de afstand
van de Kust van Guinèa. Ofschoon die onderhan
delingen tot volkomen overeenstemming hebben
geleid, zijn zij nog niet in dien staat van wijzen,
dat daarvan reeds mededeeling aan de Kamer
kan worden gedaan. De geachte interpellant zou
derhalve moeten wachten totdat, ingevolge de
Grondwet, een tractaat aan de goedkeuring der
wetgevende macht zal worden onderworpen.
De heer Van Sijpesteyn dankte den Minister
voor het gegeveD antwoord en hield zich ook
volkomen overtuigd, dat deze niet meer kon mee-
deelen. Art. 57, alinea 3, der Grondwet bepaalt,
dat elk tractaat betrekkelijk afstand van grond
gebied aan de goedkeuring der wetgevende macht
moet onderworpen worden. Hij gelooft dus dat
dan de tijd zal zijn gekomen om over de wen-
schelijkheid en noodzakelijkheid van den maat
regel een oordeel te vellen. Hij zal zich dus du
van verdere bespreking onthouden, des te eerder,
omdat de betrokken Ministers hun ontslag hebben
bekomen en die van Marine slechts interimair
het Departement van Koloniën beheerde.
(Na deze erkentenis, heeft de heer Sijpesteijn,
met andere woorden zijn eigen interpellatie ge
karakteriseerd als voorbarig en overbodig.) Hier
mede was de orde van den dag afgeoolpen.
Maandag a. s. zal de teedere interpellatie volgen
van den heer Kerstens over het beleid dat de
Regeering denkt te volgen ten opzichte van de
daad van Italië tegenover het hoofd der Katho
lieke Kerk en zal de Kamer overgaan tot de be
noeming van een commies-griffier.
Gisterenavond werd alhier in de Stads-Gehoor-
zaal, in tegenwoordigheid van een talrijk en
aanzienlijk publiek, het eeuwfeest van Beetho
ven® geboortedag gevierd. Het was een gelukkig
denkbeeld van de bestuurders der Leidsche Maat
schappij van Toonkunst, dat zij niet achter wilden
blijven in de huldiging van een der grootste
genieën, die de nieuwere tijd heeft opgeleverd eD
die door zijn onsterfelijke kunstscheppingen de
geheele beschaafde wereld aan zich verplicht
heeft. De wijze waarop het denkbeeld van dit
herinneringsfeest werd opgevat en uitgevoerd,
tot de bescheiden evenredigheden teruggebracht,
waarover de academiestad op muziekaal gebied
kan beschikken, moet hoogelijk geroemd wor
den. Waar in de grootste steden van ons land
bij voorkeur Beethoven® grootste werken wer
den ten gehoore gebracht, zoo als zijn negende
symphonie en groote mis, heeft men zich, uit
den aard der zaak, alhier tot een eenvou
diger programma moeten beperken. Men heeft
terecht begrepen, dat het hier niet zoozeer op
het wat als het hoe aankomt en zich bij de keuze
der stukken tot de zoogenaamde kamermuziek
bepaald. Zoo lang echter de waarde van een
kunstwerk niet door den omvang bepaald wordt,
behoeft men zich over den ruil niet te beklagen,
te meer daar de groote en veelzijdige componist
ook op dit terrein, zooveel heerlijks heeft voort
gebracht. Het bestuur heeft bovendien den tact
gehad bij voorkeur zulke stukken te kiezen, die
slechts aldus ten gehoore werden gebracht, omdat
zij een samenstel van krachten en een éenheid
van uitvoering eischen, die niet binnen het dage-
lijksch bereik liggen. Men kan dan ook terecht
beweren, dat het personeel der uitvoerenden op
gisterenavond een „corp3 d'élite" vormde, dat
volkomen voor zijn taak berekend was.
Het eerste nummer bestond uit het bekende
blaasquintet, het eenig werk van dien aard dat
door Beethoven geschreven is. Het is blijk
baar uit zijn eerste kunstperiode afkomstig en
ademt die rustige klaarheid, welke aan den
stijl van Mozart herinnert, evenzeer als het sex-
tuor van strijkquartet en twee hoorns, een werk
dat waarschijnlijk door velen voor het eerst zal
gehoord zijn, daar de buitengewone zware obli
gaatpartijen van de hoorns bij een uitvoering
bijna onoverkomelijke bezwaren ontmoeten. Des
te meer lof verdienen dan ook de beide kunste
naars, die door de talentvolle uitvoering van hun
taak, zoozeer tot het welslagen van dit muziek
werk hebben bijgedragen.
Een aangename afwisseling uit drie nommers
vormde het groote trio van viool, piano en
violoncel, dat een geheel andere geest ademt en
waarin wij den Beethoven van den lateren tijd
terugvinden. Men gevoelt het bij deze schepping dat
de idylle der jeugd bij hem reeds verre ligt en
dat droevige levenservaringen gevoegd bij licha
melijk lijden hun schadnw over dien stralenden
geest hebben uitgebreid.
Na de pauze wachtte de toehoorders een
nieuwe verrassing. Mejufvrouw Steffan, die nog
onlangs in een concert hier ter stede was opge
treden, zong het groote aria „ah perfido" met
groote virtuositeit, zoodat Beethoven ook op vocaal
gebied vertegenwoordigd werd.
Het bestuur toonde deze welwillende mede
werking op hoogen prijs te stellen, daar het
Mejufvrouw Steffan een prachtige gouden arm
band, vergezeld van een vleiend schrijven, aanbood.
Het beroemde septuor, op een wijze uitgevoerd,
die dit werk waardig was, besloot dit heerlijk
feest, dat nog lang in veler herinnering zal blij
ven voortleven. Eer wij eindigen moeten wij nog
de zinrijke en smaakvolle decoratie vermelden,
die vooral tot de verhooging der stemming bijdroeg
en in een levensgroote afbeelding bestond van Beet-
hovens monument te Bonn, met krachtigeen breede
trekken teruggegeven en op smaakvolle wijze door
groene heesters omgeven; zoomede de opdracht
van het eerelidmaatschap der maatschappij aan
den heer J. A. Klerk, pianist te Delft, den eerste
wien die eer sedert de oprichting der maatschappij
in 1834, te beurt valt. Alleen te bejammeren
den getrouwen dienaar bij de hand en voerde
hem naar zijne woning, waar hij tot zijn dood
bleef, en behalve kost en inwoning, 100 franken
per maand ontving. Eiken morgen kwam hij in het
kabinet van zijn meester om te vragen„Heeft
mijnheer mij niets te belasten?"
Neen mijn vriend! ga maar ontbijten.
En Rusconi ging ontbijten en vervolgens dinee-
ren om den volgenden dag hetzelfde te verrichten.
Onder de gasten aan zijne tafel merkte men dage
lijks een der vrienden zijner jeugd op, dien hij op
zekeren avond, na eene scheiding van 40 jaren,
op den Boulevard des Italiens ontmoette.
Wel, zijt gij het waarlijk? riep Dumas uit.
Waar dineert gij vandaag?
Vandaag dineer ik nergens, antwoordde de
ander treurig.
Welnu, dan dineert gij bij mij! hernam
Dumas, terwijl hij zijn arm nam en hem naar
zijne woning bracht. Na den eten zeide Dumas
tot zijn vriendIk ben zoo verheugd dat wij
elkaar eindelijk eens weer ontmoet hebben, dat
gij mij beloven moet morgen terug te komen I
En gedurende 5 jaren wist hij dagelijks het een
of ander te verzinnen om zijn vriend over te
halen om terug te komen, zonder zijn eergevoel
e kwetsen. De geniale man, die een grooten
afkeer van het rooken had en ternauwernood
eene lichte cigarette na de tafel kon dulden, dwong
zelfs zijn vriend zijn geliefkoosde pijp te rooken.
Met recht zal men aanmerken, dat ook deze
goede hoedanigheden hare keerzijde hadden en
zijne te ver gedreven mildheid jegens zijne
vrienden hem vaak gebiedende plichten deed ver
zuimen; hij gaf met volle handen zooveel en
zoolang totdat die edelmoedigheid verwarring en
moeilijkheden deed ontstaan, die later bij den groo
ten romancier de overhand behielden. Toch kan
deze schaduwzijde in zijn karakter op geeDerlei
wijze de bewondering doen verminderen, die de
groote schrijver in zoo hooge mate verdiende,
of de sympathie, die hij zich zoo algemeen ver
wierf. Hij was boven de gewone levenszorgen en
berekeningen verheven.
Becijferingen maken of een balans opmaken en
Dumas te heeten, was onveree.Digbaar.
Den 24sten Juli 1803 te Villers-Cotterets in
Picardië geboren en door zijne moeder opge
voed, daar hij zijn vader zeer vroeg verloor,
genoot hij slechts middelmatig onderwijs. In 1823
ging hij naar Parijs. Door tusschenkomst van
generaal Foy, vriend en wapenbroeder zijns va
ders, verkreeg hij, daar hij een fraaie hand schreef,
eene plaats als schrijver bij den secretaris van
den hertog van Orleans (Louis Philippe). Dumas
gebruikte al zijne vrije uren tot lectuur en eigen