rE N°. 3328. Donderdag A°. 1870. 15 December. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". DE FAMILIE-JUWEELEN. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.S5. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. E"RIJS DEK ADVERTENTIEN. Voor iederen regelj 0.15 Grootere letter, naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, U December. leeds gisteren deelden we per telegraaf den nen inhoud mede van het verhandelde in de ling van de Tweede Kamer der Staten-Gene- il. We komen thans terug op hetgeen in het dden werd gebracht omtrent de ministerieele Het was de Minister van Marine die verklaarde alvorens de werkzaamheden der Kamer aan- igen, hij het gepast achtte eenige inlichtingen geven nopens den verderen loop der ministe- ele crisis. üadat de Min. van Binnenl. Zaken, van Fiuan- en van Marine hunne portefeuilles ter be- tikking des Konings hadden gesteld en nadat Min. van Koloniën ontslag had bekomen, ont- igen de Min. van Binnenl. Zaken en hij (Min. n Marine) van Z. M. den Koning de opdracht voorstellen te doen tot vervulling deropenge- lien plaatsen. [o die poging zijn zij niet naar wensch geslaagd hebben mitsdien hun mandaat nedergelegd, n ontslag aan den Koning aaDgeboden en in achting van 's Konings nadere maatregelen, ichtiging verzocht tot het indienen van voor- llen die dringend afdoening vorderen. Alleen Min. v. Buitenl. Zaken heeft bezwaar gemaakt i een credietwet voor zijn departement voor dragen en heeft bij den Koning nader aange- ongen op zijn ontslag, waaraan Z. M. gevolg eft gegeveo. De heer Jonckbloet zegt hierop ongeveer het gendeDe Minister van Marine heeft verklaard hij het gepast oordeelde aan de Kamer uie- deeling te doen nopens den verderen loop der inisterieele crisis. Ook ik acht het gepast daar- er een woord in het midden te brengen. Wij aben nu tweemaal mededeeling van de regeering ■angen, de eerste maal den Ssten November, heb toen gezwegen en natuurlijk, omdat er d reden voor mij bestond het woord te vragen, mers, er was toen hier geeu spraak van een iitieke nederlaag die dit Kabinet had geleden, dit kon ook niet om reden dat dit Kabinet jaar niet gestaan heeft tegenover eene vijan- lijke Kamer, maar werd gesteund door de «rale meerderheid der Kamer. En ook dit was er natuurlijk want bij de oprichting van deze egeeriDg had de liberale partij in beide Kamers meerderheid en na de verkiezingen in 1869 erd de meerderheid in de Tweede Kamer nog rsterkt. Er kon dus geeu sprake zijn dat het abinet viel door politieke redenen, maar omdat rschillende leden er van ontslag hadden gevraagd gevolge van persoonlijke redenen. Het kwam utij toen en ook nu nog voor dat hier die persoonlijke redenen niet aan dis- issie kunnen onderwerpen. Thans geloof ik echter t de tijd gekomen is dat de Kamer spreke, ij beleven toch, zoo al niet eene politieke, dan ch eene geheele ministerieele crisis, die is aan vangen van af den 27sten of 28sten October, en de heer Roest zijn ontslag aanbood. En nu hebben wij heden tot ons leedwezen gehoord dat wij nu niet veel verder zijn dan op den Ssten November. Ik betreur dit omdat tengevolge dier crisis, Nederland nagenoeg gezegd kan worden zonder bewind te zijn en dat wel op een oogenhlik dat wij juist noodig zouden hebben een zeer krach tig bewind. Het spreekt van zelf dat de werkzaamheden van deze ministers zich alleen kunnen bepalen tot afdoening der meest eenvoudige zaken van administratieven aard, terwijl er gewichtige be langen zijn die dringend eischen een bestuur, dat met kracht de teugels van het bewind kan voeren. Er is geen ministerieel departement dat niet verlangend uitziet naar een definitief hoofd. Ik zal dit nu niet iu bijzonderheden behoeven aan te toonen, maar mij slechts tot een paar punteD bepalen. Ik herinner u aan den toestand van Nederlandsch-Indië, aan de gewichtige be sluiten door den Gouvern.-Gen. genomen nopens het Preanger stelsel en, in verband daarmede aan de afgestemde Indische begrooting door de Eerste Kamer. Ik acht het wenschelijk dat spoedig een definitief Min. van koloniën optrede om deze zaak te regelen. Van een interimair Minister is het niet te verlangen noch te verwachten, dat hij daartoe overga. Maar ik wijs met nog meer ernst op den politiekeu toestand van Europa. Nog duurt een treurige en bloedige krijg voort tusscheu twee naburige mogendheden en niemand kan voor zeggen welken invloed die krijg op het overige Europa zal kunnen hebben. Ook uit liet Oosten zijn verwikkelingen gerezen die nog niet ont ward zijn. Nu moge men zeggen dat dit voor onzen politieken horizon slechts zwarte stippen zijn, maar wat de Luxeinburgsche quaestie betreft mag men wel spreken van eene zwarte, onheil spellende onweerswolk. Die Luxemburgsche quaestie is sedert eenige jaren aan de orde en kan voor ons een gevaar worden. En nu vraag ik, of niet dit laatste reeds genoeg is om de overtuiging te vestigen dat het meer dan tijd is, dat zoodra mogelijk een definitief, krachtig kabinet optrede, dat geroepen zal zijn om de vele gewichtige vraagstukken die hangende zijn, tot een goed einde te brengen. En dat men die kracht daartoe alleen putten kan, eens deels uit het vertrouwen des Konings en voorts uit de on dersteuning der volksvertegenwoordiging zonder dat men de toevlucht behoeve te nemen tot een altoos wisselvallig beroep op de kiezers. De Koning moet beslissen, en ik geloof dat wij die beslissing gerust aau zijne wijsheid en beleid kunnen overlaten. Onder gewone omstandig heden zou ik hier dan ook niets hebben bij te voegen, maar onder de tegenwoordige omstan digheden zal het wel niet onbescheiden zijn den weDsch uit te drukken dat de beslissing spoedig genomen worde. (Hiermede was deze discussie afgeloopen). De Eerste Kamer der Staten-Generaal is tot hervatting harer werkzaamheden bijeengeroepen tegen Dinsdag 20 December a. s. Uit eene olliciëele opgave blijkt, dat 'sRijks- middelen 1°. gedurende de elf eerste maanden van 1869 hadden opgebracht /'56.416.070.045, 2°. dat zij voor dit jaar waren geraamd op f 66.001.238.73; en 3". dat zij werkelijk hebben opgebracht /"69.747.056.90. Bij de heden gehouden stemming in het hoofd kiesdistrict 's-Gravenhage voor een lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland zijn uitge bracht 6S6 stemmen, van onwaarde 13, alzoo geldig uitgebrachte stemmen 673; volstrekte meerderheid 337. Jhr. H. C. A. Ver-Huell ver kreeg 380, Jhr. Mr. H. A. Steengracht van Dui venvoorde 275, terwijl de overige stemmen op verschillende personen waren uitgebracht. Is derhalve verkozen Jhr. H. C. A. Ver-Huëll, lid van den gemeenteraad. Het overlijden van Prinses Frederik der Ne derlanden heeft haren broeder, Koning Wilhelm, diep getroffen. Men was de doodstijding in het hoofdkwartier te Versailles wachtende, en de kroonprins had last gegeven het telegram niet onmiddelijk den Koning ter hand te stellen, maar bij hem te bezorgen. Het telegram kwam des nachts aan, en den volgenden morgen om Si uren begaf de Kroonprius zich naar zijn vader, om hem persoonlijk op de ontvangst van de smartelijke tijding voor te bereiden. Naar men thans met zekerheid verneemt zal het stoffelijk overschot van H. K. H. Prinses Fre derik der Nederlanden, naar den Koninklijken grafkelder te Delft plechtig worden overgebracht op Woensdag den 2fsten December aanstaande. De lijkstoet zal des namiddags te twaalf uren de residentie verlaten. Heden heeft te Wassenaar de inschrijving in de registers van den burgelijken stand plaats ge had van het overlijden van H. K. H. prinses Frederik der Nederlanden. De aangifte geschiedde door de Ministers van justitie en van Buiten- landsche Zaken ad interim. Door den Min. van oorlog is eene algemeeue order aan het leger gericht waarbij is bepaald dat volgens de bevelen des Konings bij gelegen heid der aanstaande begrafenis van H. K. H. Prinses Frederik, door heeren generaals, kom mandanten, hoofd- en onderofficieren, mitsgaders door de tamboers en muzikanten die daartoe zul len worden aangewezen, de rouw zal worden gedragen, voor militaire begrafenissen voorge schreven, zullende de verschillende vaandels be nevens de richtvlaggen, ontrold en zonder rouw floers blijven. Herinneren hen, die op den lsten Januari 1871 hun 19de jaar zullen zijn ingetreden, en alzoo de geborenen in het jaar 1852, alsmede hen, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch voor het volbrengen van hun 20ste, ingezetenen zijn geworden, de verplichting tot het doen van aangifte voor de nationale militie, in de maand Januari 1S71. Elk, die volgens art. 15 behoort te worden in geschreven, is verplicht zich daartoe bij Burg. en Weth. aan te geven tusschen den lsten en den 31sten Januari. Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader, of, is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beide overleden, zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht. Nog doen Burg. en Weth. te weten: dat tot deze inschrijving wordt zitting gehouden op het Raadhuis, van des voormiddags 10 tot des namiddags 3 uren, op Maandag den 9 Januari, voor de bewoners van de wijken 1,2 en 3, op Dinsdag den 10 nu u u de wijk 4 en 5, op Woensdag den 11 de wijk 6, op Donderdagden 12 de wijken 7, op Vrijdag den 13 de wijken 8 en 9 of de buitenwijk. Eindelijk dat de geboorte-acten, die de belang hebbenden, bij de inschrijving, onder opgave der woonplaats, van den ingeschrevene, behooren over te leggen, dagelijks, de Zou- en Feestdagen uitgezonderd, zijn te verkrijgen ter Secretarie dezer gemeente (afdeeling Burgelijke Stand), van des voormiddags 10 tot des namiddags 3 uren, wanneer tevens voor hen, die hier niet zijn ge boren, aanvrage ter verkrijging dier acten kan worden gedaan. Aanstaanden Vrijdag 16 dezer, ten halftwaalt, zal aau het Departement van Binnenlandsche Zaken eene openbare vergadering worden ge houden van den geneeskundigen Raad voor Zuid- Holland. Voor het derde natuurkundig Staats-examen dat aanstaanden Vrijdag te Utrecht zal aanvangen, hebben zich 57 studenten van den militairen ge neeskundigen dienst te Amsterdam aangemeld, waaronder 19 alleen voor het letterkundig ge deelte. De firma wed. L. Lazare en Zoon te 's-Gra- venbage is door Z. K. H. den Prins van Oranje tot H.D. hofleveranciers benoemd met vergun ning om 's Prinsen wapen te mogen voeren. Burg. en Weth. alhier gelet op artikel 19 der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad n°. 72) betrekkelijk de nationale militie; Naar men verneemt, moeten de steenkolen, aangevoerd uit Duitschland op Duitsche of Nederl Rhijnspoorwegwagens en bestemd voor doorzen ding naar verschillende stations aan de Staats spoorweg-lijnen, te Arnhem worden overgeladen in wagens der staats-spoorweg-inaatschappij. /I! I (Novelle naar het Hoogduitseh). De bediende onderdrukte met moeite een spot- juk :htig lachje terwijl hij zich eerbiedig boog en jonge man ging zonder gedruisch de breede ij ap op. Het was een groot aangenaam ingericht ertrek dat hij betrad en hem uit zijne kinder oren nog goed bekend, toen hij hier nog als vrolijken knaap gespeeld had. Hij bemerkte zonder moeite, het bed en wilde juist aarop afgaan, toen hij plotseling stil stond, een kreet van verrassing niet kon weerhouden, erwijl een scherm het bed in duisternis hulde, tstraalde het volle licht der lainp een jong meisje at in eeu groote leuniDgstoel lag en vast sliep, tonde krullen omgaven het frissche, lieflijke ge- 'at dat door den slaap een hooger kleur had «kregen en er lag iets roerends in de zuivere pta jeugdige trekken en een onuitspreeklijke bekoor lijkheid in het lachje dat om hare lippen speelde. Daar liet zich eene kinderstem hooren die vol vreugde maar op zachten toon riep: „Felix, Felix," en de betoovering was opgeheven en de jonge man spoedde zich naar het bed, terwijl hij met hartelijke deelneming het kleine meisje liefkoosde. „Mijne arme Anna, mijn kleine wildzang, wat voert gij toch uit," (luisterde hij, de koortsachtig verhitte wangen van een twaalfjarig meisje stree- lende dat haren arm om zijn hals sloeg om hem te kussen. „Ik ben door het ijs gevalleD, toen ik met mijne vriendinnen wat wilde gaan glijden, terwijl mama in de zeudingspreek was, en Victorine naar de timmermansweduwe was gezouden die zoo slecht op hare kinderen past," antwoorde zij. De jonge man kon een lachje niet onderdruk ken, dat echter spoedig in een bittere, smartelijke 1 uitdrukking overging. „Wie is die jonge dame," vroeg hij zachtjes, en hoe komt die, hier?" j „Wel, dat is Victorine, van wie ik zoo even sprak," antwoorde het kind eveneens fluisterend. Ik bid u, wees toch voorzichtig, dat zij niet wakker wordt, zij is zoo moei, die arme Victorine, want zij heeft al drie nachten geen bed gezien. Het is mijne gouvernante en er reeds sedert drie weken hier; ik houd zoo veel van haar en ben alle avonden bedroefd als zij naar huis gaat om bij hare moeder te gaan slapen. Nu ik ziek ben blijft zij echter hier, waut inama die het op den dag zoo druk heeft en gedurende de vasten zoo dikwijls en zoo vroeg naar de vroeg preek moet, kan de nachtrust niet missen. Ach, ik ben zoo blij, dat zij hij mij is; ik ben des nachts zoo dorstig, en mijn verstuikte arm doet mij zoo'n pijn, en dan is zij altijd zoo goed en zoo vriendelijk voor mij." De jonge man greep bezorgd hare koortsige hand. „Ik zal gaan lieve Anna," zeide hij, het spre ken zoo laat op den avond zal u opwekken en de slaap misschien geheel doen uitblijven." „Neen, Felix," bad de kleine, ach toe, blijf toch, ik heb u immers zoolang niet gezien en de blijd schap doet mij zeker even veel goed als de rust. Of moet gij weg? Ik zie nu eerst hoe mooi gij zijt, gij moet zeker op eene of ander partij." „Ik kom er van daan," hernam hij. „mijn aan staande schoonvader geeft een bal en daar hoorde ik van den doctor wat er hier gebeurde was." „Die goede Felix," fluisterde het meisje terwijl zij hem de gezonde hand reikte „en toen hebt 1 gij uwe Rosalie en het schitterende bal verlaten om naar mij te komen zien? Gij weet niet hoe ik naar u verlangd heb, maar ik durfde het mijne ouders niet te zeggen en heb er alleen met Victorine van gesproken. Zou Rosalie ook boos zijn, dat gij om mijnentwil weg zijt gegaan Op het gelaat van Felix werd ontevredenheid zichtbaar. „Zij danst en zal mij die korte tijd niet missen en al doet zij dit ook, dan zal zij toch verheugd zijn, van mij te hooren hoe het met u is." Zijn blik vestigde zich weer op het jonge meisje dat zich in den slaap een weinig bewoog. Een eeriig- sins pijnlijk gevoel maakie zich van hem mees ter, het kwam hein bijna als eene indiscretie voor, om de slaap eener onbekende gade te 6laan, en toch kon hij niet besluiten om te gaan. „Wat zal zij wel zeggen als zij wakker wordt en ziet dat gij hier zijt?" vroeg het kind lachend, dat zijn blik gevolgd was en onbewust ook zijne gedachten. „Mijne tegenwoordigheid kon haar onaange naam zijn," hernam hij, door de vraag zijner zuster tot de overtuiging gekomen dat het eene eigenaardige omstandigheid was, „ik zal nu maar gaan en morgen liever terugkomen slaap wel lieve Anna, en wees recht geduldig en gehoor zaam; morgen vroeg zend ik u fraaie platen en boeken, dat kort de tijd op." Hij trad van achter het scherm in het volle licht en op hetzelfde oogenblik ontwaakte de schoone slaapster.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1