IV0. 3297. Woensdag A°. 1870. 9 November. C OPHEFFING DER AMBACHTEN IN RIJNLAND. Feuilleton van liet „Leidsch Dagblad". Schuld en Boete. toilt, teft LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks,met uitzondering van Zon- en Feestdagen uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Voor iederen regelj 0.15. Grootere lettere naar de plaatsruimte die zij beslaan. Ingezonden In het eerste artikel over dit onderwerp trachtte ien het betoog te leveren, dat het middel waar oor de opheffing der ambachten verwezenlijkt onlen moest, de kapitalisatie, afkeuring verdiende, iet de opheffing zelve werd ingenomenheid be- jjod, tegen het middel voerde men strijd. Men voerde tegen de kapitalisatie aan, voor- srst dat zij onrechtvaardig is. Van de belasting- lichtigen werd meer dan de publieke dienst ischt, meer dus dan geoorloofd is, gevorderd; e afkoop is niet vrijwillig, zonder waarborg dat belasting niet weder geheven wordt; de be ting drukt niet op allen ten bate van wien de itgaven komen, maar op hen die het kapitaal etlen bijeenbrengen. Ten tweede, dat kapitalisatie idoelmalig is. Het kapitaal, in handen der be- itters blijvend productief, is improductief, men ïsteedt slechts de renten; het bezit is wissel- llig, verleidelijk, hinderend, omdat het bestaan n het kapitaal onzeker is, wijl het bezit van kld tot uitgaven verleid, omdat het kapitaal Dndt en men van het bestaan afhankelijk is. indelijk, dat kapitalisatie uit den aard der zaak zwaren druk legt op hen die het kapitaal bij brengen, een druk te zwaar in sommige om- ndigheden, wanneer, gelijk in Noord wijk en oordwijkerhout, de grond reeds uit anderen ifde hoog is belast en schraler is dan elders, de uitgaven welke ten laste van het ambacht mien hooger zijn dan in andere ambachten, iodat het bijeen te brengen kapitaal naar even- digheid grooter behoort te zijn. Op dit artikel verscheen in N°. 3269 van dit piji/od een antwoord. Eene pertinente bestrijdng het betoog tegen, of eene pertinente verde- 4\;ing van, de kapitalisatie, treft men er niet aan. De geachte inzender van dat antwoord weerlegt [Biel de bezwaren tegen de kapitalisatie, hij ver- noegt zich met op de voordeelen te wijzen, elke de maatregel naar zijne meening, verschaf- is zal. Deze verdediging is niet afdoende. Een maat- igel die onrechtvaardig is en ondoelmatig, wordt ior zijne uitkomsten niet billijk noch voortreffelijk. Maar aangenomen, dat de verdediging in dier rotge kon worden gevoerd, mag men vragen, kan le kapitalisatie met de aanwijzing dezer voordeelen Lorden verdedigd? Deze voordeelen bestaan naar den geachten izender in ontlasting van overtollige uitgaven, verzekering van het goed onderhoud der wer ken, welke aan de gemeenten worden gebracht, maar boven alles, waardevermeerdering na 15 jaren van den rond voor Noordvvijk en Noordwijkerhout met 24.40 per bunder. Voordat de vraag wordt onderzocht, wat is van eze voorstelling? en wat heeft de kapitalisatie er mede te maken? vooraf deze opmerking. De voor deelen der kapitalisatie mogen nog zoo groot zijn, de tegenwoordige belastingplichtigen de klagers profiteren er niet van. Die voordeelen zoo zij verkregen worden, komen ten bate van de grond bezitters over 15 jaren, d. i. van een gansch ander geslacht. De zware druk, waarop men in het eerste artikel wees, blijft voor diegenen welke het kapitaal bijeenbrengen bestaan. De grond moge na 15 jaren f 24.40 p. b. in waarde rijzen, de grondbezitter betaalt, dit staat vast 13 jaren f 4. het 14de jaar f 3.56, hetgeen veel meer is, dan ooit vroeger, ondanks de ergerlijkste misbruiken betaald wor den moest. En nu de voorstelling, welke de geachte in zender van de uitkomst van den maatregel geeft, wat is daarvan? Men klaagt over druk zegt hij, en wat geschiedt, de grond der klagers rijst 24.40 per bunder in waarde. Dit cijfer is onjuist. De geachte inzender tolt de fi gedurende 13 jaren en f 3.56 het 14de jaar op, hij trekt er af hetgeen daarvan aan gewoon onderhoud moet worden besteed, waarvoor hij den ouden omslag ad f 2,35 berekent. Blijft ƒ22.60, dat is de prijs waarvoor men een jaarlijksche last van f2,35, gekapitaliseerd f 47, afkoopt, zoo dat de bunder ten slotte der 15 jaren f24,40 in waarde gerezen is. Drie opmerkingen. 1. De gemiddelde omslag over de tien laatste jaren is niet f 2,35, maar f208. De omslag bedroeg van 18601S69 1.99; 2.35; 2.24; 1.42; 1.80; 2.23; 2.22; 2.55; 235; 169. 2. Wanneer men van de som der verhoogde omslagen het gewoon onderhoud aftrekt, ver krijgt men niet hetgeen aan het kapitaal wordt opgebracht. Men moet er ook, hetgeen de geachte inzender naliet, de renten bijrekenen, waarop zoowel de kapitaals-formatie is gegrond, als welke de grondbezitters van hun geld hadden kunnen maken en zij thans missen. 3°. Om het juiste cijfer van het kapitaal te leeren kennen, moet men van de verhoogde om slagen, hetgeen voor gewoon onderhoud gevorderd wordt, aftrekken. De gemiddelde omslag van vroe ger, f2.08, is hiertoe zeker niet noodig. Met f2.08 kon men vroeger volstaan, toen de besturen be stonden, toen er misbruiken waren, toon over het algemeen de uitgaven tot het strikt noodige niet waren beperkt. Daarbij zijn in Noordvvijk en Noord wijkerhout uitgaven die afgeloopen zijn, b.v. voor den weg naar Wassenaer. Thans bij een goed bestuur, bezuiniging, zonder misbruiken, is f2.08 te veel. De jaarlijksche bijdrage aan het kapitaal bedraagt dus niet f4. f2.0S, maar meer. Men make nu eens de berekening naar dezen anderen grondslag, dan komt men tot een gansch ander resultaat. Van de f 4 gedurende 13, f3.56 het 14de jaar, wordt het gewoon onderhoud afgetrokken, waar toe men voorloopig den ouden gemiddelden om slag f2.08, neme, dan verkrijgt men f 1.92 ge durende 13 jaren, f 1.48 het 14de jaar. Kapitaal en rente op rente van f 1.92 gedurende 13 jaren, fUS het 14de jaar bedraagt f 39.04®. Met deze sou wordt een jaarlijksche last afgekocht van f 2.)8 per bunder, d. i. gekapitaliseerd f41.60, zodat de bunder in waarde rijst f2.555. Bij deze beEkening heeft men aangenomen, dat f2.08 voor gevoon onderhoud moet worden afgetrokken. Zucveel is ongetwijfeld niet noodig. Zoodat inder- daai meer dan fl.92 en f 1.48 gedurende 14 jaren aai het kapitaal wordt opgebracht. Het kapitaal is ius grooter dan f 39.04', en bij gevolg de waar devermeerdering van den bunder minder dan 2.55'. De f24.40 smelten dus zamen tot minder dan f 2.i5'. Ij hoeverre kan nu echter, afgezien van dit alles, de kapitalisatie met een beroep op de bewuste voordeelen worden verdedigd? Zij kan er niet meie worden verdedigd. Deze voordeelen zijn niet het gevolg der kapitalisatie, zij zijn het gevolg van de opheffing der ambachten, niet van het middel dat men daartoe koos. Wil men het bewijs? Die voordeelen worden ook zonder kapitalisatie verkre gen. Indien men toch de ambachtswerken aan eer goed bestuur, b. v. de gemeenten, voor welke do bunderomslag dan door Rijnland geheven wor den kan, toevertrouwt, dan heeft men zonder kapi talisatie: 1°. de bestuurskosten der am bachtén uit gewonnen, 2°. het onderhoud der werken aan een goed bestuur opgedragen, verzekert en 3°. aan de gemeenten gebracht, 4°. de overtollige uitgaven geweerd, waartoe het bestaan der ambachten en hunne misbruiken aanleiding gaven, de lasten dus verminderd en de grond, van dien last bevrijd, in waarde doen rijzen, dat wil zeggen, juist dezelfde voordeelen die men aan de kapitalisatie toeschrijft. Aan de kapitalisatie zijn zij dus niet te danken; met voordeelen welke zij niet ople vert, kan de kapitalisatie niet worden verdedigt. De f 24.40 tot 2.55' saamgesmolten, komen dus niet eens ten goede aan de kapitalisatie. De ver dediging is dus ook in dit opzicht niet voldoende en op andere gronden is zij niet gevoerd. Eerst dan zoude men, ter ondersteuning van een reéds voor de hoofdzaak afdoend betoog, een be roep mogen doen op voordeelen, indien men had aangetoond, dat met de kapitalisatie de opheffing der ambachlen meer vruchten zoude hebben bezorgd, dan zonder dien maatregel. Juist het tegendeel vindt echter plaats: ten gevolge der kapitalisatie draagt de opheffing minder vruchten, dan zij zon der kapitalisatie zoude hebben verschaft, en dit is eene bijdrage te meer voor de juistheid van het betoog, dat men theoretisch juist genoemd heeft, dat kapitalisatie afkeuringswaardig is. Wel verre dat de kapitalisatie, gelijk de geachte inzender het doet voorkomen, voordeelen brengt, doet zij voordeelen missen. Voordeelen, welke de opheffing der ambachten volledig zoude hebben opgeleverd, worden ten gevolge der kapitalisatie slechts onvolledig of onzeker verkregen. Zij wor den dus ten deele door grond en grondbezitters gemist, zoodat de kapitalisatie benadeelt. Welke zijn de natuurlijke voordeelen van de opheffing? Vereenvoudigingen bezuiniging; terug brenging der uitgaven en omslagen tot hetgeen jaarlijks volstrekt noodig is, dientengevolge onthef fing en waardevermeerdering van de grondver- zekering van het goed onderhoud der werken. Deze voordeelen doet de kapitalisatie ten deele verloren gaan, of wel zij stelt ze in de waag schaal. Indien een kapitaal moet worden bijeengebracht voor duurzaam onderhoud, vernieuwing en aduii nistratie, dat tevens als schadeloosstelling voor over te nemen onderhoud dienen moet, dan kan men niet volstaan met het gekapitaliseerd bedrag van hetgeen jaarlijks volstrekt noodig is, maar moet de berekening ruim geschieden. Men moet op verschil lende eventualiteiten bedacht zijn, op de risico verbonden aan het bezit van het kapitaal, ver liezen, verandering van toestand en behoeften, op de mogelijkheid dat de schadeloosstelling nie ruim genoeg geacht wordt. Men zal dus meer wagen dan volstrekt noodig is. Dit geschiedt ook hier. Zie het rapport van de Commissie uit Pro vinciale Staten dd. 20 Aug. 1S69, waarin o. a. «De meerderheid onzer vereenigde zich volkomen „met den penning van kapitalisatie en het voor „administratieloon in rekening gebrachte: en of- „schoon eene minderheid aanvankelijk beiden be- „streed als te hoog of te voordeelig voor den toe- „komstigen beheerder, heeft zij zich bij het ge- „voelen der meerderheid neergelegd, erkennende „dat daar opheffing der ambachten plaats heeft „in het belang der huidige onderhoudsplichtigen, „de nieuwe onderhoudsplichtige tegen elk gevaar „van onvoldoende schadevergoeding moest worden „gewaarborgd, en mitsdien eene te ruime schade- „vergoeding eerder met de billijkheid was overeen „te brengen, dan eene te bekrompene." Wanneer niet wordt gekapitaliseerd, behoeft men met dit alles niet te rekenen, ook niet met de billijkheid op dezen grond tegenover den nieu wen onderhoudsplichtige, dan behoeft de grond slechts het volstrekt noodige, dat is minder, op te brengen, zoodat, indien de grond, ondanks de kapitalisatie, in waarde rijzen mocht, b. v. min der dan f 2.55', die waardevermeerdering zonder kapitalisatie aanmerkelijk hooger zoude zijn. Indien men zonder kapitalisatie de werken aan een goed bestuur, b. v. de gemeente, toevertrouwt, dan is het onderhoud der werken verzekerd. Welken invloed zal echter het bestaan van het kapitaal op het ondeihoud uitoefenen? Al i6 de verplichting onvoorwaardelijk overgenomen, het kapitaal is de schadeloosstelling, en men zal zich bij de uitgaven onwillekeurig daarnaar richten. Het kapitaal nu kan verminderen, verloren gaan, slecht beheer, rampen, men kan ook, zoo de renten niet meer voldoende zijn, het kapitaal zelf aanspreken. En wanneer de nood aan den man is, zal dan de gemeenteraad of hooger be stuur een post op de begrooting brengen, d. i. de werken brengen ten laste van alle belasting plichtigen Zal men hiertegen niet opzien, en ISTORISCHE EPISODE UIT DEK DUITSCHEB BEVRIJ- DIKGS00KL0G 1812—1814. NAAR HET HOOGDUITSCH VAN Gr O L O BAIMUND. (Vervolg.) Maar ach, hij drukte mij des to dieper neer, hij ;'de mij, dat ik niet zou sterven, en ik huiverde wr het leven, dat ik voor mij zag. Mijn rade- •*>K toestand trof hem, maar hij billijkte mijn ge- °el, dat mij noopte mij voor allen die mij kenden erbergen. Intusschen beloofde hij mij, over 'ijne zaak te zullen nadenken en mij naar zijne krachten te helpen. Reeds den volgenden ag kwam hij terug. Vóór alle dingen moet gij "sr van daan, zeide hij „dit is hier geen plaats °°r u, hoe goedhartig de waardin ook is. Ik zou gaarne mijn huis aanbieden, maar mijne vrouw ziekelijk en wonderlijk, ik moet haar dus ontzien en gij zoudt bij haar die vriendelijke en troostrijke toespraak missen, die gij zoozeer be hoeft. Maar ik heb eene kennis in Frankfort, eene oude dienstbode mijner familie, eene zeer achtingswaardige vrouw, aan wie ik u zal aan bevelen en die u met raad en daad zal bijstaan om een verder onderkomen le zoeken." Ik dankte hem hartelijk; ach Albert, ik gevoelde dat ik die deelneming zoo onwaardig was!"" Melbach drukte haar aan zijn hart, en toen zij de groote afmatting op zijn gelaat opmerkte hield zij verschrikt op. „Laat mij uitscheiden," bad zij hem. „Gij zijt vermoeid, en de tijd gaat voorbij, mijn geheele leven ligt immers in het eene woord„schuldig." Maar hij schudde het hoofd. „Neen, neen, ga voort, nu mag er niets meer tusschen ons beide zijn, nu moet het dag worden." Elizabeth vervolgde: „Den volgenden dag reisde ik naar Frankfort, ik had de middelen om de reiskosten te bestrijden en na verloop van eenige dagen kwam ik aldaar aan. De vrouw die mij aanbevolen was, las den brief van den genees heer en nadat zij mij een poosje nadenkend had aangezien, zeide zij: „Dat is een lange treurige geschiedenis mevrouw 1 ik zal mijn best doen om aan het verzoek van den dokter te voldoen en u van dienst te zijn. Ik heb boven een klein, bescheiden kamertje, wilt gij dat voorlief nemen, dan kunt gij dat betrekken, totdat wij het nadere overlegd heb ben." Ik nam haar aanbod met dankbaarheid en mijn koffer werd uit het logement waar ik af gestapt was gehaald. Ik bevond mij in een toe stand van doffe wezenloosheid die ik geloof, dat de krankzinnigheid voorafgaat; ik was ontroost baar en er waren uren waarin ik in het geheel aan niets dacht. Mijne gastvrouw had een winkel van borduurwerken en lingeries waardoor zij aan een groot aantal vrouwen en meisjes werk ver schafte. Zij had eene kleindochter bij zich, het kind hater eenige dochter en had overigens alle hare bloedverwanten verloren. Zij was stil, maar vriendelijk, en behalve bij mijne aankomst sprak zij mij nimmer over mijne lotgevallen. Intusschen geraakte mijn geld op, en nu kwam de nood nog bij mijne smart en daarbij zou een kind spoedig mijne zorgen vermeerderen. Ik gevoelde, dat ik mij met geweld uit die doffe wezenlooze vertwijfeling moest rukken, als ik mijne plichten tegenover mijn kind ook maar eeuigermate wilde nakomen en ik ging dus op zekeren morgen naar beneden naar jufvrouw Hulsen om haar om werk te vragen. Haar gelaat verhelderde zich. „Daar doet gij wel aan, mevrouw!" zeide zij „ik heb reeds lang gehoopt dat gij u met het een of ander bezig zoudt houden, al behoeft gij het ook niet te doen. Bezigheid geeft vertroosting en meer bedaardheid als gij wel denkt, en ik weet immers dat gij niet gelukkig zijt." Ik kreeg vertrouwen door hare eenvoudige openhartige wijze van handelen en zeide haar dat ik geheel en al op mijn handenarbeid was aangewezen en het vast besluit had genomen mijn kind met moed daarmede door de wereld te brengen." Melbach zuchtte. „Zoo alleen, zoo alleen," fluis terde hij, „en hoezeer heb ik er naar verlangd om u voor nood te bewaren." Zij kuste demoedig zijne hand. „Zij deed mij goed die boete," zeide zij. „Zij bracht mij terug tot de gedachte dat ik mij niet aau mijne smart mocht overgeven, zonder op nieuw onrecht te begaan. Jufvrouw Hulsen was eene omzichtige praktische vrouw die mij overal raad wist te geven. Wij kwamen overeen dat ik het kamertje zou blijven bewonen, dat ze mij mijn werk zou betalen en ik voor mijne verdere behoeften later hare kleindochter onderwijs zoudt geven. Ik dankte haar in stilte dat zij er bijvoegde „later", want in den beginne waren mijne gedachten zoo verward en was ik zoo zwaarmoedig dat ik mijne handen beter kon roeren, dan mijn hoofd gebruiken. Zoo ging het jaar ten einde en toen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1