preid over deze klachten, en beschouwt het erwerp als uitgeput. [anehen, 20 October. De Ministers van Bui- andsche Zaken, van Justitie en van Oorlog, Bray, Von Lutz en Von Pranckh zijn heden- uen vroeg naar het koninklijke hoofdkwar- te Versailles vertrokken. Promotien. tiDEN, 20 October. Bevorderd tot doctor in de ten de heer D. Van Tienen Jansse, geb. te drecht, met Stellingen. remeenteraad van Leiden. Zitting van heden. Voorzitter: de heer Burgemeester. Geopend te twee uren. ecenwoordig de heeren Stoffels, Tollens, Hubrecht, De Eremery, Hartevelt, Goudsmit, Tieleman, djn, Le Poole, Eigeman, Buijs, Bijlevelt, Ver- Scheltema, Du Bieu, Cock, Dercksen, Van Heu- i, Van Outeren, Driessen, Krantz, Van Wensen, Witte waal. notulen worden gelezen en goedgekeurd, an de orde is: Aanvulling van de commissie in zake den toren de Mare Kerk. eene korte gedachtewisseling tusschen den heer :kaen en den burgemeester over de vraag of er, et advies van den advocaat den heer Mr. Neeb, commissie in deze zaak strikt genomen nog ver- ht worden, waarbij de burgemeester verklaarde dat commissie hare taak niet als geëindigd kon be uwen, werd overgegaan tot de benoeming van nieuw lid voor die commissie, waartoe gekozen rd Mr. C. Cock met 14 stemmen. heer Bijlevelt verkreeg 6, de heer Tollens 2 imen en 1 stem werd uitgebracht op den heer p eene vraag van den voorzitter of de heer Cock deze benoeming liet welgevallen, verzocht en ver- ig deze een beraad tot de eerstvolgende week. hans werd door den Voorzitter in behandeling ücht het voorstel ingediend door den heer Har- ,t om voor 1871 twee concept-verordeningen op ïg en op de invordering eener plaatselijke ;te belasting, te willen onderzoeken. (In ons nom- van 24 September 11. opgenomen.) in verband hiermede de conclusie van het praead- der commissie van financiën strekkende om te iten, om het ontwerp van den heer Hartevelt [het volgende jaar aan te houden en in elk geval 1871 de thans nog geldende belasting-verorde- toe te passen, ie Voorzitter verleent het woord aan den heer 'tevelt. 'e heer Hartevelt spreekt de volgende rede uit iet praeadvies der Commissie van Bmanciën op voet volgende, moet ik opmerken, dat de Com- tëie na geconstateerd te hebben dat zij geen woord Deft te zeggen over de gedeeltelijke vrijstelling, ;ekend aan hen die kamers verhuren, geheel zwijgt de ontheffing van winkeliers, neringdoenden enz. est jMocht ik al kunnen toegeven dat de ontheffing ink kamerverhuurders in het vigerende belasting- eii ysteöui gevorderd wordt, zoo kan ik dit toch met 'oen van de winkeliers, daar zij in hun bedrijf juist oorname zoo niet de eenige bron van hunne 'msten hebben. ijn bezwaar over de ongelijke werking der be- wil de Commissie met ontkennen. Zij be- luwt die ongelijkheid als het uitvloeisel van min- eDerl juiste schatting of als gevolg der gebrekkige dslagen, maar vergeet dat het gewicht mijner aren voornamelijk daarin gelegen is, dat men het stellen of veranderen van factoren enkel iddelstand, dat is zij die van/" 200.tot/"500 |rwaarde betalen, heeft getroffen, en die dus bij •keur laat betalen het te kort, ontstaan door de ieffing van kamerverhuurders en winkeliers, at men een belastingstelsel kent, is op zich zelf reden, om het te bestendigen. Heeft men het, als ik en zoo vele anderen als een onjuist stel- leeren kennen, dan moet men zich niet laten weer den, door de nieuwheid van een ander stelsel, io vendien kan hier van geene onbekendheid sprake doel en middel zijn hier zoo oud als de men- lijke maatschappij; wel mogelijk dat zich m de mssing of uitvoering van mijn ontwerp, vooral in beginne, bezwaren voordoen, maar onder de be ren, geopperd door de Commissie van Einanciën, jnt mij geen onoverkomelijk. Vas in het jaar 1853 het aangeboden ontwerp van waardigen overleden Heer A. Hartevelt Jz. toen van den Baad aangenomen, Leiden zoude aan de hebbeu gestaan, van het naar mijne overtuigiug ige ware belastingstelsel; voor de vele moeite en gen daaraan door ZEd. besteed, heeft hij weinig i iogeoogst; ik hoop na zoo vele jaren gelukki- te zijn, met vrij wat minder zorg en moeite, Groningen, Leeuwarden, Arnhem en Zwolle daar met hunne inkomsten- of klassen belastin- en hunne verordeningen, die mij ten dienste iden. vrees van de Commissie van Einanciën, dat jnbaar onjuiste cijfers bij de toepassing van mijn tferp, de incometax zouden dépopulariseren, kan invloed op mij uitoefenen. Wie is er, die eeu •ulaire belasting kan uitvinden? Iet is ons te doen, om eene zoo billijk mogelijke 'sting, die de vrijheid en de eer van de burgers min mogelijk aantast. Ie Commissie van Einanciën keurt de disharmonie belastingheffing in 1869 en 1870 goed, en beweert die over 1870 de juiste is, en schijnt dit te willen 'ijzen, door de cijfers welke ik heb aangehaaldte diceeren als: niet zonder zorg gekozen, en sluit periode van baar praeadvies met het vermoeden zij misschien te onbekend is met het inkomen, ie mijne tabel genoemde burgers ht de cijfers, welke ik heb aangehaald, zeker niet zon- eenige zorg zijn gekozen, is onwaarik geef de be lde verzekering, dat ieder lid van den Baad, die zich rvoor den tijd en de moeite wil geven, het getal van »an verdrie- en vervierdubbelen, met hetzelfde door verkregen resultaat; ik verklaar echter ronduit, ik mij tot 40 aangeslagenen bepaalde, om geen !Qodig werk te verrichten; het moest mij alleen bewijs dienen, dat er geen brutale onjuistheid is tgd. 5 commissie van Einanciën is dus volstrekt niet •uigd, dat de maatstaf nu aangenomen, een blijk- onjuiste is; maar ik vraag waarin dan de juist bestaat, of zoude die werkelijk worden verkre- door het rekenkundig voorstel dat wordt opge geven, zooveel is de huurwaarde, en zoo veel stellen wij voor meubilair, daarvoor is die of die factor ge vonden, om mede te vermenigvuldigen, dan trekken wij er weder eene som van af, maar ook dan voegen wij er weer zoo veel voor dienstboden of voor paar den bij en dat zal dan het belastbaar inkomen zijn, waarvan wij percenten heffen, waarlijk MM. UH! het heeft iets van een raadseltje. De Commissie van Einanciën acht het oogenblik ongeschikt, ter invoering van eene klassen-belasting voor onze gemeente, omdat misschien? met het vol gende jaar een Bijks inkomstenbelasting zal worden ingevoerd; wilde deze Gemeente dan het voorbeeld van den Staat volgen dan zou het beste, eenvou digste en minst kostbare middel ter bereiking van het doel zeker bestaan, in de heffing van opcenten op de Bijksbelasting althans wanneer de wet, daartoe de bevoegdheid laat. Misschien, misschien ook niet. Intusschen is het mijne overtuiging, dat het tbans in onze Gemeente vigeerende stelsel grondig slecht is, en hoe eer zoo beter moet afgeschaft worden. Inderdaad, er is werkelijk verschil in het ontwerp voor de Bijks inkomenbelasting en het mijne. Maar het verschil tusschen de ontwerpen is niet grooter, dan het verschil tusschen de voorwerpen, die respectivelijk moeten gebaat worden. Wanneer zich de harmonie tusschen lands- en stadsbelastingheffing voordeed, op zoodanige wijze, dat daaruit moeielijkheden voortkwamen, dan zullen die toch gemakkelijk te overwinnen zijn; zullen Arnhem, Groningen, Leeuwarden, Zwolle en andere gemeenten, waar reeds sints jaren eene inkomsten- of klassenbelasting bestaat, niet dezelfde moeielijk heden hebben? en zullen wij ons nu terug laten houden, omdat het Rijk misschien met 1871 eene inkomsten belasting zal invoeren Heb ik, na de indiening van mijn ontwerp, nog noodig te verklaren, dat ik niet ben ingenomen, met de maatstaf, aangegeven door de elementen in de laatste zinsnede van art. 3 ontwerp genoemd? De Commissie van Financiën heeft in dat art. 3 over het hoofd gezien, of niet genoeg gelet op de woorden//echter altijd in aanmerkiug genomen, de //omstandigheden, welke dien (den uiterlijken staat, //door de belastingschuldigen gevoerd) meer of min- //der noodzakelijk maken." Wanneer dat artikel inderdaad vrij spel laat aan de willekeur van den wetgever, of van den belas tingschuldige, dan kan eene andere maatstaf voor de ambtshalve aanslag worden aangewezen, of de in structie voor den schatter, zoo als de Commissie van Bmantien dit noemt geheel weglaten. De hoofdzaak is, dat in het belang der ingezete nen, het bestaande belastingstelsel met 187U afge daan hebbe, en dat een beter, waartoe ik met mijn ontwerp eene poging doe, en tot de indiening waar van, mijn pligt mij nep in de plaats trede. Hiermede meen ik het rapport van de Commissie van Einanciën te hebben wederlegd, en wensch ten zeerste, dat bet principe zal worden uitgemaakt, of voor 1871 in onze Gemeente mijne klassenbelasting zal worden ingevoerd, ja of neen. Wordt dit in toestemmenden zin beantwoord, dan zal ik bij de behandeling van het ontwerp, heffing, een amende ment voorstellen, waartoe de verordening in Zwolle vigeerende mij aanleiding geeft. De heer Eigeman verklaart zich voor het onder zoek van het voorstel Hartevelt. Hij wenscht daartoe mede te werken omdat het meeste dat spr. aantrekt eene income-tax is, zijns eracktens de biilijkste wijze van belastingheffing. Voorts weegt bij hem met het bezwaar, dat de commissie van financiën ziet in het aanhangig wetsontwerp tot invoering van eene Bijks-inkomsten-belasting. Dit wetsontwerp staat eene proefneming met een income tax hier ter stede voor 1871 volstrekt met in den weg. De heer Buijs laat de overwegingen van den heer Hartevelt in zijn toelichting omtrent het bestaande belastingstelsel ter zijde: dit is thans vrij onverschil lig. Hij blijft echter het gevoelen van de commissie van financien volhouden, dat de tabel van den heer Hartevelt waarin hij 40 inwoners aanwijst die in 1870 op eene onrechtvaardige wijze getroffen worden, geen maatstaf is voor de al of met houdbaarheid van het vigeerend stelsel; bij de beoordeeling daarvan is de vraag niet of in 1870 eenige ingezetenen in de belasting zijn verhoogd, boven hetgeen zij in 1S69 betaalden, maar dan moet men onderling vergelijken de cijfers van het thans geldende kohier. Die is de eenige maatstaf, en daarvan uitgaande is de commissie van oordeel dat die maatstaf niet van dien onjuisten aard is, dat het naar hem werkend belastingstelsel slechts is. Maar spr. acht het beter alle andere vraagstukken ter zijde te laten en te behandelen waarop het aan komt en dit laat zich aldus samenvattenIs bet nu het geschikte oogenblik voor de invoering van eene income-tax. Er wordt daarop geantwoord ja en neen. De commissie van financiën zegt neen, laten we de zaak een jaar uitstellen, de heer Hartevelt, zegt ia: een income-tax is dadelijk noodig. Spr. verdedigt de argumenten door de commissie in naar rapport voor het uitstel aangevoerd, tegen de bestrijdiog daarvan door den heer Hartevelt in zijn bovenstaande rede. Vooral doet hij uitkomen dat de positie van de gemeenten die reeds eene klassenbelasting hebben, eene geheele andere tegenover het Bijk is, dan die van Leiden. De impopulariteit van eene dergelijke invoering van een income-tax stelt spr. nader m het licht. Als men iets nieuws invoert dan moet men dit doen op eene wijze die den minsten tegenstand ontmoet, en men zal veel tegenstand verwekken indien men te Lei den naast elkander tweeërlei income-tax, tweeërlei ramingen van het inkomen wil tot stand brengen. Nu heeft de heer Eigeman wel gezegd, dat 't on zeker was, of de de Bijks incometax tot stand kwam dit moge zoo zijn, maar het tegendeel behoort toch niet tot de onwaarschijnlijkheden. De bedoeling is juist van den Minister van EiDantiën om door eene income-tax in 1871 in te voeren, de financieele leemte van de begrooting van 1871 aan te vullen.. In elk geval strekken de gronden der commissie tegen het voorstel Hartevelt tot niets anders dan om tot het volgend jaar te wachten, om te zien welk het lot zal zijn van het aanhangig wetsontwerp. En komen we dan er toe eene income tax te hellen, dan moet dit zoo eenvoudig mogelijk geschieden, hetgeen z. i. met het voorstel Hartevelt, vooral wat de grondslagen betreft waarop de income-tax zal geheven worden, niet het geval is. De heer Tollens is van gevoelen dat de opportu niteit van het voorstel beslist moet worden, en daarna de waarde van het voorstel zelf. Hoewel hij een in komsten-belasting als een der immoreelste te belastin gen beschouwt, is hij tegen het uitstellen van de behandeling van het voorstel. De heer De Eremery heeft groot bezwaar tegen het door de commissie van financiën voorgedragen uitstel. Van uitstel komt afstel, dit is vooral in dezen raad bij de behandeling van het belastingwezen onder vonden. Hij wenscht dus dat nu het beginsel wordt uitgemaakt of een inkomsten-belasting voor Leiden gewenscht is; is dit aangenomen dan behoort uitge maakt te worden of de verordening op de heffing en de invordering in behandeling zal worden genomen voor ot na de behandeling van het wetsontwerp tot het instellen van eene Bijks-income-tax. De heer Hubrecht wenscht het voorstel Hartevelt vooral ook te onderzoeken omdat het tegenwoordig belastingstelsel tot gegronde klachten aanleiding geeft en dat dit voorstel beoogt hetgeen B. en Wa. reeds in 1S6S wilden doen. De heer Hartevelt repliceert den heer Buijs vooral op het punt dat het vigeerend belastingstelsel goed werkt en spr. de ondeugdelijkheid niet kon beoordeelen naar de door hem genomen maatstaf. Dit geheel in het midden latende, wenscht hij slechts te constateren dat een stelsel, hetwelk den nndderstand f 9000 meer laat betalen tot ontheffing van de winkeliers enz. een slecht stelsel is, dat niet moet bestendigd worden. De heer Stoffels betoogt zoo logisch mogelijk dat daar het tegenwoordig stelsel niet deugt, wij een nieuw moeten hebben. In zijn oog is het geschikte tijdstip voor een stelsel in den geest van den heer Hartevelt, ofschoon hij het met sommige onderdeelen daarvan niet eens is, het jaar 1871. De heer Goudsmit bestrijdt in den aanvang meer bepaald de argumenten van den heer Buijs en toont vervolgens aan dat het tegenwoordig belastingstelsel slecht is. Hij heeft met den maatstaf van den heer Hartevelt gevolgd, niet dit jaar vergeleken met het vorig jaar, maar het kohier van dit jaar onderzocht. Spr. heeft toen het resultaat verkregen dat een zijner collegas die minder tractement heeft dan hij, meer in de belasting betaald. De belasting werkt dus slecht, en waar dit vaststaat moet zij veranderd worden en moet men zich niet laten weerhouden door de eventualiteit van een rijksbelasting op de inkomsten. Hij verwerpt dus de dillatoire exceptie van de Commissie van Einanciën en is voor de be handeling van het voorstel Hartevelt De heer De Eremery dringt nader met nadruk op behandeling van het voorstel aan, en wenscht zijn aandrang kracht bij te zetten door een artikel in het Leidsch Dagblad van 29 Juli 11., dat naar hij weet door een uitstekend deskundige geschreven is. Hij leest daaruit eenige zinsneden voor en besluit met den raad dringend te verzoeken toch niet langer te aarzelen met eene zaak die reeds zoo herhaaldelijk in den raad bepleit is. Vervolgens voeren nog verschillende leden, die reeds gesproken hadden, het woord, meerendeels ter onder linge weerlegging van elkanders argumenten. De nieuwe sprekers die zich in het debat mengen zijn de heeren rfcheltema, Cock en de Voorzitter, die ieder van verschillend standpunt tegen de behandeling van het voorstel zijn. De lieer Scheltema verdedigt nader èn het tegenwoordig belastingstelsel èn de con clusie der commissie. De heer Cock die Goddank een verklaard tegenstander van een income-tax is z. i. de aller onzedelijkste belasting, omdat hij den mensch plaatst tusschen de beurs en het geweten, stelt in het licht dat het jaar 1871 het ongeschikst oogen blik is om een income-tax te heffen. De voor zitter zal juist omdat hij een groot voorstander is vaa een inkomstenbelasting, in het algemeen en voor Leiden in het bijzonder, voor de conclusie der com missie van financiën stemmen. Dit zal leiden om een income-tax te verkrijgen die op uniforme grond slagen met die van 't Bijk berust. Nu treedt het debat eene nieuwe phase in, door het volgend amendement van den heer De Eremery. 1°. Dat de raad besluite om in beginsel uit te ma- keu of eene klassenbelasting zal worden ingevoerd. Wordt dit aangenomen dan 2°. Dat de raad besluite dat het voorstel Harte velt in behandeling zal komeu nadat het rijksont- werp zal zijn aangenomen of afgewezen. De heeren Hartevelt, Goudsmit, Scheltema, Cock, du Bieu, Bijlevelt en de Voorzitter verklaren zich op verschillende gronden tegen het amendement en voor het in stemming brengen van de conclusie der commissie. Tengevolge hiervan brengt de voorzitter in om vraag: of bet amendement van den heer Eremery een punt van discussie kan uitmaken Met 20 tegen 5 stemmen wordt die vraag ontkennend beantwoord. De discussie wordt gesloten. De Voorzitter brengt in rondvraag de conclusie van de commissie van financiën, die strekt, om het ontwerp van den heer Hartevelt tot het volgende jaar aan le houden en in elk geval voor 1871 de thans nog geldende belasting- verordening toe te passen. Die conclusie wordt verworpen met 13 tegen 12 stemmen. Tegen, de heeren: Stoffels, Hoog, Van Heukelom, Goudsmit, Driessen, Krantz, Van Wensen, Wttewaal, Eigeman, Hartevelt, De Eremery, Hubrecht en Tollens. Voor, de heeren: Du Bieu, Dercksen, Buijs, Verster, Van Outeren, Cock, Scheltema, Bijlevelt, Le Poole, Lezwijn, Tieleman, en de Voorzitter. De Voorzitter stelt thans het ontwerp-Hartevelt op nieuw in handen van de finantieele commissie ten fine van onderzoek. Wegens het ver gevorderd uur is de behandeling dor voordracht betreffende de werklieden in dienst dezer gemeente, uitgesteld tet eene volgende zitting. Aan de orde wordt gesteld: De rekening van het Nederlandsen Israëlitisch armbestuur over 1869. Deze wordt zonder discussie goedgekeurd. Hierop wordt de vergadering gescheiden. TWEEDE KAMJ?R. STAATSBEGUOOTFVG. Het afdeelingsverslag omtrent de algemeene beschouwingen waartoe het onderzoek der be grooting heelt aanleiding gegeven, bevat de na volgende hoofdpunten: In sommige van de afdeelingeu trad men in eene waardering van het regeeringsbeleid van het tegenwoordig Kabinet. Enkele leden verklaar den, opnieuw dat zij dat Kabinet niet konden steunen, zoolang de bekende bezwaren op het gebied van het volksonderwijs bleven bestaan. Eveuzoo werd van die zijde het koloniaal beheer gegispt. Men miste daarin, zeide men, eene lei dende gedachte. (Jp deze bedeukiugen werd ge antwoord, dat uiting van den weerzin der voor standers van het confessioneel onderwijs om aan het tegenwoordig Bewind de hand te reiken, ofschoon niet oud natuurlijk, tot geen praktisch resultaat ieideu kon. De Minister van Binnenl. Zaken heeft bij herhaling rondborstig verklaard, dat hij de wet op het lager onderwijs onveran derd in stand houden en in haren oorspron kelij- ken geest toepassen wilde. Hij is aan die ver klaring getrouw gebleven en heeft, wat deze zijn gedragslijn betreft, bij de meerderheid der volks vertegenwoordiging bijval en ondersteuning ont moet. Diezelfde meerderheid heeft zich met de voordrachten van den Minister van Koloniën vereenigd, die, naar hare meening, den grondslag zullen leggen tot eene betere orde van zaken in Nederlandsch Indië. Was, vroeg men, onder zoodanige omstandigheden, het redetwisten over de aangeduide onderdeelen van het regeerings beleid van bet Kabinet niet eenigermate doelloos. Kan, zoolang eene liberale meerderheid in de beide Kamers der Staten-Generaal bestaat, aau de optreding van een Bewind, dat in anderen zin regeert worden gedacht? Was, zelfs al wilde men dit ter zijde stellen, het oogenblik wel gun stig voor een zuiveren politieker) strijd? Verscheidene leden stemden gaarne toe, dat de staatkundige richting vau het tegenwoordig Be wind overeenstemt met die van de meerderheid der Tweede Kamer. Zij meenden echter ernstigen twijlel te moeten opperen of sommige der leden van dat Bewind wel geheel opgewassen waren voor hunne moeielijke taak. Kou men van al de tegenwoordige ministers zeggen dat zij door be kwaamheid uitmunten eu algemeen vertrouwen inboezemen? Gedeeltelijk ook in dit verband wer den grieven tegen bepaalde regeeringshandelingeu van eenige der ministers ingebracht, waartegen zij echter van de zijde der meerderheid weiden verdedigd en die, naar het- schijnt, bij de behan deling van de onderdeelen dezer fcjtaatsbegrooting beter te bespreken zijn dan bij deze algemeene beschouwingen. Alleen wordt in het verslag ver meld, dat men in éene aldeeling, met enkel tot den minister van justitie, maar tot geheel het kabinet de vraag wilde hebbeu gericht, wat te wachten ware van de voordracht eener nieuwe rechterlijke inrichting. Men antwoordde dat het billijk scheen, de nieuwe voordracht af te wach ten. Tot zoover de algemeeue politieke beschou wingen. Terwijl men in eene der afdeelingeu gaarne erkende, dat de minister van oorlog met billijke zelfverheffing heelt kunnen spreken van het on der de wapenen brengen in de afgeloopen maand Juli der geheele militie in zes dagen tijds, verhieven zich ïu eene andere aldeeling eeu paar leden sterk tegen de houding, door het Ministerie in den afgeloopen zomer te midden van hetgeen men de Europeesche verwikkelingen noemde, aangenomen. Maatregelen, zeide men, die als enkel bestemd om eene gewapende neutraliteit te hand haven werden voorgesteld hebben inderdaad het karakter gehad, alsof onze zelfstaudigtieid ernstig bedreigd ware en de oorlog voor de denr stond. Daartegen deed zich het gevoelen gelden, dat de houding van het Ministerie bij het uitbreken van den oorlog tusschen twee groote Mogend he den. allen lol' verdiende. Thans, nu de zaken voor Nederland eeuen gunstigen loop genomen heb ben, valt het gemakkelijk de genomen maatre gelen te gispeu; maar wie kon in Juli deu loop cier zaken voorzien, wie met eenige zekerheid voorspellen, dat de zelfstandigheid des laiids gee- nerlei gevaar zou looppu? Zelfs in zooyer het alleen aankjvam óp handhaving der onzijdigheid, moesten onze troepen óver geheel [het land ver spreid'en odk 0114e uitgiestrek(,e zeekusten overal bewaakt worden. Men zou er echter prijs op stellen, van het Ministerie althans eèhige inlich ting omtrent de wijze van besteden der in Juli buitengewoon toegestaue millioenen te outvaugeu. De rede door oen Minister van Einanciën bij de indiening der btaatsbegrooting voor 1871 uit gesproken, werd om de daarin vervatte eenvou dige, heldere voorstelling van den tegeowoordi- gen toestand van 's lands financiën, dour verschei dene leden geroemd. Die toestand is niet gunstig, maar daarom, althans wanneer beginselen van strenge spaarzaamheid in 's Rijks uitgaven worden gevolgd, nog geenszins verontrustend. Andere leden verèéiiigden zich niet geheel met dien aan de rede des Ministers van Financiën toegezwaai- deu lof- Dat staatstuk gat tot onderscheidene be deukiugen en vragen aanleiding en scheen, ook door ue daarin vervatte voorstelling van den staat vau zaken, er op ingericht om de aanneming van de voorgestelde belasting op de inkomsten in de hand te werken. Deze beide gevoelens worden vervolgens in de bijzonderheden ontwik keld en daarbij vele vrageii gedaau omtrent de cijfers waarbij ook het gevoelen werd voorgestaan om het te kort van 1870 en 1871 door eene leening van 16 miljoen zijnde het volle bedrag, te dekken en niet 8 miljoen door schatkistbiljetten en de andere 8 miljoen door leening. De Staatsbegrooting voor 1871 zelve werd nage noeg algemeen in de aldeelingen niet gunstig ontvangen. Onze tegenwoordige finanieele toe stand, zeide men, eischt gebiedend, dat in de raming geenerlei andere, dan volstrekt niet te vermijden, uitgaven worden opgenomen eu dat men zich streng beperkte tot hetgeen noodzakelijk en drin gend is. I11 plaats daarvan ontmoet men bij het nagaan van de verschillende hoofdstukken der begrooting nauwelijks hier en daar kleine admi nistratieve bespariugeu, doch over algemeen maar al te zeer sporen van neiging tot uitzetting der Staatsuitgaven, waarvan de voorbeelden wor den bijgebracht, en waarbij ook gewezen wordt op de verhooging van het eindcijfer met 1^ mil- lioen. Er wordt volgens dit gevoelen gehandeld, alsof er overvloed iu de schatkist heerschte. De reeds zeer aanzienlijke uitgaven voor het middel baar onderwijs ziet men, om slechts iets te noe men, verhoogd met subsidiën ook aan zoodanige gemeenten, die de kosten harer hoogere burger scholen zeer goed uit eigene middelen kunnen bestrijden. Vooral ook wordt met opzicht tot den aanleg van openbare werken of het aanmoedigen daarvan met kwistige hand te werk gegaan. De meeste leden meenden dat ook hier zeil beperking noodzakelijk was. In drie der aldeelingen waren leden, die te dezer gelegenheid terugkwamen op het vroeger geopperd denkbeeld, dat aan Nederland, streng genomen uit de koloniale kas niet meer toekomt dan hetgeen ten behoeve der koloniën uit de schatkist op eene of andere wijze wordt besteed welk denkbeeld zij bestreden en in strijd achtten met het andere beginsel dat Nederland en Indie éene huishouding vormen. eiudelijk kon men zijne bevreemding niet verbergen, dat in geen der door de Regeering aan de Kamer medege deelde stukken eenig blijk voorkomt, dat zij de groote politieke gevolgen die uit hare voorstellen tot wijziging van het belastingsstelsel moetea voortvloeien opzettelijk overwogen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 3