N°. 3238, Donderdag A°. 1870. 1 September. Feuilleton van liet „Leidseh Dagblad". De Baai des doods, KR0K0DI LLE ü-OEVER. LEIDSCH DAGBLAD prijs dezer courant. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85 Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- ert Feestdagen, uitgegeven. pbijs der advkrtkntikn. Voor iederen regelj 0 15 Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 31 Augustus. Onder onze telegrammen komt er een voor die wel bijzonder de aandacht zal trekken. Het is die, waarin uit Parijs gemeld wordt, dat de Nederlandsche gezant aldaar ten stelligste de be wering heeft tegengesproken van den Luxemburgschen correspondent van de Times, die beweert dat de Neder- landsche gezant, de heer Van Zuylen, op een vraag wat zijne regeering zeggen zou van eene kortstondige schen ding van het traktaat van Londen, geantwoord heeft i dat de Franschen het Groothertogdom konden doortrek- ken, doch zonder er te verblijven. Tot juist begrip van een en ander, deelen wij hier den brief aan den Times in zijn geheel mede: „Gij weet reeds met welke snelheid men te genwoordig werkt aan de ontmanteling van de vestingwerken van Luxemburg. Dit verklaart zich door de onlangs gewisselde tnededeelingep tus- schen de Groot-Hertogelijke regeering en de tno- n.gendheden, die de nieuwe tractaten geteekend hebben om de onafhankelijkheid van België te jp verzekeren. „Men gelooft, dat een marsch of liever een door- t8 tocht over Luxemburg deel uitmaakte van het plan, J eertijds door maarschalk Niel voor een plan van uj den veldtocht tegen Dnitsehland uitgewerkt, Den dag, waarop de oorlog werd verklaard, werd de heer Van Zuijlen, gezant der Nederlanden te .Parijs, die hekend is voor, het deel door hem voor 3 jaren genomen in den verkoop van het Groot- Hertogdom, ondervraagd over hetgeen zijne regee- ring zeggen zou van eene kortstondige schending van het tractaat van Londen. De heer Jonas, diplo- 0,matiek agent van Luxemburg te Parijs, sprak M'den heer Van Zuijlen over hetzelfde onderwerp. ""•De Nederlandsche gezant antwoordde, dat de Franschen het Groot-Hertogdom konden doortrek ken, doch zonder er te verblijven. De heer Jonas protesteerde en zond zijnen secretaris, den heer Weber, naar Luxemburg. Deze kwam er den vol genden dag, Zaterdag aan, zeggende dat zijn chef wanhoopte aan het redden van het onzijdig ver klaard grondgebied van eene schending door Frankrijk. „De regeering telegrafeerde aan den heer Jonas, dat zij een afgevaardigde zou zenden om de 'Fransche troepen aan de grens te ontmoeten, 'en dat zij een formeel beroep ging doen op de mogendheden, die het tractaat van Londen hadden geteekend. De commissaris van het arrondisse ment, door hetwelk de Franschen moesten bin- »nen treden, kreeg bevel om de troepen te gaan ,i ontmoeten. Hij bleef van Zaterdag tot Zondag ■f voor dat doel in het grensstation van Bettings- burg. Des Zaterdags ging de vice-consul van (f Frankrijk, baron De Lussie, begeleid door de hoofdambtenaren van den oostenlijken spoorweg, i mede naar hetzelfde station om zijne landgenooten te ontvangen. Intusschen had de minister van 1 buitenlandsche zaken in Frankrijk in antwoord op de vraag van de Luxemburgsche regeering, i getelegrafeerd, dat Frankrijk de onzijdigheid van Luxemburg zou eerbiedigen, wanneer Pruisen t dat insgelijks deed. Deze dépêche kwam des Za terdags-avonds aan. Daarop telegrafeerde het groot hertogelijk kabinet aan graaf Von Bismarck, die eenige uren later antwoordde, niet alleen voor Pruisen, maar ook voor den Noord-Duitschen Bond, dat de onzijdigheid van Luxemburg zou worden geeërbiedigd, behalve in het geval eener schending door Frankrijk. „Waren de Fransche troepen in Luxemburg bin nengetrokken, dan hadden zij in weinige uren Gouvy, anderhalve dagmarsch van Aken verwij derd, kunnen bereiken. Op het station van Was- serbillig waren zij slechts drie uren van Trier, ofschoon de bezetting dier stad Diet in hun oor spronkelijk plan lag. Toch mag men aannemen, dat de Pruisen dienaangaande in twijfel verkeer den, anders zouden zij de rails niet hebben opge nomen, en gedeeltelijk de bruggen vernield op de lijn, die Wasserbillig met Trier verbindt of ver bond. „Deze bijzonderheden, hoewel niet openbaar gemaakt, behooren reeds tot de geschiedenis, maar nieuwe feiten zijn daarbij gekomen. Toen men te Luxemburg vernam dat nieuwe traktaten met België waren gesloten, ontstond daar vrees over de verwaarlooziug van de belangen vaD het Groot- Hertogdom. Men uitte den wensch, dat dezelfde waarborg tot Luxemburg zou worde uitgestrekt. Van alle kanten ontving men ten antwoord, dat een traktaat, dat slechts drie jaren oud was, te jong en te heilig moest worden geacht, om zonder eerbied te worden behandeld. Eene vreemde on derstelling, als men bedenkt, dat op den Zaterdag, toen de Franschen plotseling hun krijgsplan veran derden, de spoorweg, die door hen wordt geëx ploiteerd, en het Groot-Hertogdom doorsnijdt, van de Fransche naar de Duitsche grens, van Thion- ville naar Gouvy, in beslag was genomen voor het vervoer van troepeD. „Het antwoord van Pruisen op de laatste op merkingen van het Groot-Hertogdom voegde bij de verzekering, dat het tractaat van Londen door zijne jeugd werd beschermd, de aanbeveling aan de Luxemburgsche regeering, om voor de naleving van het contract, voor zoover het daarin betrok ken was, te waken. Ziedaar de reden, waarom zoo plotseling en krachtig een aanval gedaan is op de wallen, die tot op den huidigen dag waren ontzieD, die binnen weinige weken het lot zullen hebben ondergaan van de muren van Jericho." De Commissie tot ondersteuning der achterge bleven betrekkingen van hen, die ten gevolge der buitengewone tijdsomstandigheden tot den krijgsdienst zijn, of zullen worden geroepen, welke zich voorstelt aan het einde van hare taak eene volledige rekening en verantwoording af te leg gen van het beheer der haar toevertrouwde gelden, wenscht voorloopig maandelijks eene korte mede- deeling te doen aangaande den toestand harer geldmiddelen. Dientengevolge kan zij nu mede- deelen, dat is ingekomen aan gi/ten ineens door tussclienkomst van de H.H. Aalbertsberg van N. N. f 2,50; Eigeman van N.N. f 1.Donner van de wed. v. d. B. f 2,50 eD Stoffels van den heer R. f 10.— Als opbrengst der Inteekenlijsten voor maande- lijkschc bijdragen is over de maand Augustus ont vangen eqne som van f 560.45terwijl de bussen, wekelijks aan de huizen aangeboden, hebben op gebracht eene som van /243.68s. Nog is ingekomen eene som van f 94.32 als ge zamenlijke opbrengst der bussen geplaatst in de fabrieken van de H.H. De Heijder Comp., de Lsidsche Lakenfabrieken van Hartrop en Krautz, di Bierbrouwerij de Posthoorn, Le Poole, Boelen en Verschuyl, Schretlen, Zaalberg en Zoon, Wed. A. Parmeutier en Zoon, J. J. Parmentier en Zo nen, De Leidsche Saijetfabriek, Van lleukelom Comp., de Stedelijke Gazfabriek, Leembruggen Comp., J. Scheltema, alsmede aan den Burcht. Door deze gelden heeft de commissie wekelijks, op Vrijdag, eene geldelijke ondersteuning kannen uitreiken aan verscheidene huisgezinnen, thans ten getale van 123, nadat telkens in eene vooraf gaande vergadering der leden, ten gevolge van eigen onderzoek, besproken en overlegd is gewor den welke personen aanspraak konden maken oui ondersteuning te genieten. De uiate dier onder sleuning is naar de beschikbare gelden geregeld, waarhij natuurlijk in de eerste weken op eene niet uitgebleven toeneming van het getal aan vragen is gerekend. De commissie hoopt op de voortdurende bij- diagen harer stadgenooten opdat, zoolang er hulp noodig is, zij in staat moge zijn, die te blij ven verleeneu. Welke vermindering de wekeli/ksche uitkeering zal ondergaan door het huiswaarts kee- ren der gehuwde miliciens, zal de commissie zoo- dra mogelijk bekend maken. Van grooten invloed zal dit echter niet zijn, want van de vier lich tingen die buitengewoon onder de wapens zijn geroepen, is er slechts éene: (die van 1866) waar onder gehuwden voorkomen. De commissie kan de verzekering geven, dat de giften niet alleen goed wordeD besteed, maar ook door degenen, die ze genieten met dankbaarheid worden ontvangen. Namens de Commissie A. H. Eigeman Penningmeester. Leiden, 31 Augustus 1870. Burgemeester en Wethouders alhier, gezien het nader aan Gedeputeerde Staten dezer provincie gericht request van Coenraad Zeyst, perser en glanzer alhier, tijdelijk wonende te Amsterdam, I waarbij hij andermaal toestemming vraagt tot het doen plaatsen van een stoomwerktuig van 4 paar denkracht, alsmede van eenige gemetselde verw- ketels, tot het uitoefenen van zijn bedrijf, in het perceel in de Baatstraat, geteekend wijk V N'. 393rood doen te weten, dat tot het hooren der eige naars en bewoners van de naastbijgelegene en belendende panden, ten opzichte der informatiën j de commodo et incommodo, door Burgemeester en Wethouders zal worden gevaceerd op het raad huis dezer gemeente, op Vrijdag den 2d°" Septem ber aanstaande, des voormiddags te elf uren. De faculteit van wijebegeerte en letteren aan de hoogeschool alhier heeft bepaald dat hel ad- missie-examen zal plaats hebben Vrijdag en Za terdag, 16 en 17 September. Hoogst ingenomen met de meuschlievende be doelingen van het Roode Kruis en het zeer prij zenswaardig achtende dat een toevloed van genees kundigen, ziekenverplegers en verpleegsters van alle deelen van Westelijk- en Midden-Europa, naar het oorlogstooneel vertrekken om de Prui sische en Fransche geneeskundigen bij te staan, en aan te vullen, komt het een inzender van een stuk in het Vaderland niet meer dan billijk voor dat de oorlogvoerenden zelveu de diensten vergelden, die hun zoo ruim worden aangebodeu, door voor rekening van hunne belastingschuldi gen te nemen de kosten van reis en verblijf en van het bezoldigd personeel. Er kan geen beroep op liefdadigheid wortjen gedaan in Nederland, wanneer in het wezen der zaak de Pruisische of Fransche Rijksscliatkist wordt gesubsidiëerd. Deze is onbetwistbaar verplicht, te voorzien in de kosten van den geneeskundigen dienst, en de groote Natiën, die zoo heftig op elkander schieten, zijn ook genoegzaam gegoed, blijkens de aanzienlijke leeuingen, welke zij slui ten om den oorlog voort te zetten, de verpleging der gekwetsten te betalen. Daartoe behooren de niet-oorlogvoerenden uiet bij te dragen. Het ontbreekt aan personeel en materieel. Welnu, het Roode Kruis verschaft beiden. Ook zonder het Roode Kruis zouden geneeskundi gen zich aanbieden. Wij juichen dat toe, ook dat zij die fortuin bezitten, daarbij in luin eigen onder houd voorzien, en nog bovendien liefdegaven aan de gekwetsten doen. Het bezoldigd personeel be hoort echter de geldelijke vergoeding uit de Prui sische of Fransche schatkist, en niet uit de on zijdige. Staten te ontvangen. Dit door het Roode Kruis te doen dragen, schijDt ods een overdrijving van eeD overigens goed beginsel van onderlinge hulpvaardigheid. Daartegen behoort te worden ge waakt. Iedere overdrijving, iedere verkeerde rich ting welke een overigens loffelijkeinstellingneemt, werkt schadelijk op die instelling zelve terug. Het is in haar belang zich daarvan te onthouden. Pruisen en Frankrijk kunnen hunne geldelijke ver plichtingen met betrekking tot de verpleging van gekwetsten wel nakomen, en behoeven daartoe onze subsidiën niet. Langs dien weg zou men de oorlogskosten voor die krijgslustigen verlichten, en is dat geraden of zelfs geoorloofd? Er wordt meermalen gezegd en geloofd, dat het alleen Nederland is, 't welk de Fransche en Duitsche legers te hulp komt in het verzorgen der gekwetsten. Dit is geenszins het geval. Alle Europeesche rijken dragen het hunne bij. Om een enkel voorbeeld te noemen, willen wij slechts het comité van Luxemburg vermei den, dat een rijk voorziene ambulance (alleen aan hemden een 1600tal) heeft afgezonden naar de door de legers verlatene slagvelden, en die am bulance heeft hare tenten opgeslagen te midden van de duizeDde dooden, stervenden en zwan r of de (naar Hacklander.) (Vervolg). „O! o!" riep hij in wilde smart uit en teekende met een dik, wit punt op de tafel de plaats, waar Nossibé ongeveer lag. „Om daarheen te komen," I o'ng hij na een poosje stilzwijgen voort, „moesten f de vluchtelingen langs de kust varen en konden bij een gunstigen wind met behulp van Iron klein uit boombast vervaardigd zeil de volkplanting wellicht tegen den middag bereiken. Zoo spraken ze het af; hij heesch het zeil, de scherpe morgen wind, die zich verhief, deed het zwellen en de kano schoot pijlsnel door de blauwe golven. „Ueber Madagascar sah man Friihlicht glan zen, zong de dichter, zooals gij straks aanhaalde „O ik zal dat morgenrood nooit vergeten, Hij, wilde ik zeggen," verbeterde hij, „zal het Dooit vergeten, nooit, nooit." Ja, het morgenlicht kwam, en het werd dag, Lolawola, die in zijne armen ingeslapen was, ontwaakte door den eersten zonnestraal, die over de zee glijdend haar vermoeid oog trof; zij richtte zich. op, en scheen verrukt over de snelheid waar mede het ranke bootje over de golven gleed; zij zag scherp om zich heen, zij wees met de hand op een ver verwijderd klein, wit punt, dat aan het einde van een landtong zichtbaar was; zij riep dronken van vreugde: „daar is Nossibé, wij zijn gered, en toentoen,"schreeuwde de verbaier met een ontzettende stem. „Zag zij achter zich, bedekte het gelaat met haar kleed, zonk in de armen van den jongen man en steuDde: „daar zijn de Sakalaven, wij zijn verloren!" Sakalaven! Ja, het waren Sakalaven, twee, zes acht kano's; zij kwamen van Ankisi en Passan- dave, om de stad Nossibé weder aan te val len. Die roekelooze, ellendige roovers en menschen- eters, zouden zij het kleine bootje met de beide vluchtelingen bemerkt hebben? „O, zeker," zeide de prinses terwijl zij in vertwijfeling de handen wrong. Maar dit duurde slechts een oogen- blik, toen sprong het heldhaftige meisje op, be val den jongen man om het zeil sterker aan te halen en liet het bootje door een paar riemslagen dichter langs den oever gaan. „Nog kannen wij," riep zij uit, den oever der Hovvas aan onze zijde bereikendaar ligt een diep landwaarts inloopende baai, en als wij die mogen bereiken, dan zij wij voor het oogenblik althans gered. De Sakalaven, die ons waarschijn lijk reeds gezien hebben, zullen een hinderlaag vreezende, ons niet durven volgen. Het is wel een haai, die onder gewone omstandigheden nie mand waagt te naderen; maar liever sterf ik daar met u, dan levend in de handen dier ver schrikkelijke Sakalaven te vallen! „Ze hadden de kleine kano reeds bemerkt, dat zag men dadelijk aan de veranderde richting hunner oorlogskanos. En naderen nader kwameD ze, de met dertig en veertig wilden bemande booten. En luister, men hoorde reeds," vervolgde de verhaler toen hij plotseling ophield, de hand aan 't oor lei en luisterde, „was dat niet het fluiten der locomotief?" „Neen, neen," hernam ik in de grootste span ning, „de wind giert langs het planken gebouw, de regen klettert op het houten dak." „Ach zoo!" zeide hij diep ademhalende, „maar de vluchtelingen hoorden, hoewel nog op grooten afstand, het huilende oorlogsgeschreeuw der Saka- lanen. Lolawola staarde met angstigen blik naar den oever, die vroeger zandig en vlak, nu hooger werd, terwijl zich hier en daar steile rotsen uit de zee verhieven. Gelukkig was de zee stil en de branding vertoonde zich slechts als een licht, wit schuim." „Nu het zeil naar beneden!" riep het jonge meisje. Hij rukte het omlaag, het bootje dreigde een oogenblik om te slaan, toen wende het zich scherp tegen de rotsen van den oever, die hier als een tooneeldecoratie uiteen geschoven waren, en het kleine vaartuig den toegang verleende tot een kleine, rondom besloten baai, waarvan de omgeving de grootste verwondering van den jon gen Europeaan opwekte. Lolawola sloeg de han den voor het gezicht, zij barstte in tranen uit en zij riep op hartverscheurenden toon uit „Van de Sakalaven zijn wij gered om hier te sterven l" „Waar zijn wij dan?" „In de baai des doods, aan den krokodillen, oever." „O hemel!" riep ik hevig ontsteld. „Luister," herhaalde de vreemdeling, terwijl hij weêr de hand aan het oor bracht, „hoort gij het fluiten van de locomotief niet?" „Neen, neen," riep ik driftig, terwijl ik op mijn horloge keek; „wij hebben nog een kwartier den tijd. O laat mij niet in de baai des doods, laat mij van den krokodillenoever terugkeeren. Ver der! verder!" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1