N°. 3237. Woensdag A°. 1870. 31 Augustus. LËIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post Afzonderlijke Nommers Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTENT1KN. Voor iederen regelj 0.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Leiden, 30 Augustas. De gruwelijke menschenslachting op Frankrijks bodem doet de publieke opinie uiet alleen omzien naar de middelen om dien kanker onzer eeuw en de daaruit voortvloeiende rampen, die de be schaving, vooruitgang en ontwikkeling belem meren te bestrijden, maar die misdadige om keering van het werk onzer verlichte eeuw, doet de manuen die in alle landen vol geestkracht aan het werk zijn om het heil der maatschappij te bevorderen, de pen opvatten om ernstige vraag stukken te behandelen, van staats-en volkenrech terlijken aard, die in onafscheidelijk verband staan met den ongelukkigen toestand waarin eeD oorlog de maatschappij stort. Geen wonder dat de geest van die mannen der wetenschap zich krachtig toelegt op de middelen die tot weg neming van het kwaad, tot vernietiging vau de kiemen van den zoo verderfelijken oorlog, kunnen leiden. Met waar genoegen lazen wij dan ook dezer dagen in de Schoonhovensche Courant, een paar de gelijke en flinke artikelen tegen het berusten van het recht om oorlog te voeren, of liever oorlog te verklaren bij den vorst. Eene op stevige gron den rustende bestrijding van de vraag of de begin selen der constitutionneele monarchie dit recht medebrengen, is het doel van de artikelen, die genoemde Courant onder het opschrift: „Eenlra- ditionneele leerbehelst. Terecht noemt de schrijver deze met het oog op de toekomst gedane vraag, een vraag, die de beide oorlogvoerende volken te gelijk, ja, die bijna alle Europeesche natiën, die ook ons land, die de geheele nieuwere maatschappij raakt. De rampen van den oorlog treffen immers de volken. Zij zijn het, wier krachtigste zonen stuiptrekken op het slagveld; zij zijn het, wier mannen met verminkte ledematen een hulpbehoevend leven rekken; zij zijn het, wier vrouwen en kinderen in rouwgewaad het vervlogen geluk van hun huiselijk leven beweeuen; zij zijn het, wier nij verheid vernietigd, wier wetenschap verlamd, wier handel geknakt, wier kunst gedrukt wordt. De volken zijn het, wier bronnen van welvaart verdrogen en in wier woningen honger, ellende en dood binnendringen. Maar toch is het in de raadzalen der vorsten, dat het oorlogsmonster wordt toegerust, toch is het uit hunne paleizen, dat het in de renbaan midden tusschen de verschrikte bevolking wordt losgelaten. Niet dat de schrijver iets op de waarde der constitutionneele monarchie wil afdingeninte gendeel wil hij gaarne aannemen dat het eene gelukkige regeeringsvorm is, waarin de orde en de vrijheid worden verzoend, waarin de rechten Van het volk erkend en de uitspattingen van het volk voorkomen worden. Maar is het niet ge vaarlijk dat in alle constitutionneele monarchiën het denkbeeld wordt teruggevonden, dat voor de beslissing omtrent het voeren van oorlog het zwaartepunt berust bij den vorst? In onze grond, wet b.v. wordt dit bepaald door de artt. 55 en 56, al zijn er sommigen, spitsvondig genoeg om tegenover alle schrijvers van constitutionneel staatsrecht te beweren, dat de Koning wel den oorlog verklaart, maar daarom nog niet over het voeren of niet voeren van den oorlog beslist. Schrijver is van de juistheid van die leer volstrekt niet overtuigd en nog juicht hij het thans toe dat de hoogleeraar van Swinderen in 1814, in de "vergadering der notabelen tegen de Grondwet Wemde, „omdat hij het gevaarlijk oordeelde dat echt aan den Koning toe te kennen." Dat recht niets dan een traditionneele leer, die inderdaad door de beginselen der constitutionneele monar- hie niet wordt geëischt. Zij strijdt daartegen, zij 's, uit een constitntiouneel oogpunt beschouwd, en inconsequentie. Het hoofdbeginsel van den constitutionneel monarchalen regeeringsvorm is immers dat de wetgevende macht wordt uitge oefend door den Koning en de Kamers samen, d. i. dat over geen der groote belangen van het volk beslist wordt zonder den wil van hen, die het vertegenwoordigen. De beginselen door die wetten gesteld, worden dan door de regeeriug in bijzonderheden uitgevoerd. Doch waarom dan zouder de vertegenwoordi- giug een beslissing over oorlog, zonder haar het scheppen van een toestand, waarin fortuinen ver nietigd, huisgezinnen verwoest, personen gedood en gevangen genomen, handelswegen gestremd, nijverheidstakken verstikt, eigendommen ontroofd, bronDen van welvaart gedempt worden. Dit wordt hoe langer zoo meer onhoudbaar. Men legge aan de vertegenwoordiging de categori sche vraag voor: zal er oorlog worden gevoerd of niet? En men roepe niet eerst hare medewer king in tot vaststeliiug van de wetten die tot het oorlogvoeren in staat stellen, wanneer de oorlog verklaard, wanneer de beslissing gevallen is. Zulk eene controle, des noods eene afkeuring, nadat het bestaan van den oorlog reeds een voldongen feit is geworden, geeft in den grond der zaak niets. Dan alleen als inen haar bovenbedoelde categorische vraag voorlegt, kan de vertegen woordiging de omstandigheden beheerschen, dan alleen gevoelt zij het volle gewicht harer ver antwoordelijkheid, dan alleen kan zij de groote vraag zuiver overwegen, zonder belemmerd te zijn door een voldongen feit, zonder bevreesd te zijn voor ministrieele crisis en politieke stormen in het binnenland, die de kracht der natie ver zwakken en de overwinning van den vijand ver zekeren. Langs dien weg zal niet licht een oor logsverklaring naar den nabuur worden gezonden. „Zoo gij vrede wilt, maak dan dat gij gereed zijt tot den oorlog." Schrijver zegt: „zoogij vrede wilt, geef in de beslissing over den oorlog aan uwe volksvertegenwoordiging een stem." De practische bezwaren die men daartegen oppert, acht sclir. geen struikelblok. Men kan de bepaling vau het juiste oogenblik, waarop de oorlogsverklaring zal worden afgezonden, gerust aan den vorst laten, wanneer men dit uoodig blijft achten, doch er zal juist bij de regeering veel meer kracht heerschen, wanneer zij weet dat eene zuivere vertegenwoordiging der natie haar steunt. En het nemen der voorbereidende maat regelen, waarin juist de kracht het meest noodig is, blijft toch altijd de taak van den vorst en zijn ministers. Ook de zoo aangeprezen geheimhouding behoeft hier niet tot andere gevolgtrekkingen te leiden. De Kamers kunnen immers met gesloten deuren worden gehouden, wanneer er gevaar be staat, dat zeer licht mogelijk kan zijn, dat de openbare beraadslagingen den vijand bekend maken met plannen en maatregelen, die voor hein moeten verborgen blijven. Wanneer het volk een parlement heeft gekozen, waarin het vertrou wen stelt, zal niemand op de openbaarheid dier discussiëu aandringen. De stemming zou in een openbare vergadering der Kamers, in vereenigde zitting kunnen geschieden, op het oogenblik dat de regeeriug daarvoor het juiste tijdstip geko men achtte. Die artikelen zijn niet geschreven omdat be paaldelijk voor Nederland gevaar van de thans geldende bepaling onzer grondwet is te verwach ten, maar met het oog op het goede van de er kenning van het beginsel, die aangemerkt zou kunnen worden als een groote stap tot den voort- durenden vrede van Europa. Kau Nederland in deze iets doen? Waarom zoude het niet kunnen beginnen het voorbeeld te geven? Het is de roeping der kleine staten door een krachtig initiatief baanbrekers te zijn op den weg der beschaving en der inwendige ontwikkeling van het volk. Nederland vergete die roeping nimmer. De schrijver zou het oogen blik zegenen waarop ons vaderland door een wijziging zijner grondwet in dien zin, aan Europa toonde, dat het bij het huldigen der groote beginselen van maatschappelijken vooruitgang nog aan de spits staat. Men zou daarop trotscher kunnen zijn dan op de heldendaden onzer voor vaderen, waarop nog zoovele gewoon zijn in te slapen. Onze voorvaderen hebben getoond, wat Nederland washet tegenwoordig geslacht moet toonen wat het is. Eu het kan zooveel wezen. Het Noorden is met het programma der aan staande vergadering van de Juristenvereeniging niet tevredeu. Het draagt volgens dat blad wat veel de sporen van door en voor juristen te zijn samen gesteld. Wanneer de vereeniging in het belang van den maatschappelijken toestand in ons vader land wil werkzaam zijn, had het volgens het Noorden allereerst de preventieve gevangenis, het strafrecht de kostbaarheid der burgerlijke rechtspleging allereerst aan de orde moeten stellen. Wel gelooft genoemd blad dat de vereeniging later niet onwillig zal zijn deze en meer andere onderwerpen te behandelen, doch liet vraagt waarom dat uitstel Wij willen hieromtrent opmerken: 1°. dat het bepaald in het plan der vereeniging ligt, hetgeen ook uit het Gidsartikel waaraan zij haar ont staan ontleent en uit de eerste oproeping van het voorloopig comité duidelijk blijkt, op den duur alle hoofdonderwerpen van ons rechtswezen te behandelen, 2°. dat alles toch niet op eens en zeker uiet in een tijdsverloop van drie dagen ter sprake kan komen, allerminst die ontzaglijke menigte quaestiën, welke het Noorden zoo losweg onder liet éene woord strafrecht samenvat. 3°. dat aan geen belangrijke hervorming van ons rechts wezen, bepaaldelijk van het procesrecht kan worden gedacht, alvorens de rechterlijke organi satie is geregeld. 4°. dat voor het laatste votum der Tweede Kamer eene nieuwe rechterlijke orga nisatie spoedig zal moeten worden voorgesteld, zoodat de vereeniging haar roeping zeer juist heeft begrepen door zich allereerst met die vragen bezig te houden, welke op het oogenblik het meest praktisch gewicht hebben. Het overzicht van het programma der verga dering van de Ned. Juristenvereeniging gisteren door ons medegedeeld, is met geheel juist. Aan het slot wordt onder VI opgegeven de benoeming eener commissie welke moet toezien op de werking onzer wetboeken. Dit. is evenwel geen onderwerp van het programma, maar een deel van hetgeen Mr. A. De Vries in zijn praeadvies als noodzakelijk stelt en aan het oordeel der vergadering onder werpt. Een aandachtig lezer moet dit ook wel gemerkt hebben, wegens hetgeen volgt betreffende de indiening der wetsontwerpen door een com missie volgens art. 105 Gw. enz. De VI moet dus wegvallen en al het daaronder geplaatste behoort ouder V: De vraag betreffende de wets herziening en het praeadvies van Mr. De Vries. Het Algemeen Dagblad van Nederland beticht ons heden terecht dat wij dezer dagen mededeelden, dat het Z. M. den Honing, en uiet den Koning-Groot- Hertog behaagd heeft, den kapitein Beijerman tot officier der orde vau de Eikenkroon te benoemen. Wij hopen dit voortaan te vermijden, diep door drongen als wij zijn van het belang dat er voor ons land bij betrokken is, dat uiet onze constitu tionneele Koning, uiaar de Groot-Hertog van Luxem burg bedoelde orde verleend. Het Algemeen Dagblad gaat echter wel wat te ver als liet ons beschuldigt „van medewerking tot begripsverwarring op een oogenblik, dat niets voor de onafhankelijkheid van ons land gevaarlijker zou kuuueu worden." Dit is verdachtmaking van onze bekende en meermalen geuitte gevoelens, gegrond op een feil die hij de bewerking van een dagblad zoo licht gemaakt wordt. Met volkomen instemming ruimen wij aan de volgende beschouwing uit de N. II. Cl., eene plaats in: „Van al de correspondentiën uit de residentie, dezer dagen in de buiteulandsche dagbladen op genomen, is ons geen zoo verachtelijk voorgeko men als die, welke gevonden wordt in het n°. van Vrijdag jl. van la France. Een van beiden: die brief is óf afkomstig van een lasteraar, die naar den titel van landverrader dingt, óf van een krankzinnige, die tengevolge zijner manie onwederstaanbaar wordt gedreven de Fransche nederlagen als zoovele overwinningen te beschou wen. Meu oordeele zelf. De Pruisische telegrammen bevatten ufanfaronnades ronjlantes et ridicules"; de zegepraal der Duitschers wordt als een ramp voor Nederland beschouwd „dans les premières sociélés des grandes villes el parmi la haute classe" de meest sympathieke gevoelens voor Fransche wapenen worden gevonden bij vla majorilé du pays et de l'armèe"; het Haagsche Dagblad is nun des journaux les mieux rédigès de loute la Néerlande, donl l'attilude sage et sa logique ont fait ressorhr les suites désastreuscs qu'entraineraient des succes de la Prusse" en te Maastricht is er een Ami du Limbourg nqui agit duns le méme ordre d'ide'es." Tot zóóver is het vergund te glimlachen over de onwetendheid en de partijdigheid van den Franschgezindeu schrijver. Maar erger wordt het, wanneer men in deze correspondentie mededee- lingen aantreft, die niet alleen geheel bezijden de waarheid zijn, maar onze goede verstandhou ding met andere Mogendheden in gevaar kunnen brengen. Zoo zegt de schrijver, dat de samenroe ping der miliciens heeft plaats gehad onder den kreet van: Vive la Francealsof die kreet ooit in Nederland in het openbaar is aangeheven, alsof de Regeering dat zou hebben toegelaten, en alsof in Nederland ooit een andere kreet weer klinkt dan„Leve de Koning, leve Oranje 1" Zoo doet de schrijver het verder voorkomen, of dr tegenwoordige oorlog in onderscheidene gemeenten oproerige bewegingen heeft doen ontstaan. Hij zegt in staat te zijn, de gemeenten in Nederland te noemen, waar de glazen zijn ingeslagen bij ingezetenen, die, te recht of te onrechte, van sympathie voor Pruisen verdacht werden; dat tal van vuistslagen en oorvegen zijn uitgedeeld en dat Duitschers, letterlijk opgejaagd IraquésJ door hunne vroegere medeburgers, genoodzaakt zijn geworden liet land te verlaten. Vooral die laatste mededeeling mag niet onop gemerkt voorbijgaan. Niet voor ons, Nederlanders, die het beter weten en die, hoe wij ook in onze binnenkamers denken, noch den plicht der neu traliteit, Doch de deugd der gastvrijheid heb ben verzaakt of weusehen te verzaken; niei voor ons Nederlanders, wier rechtsgevoel in op stand komt tegen het deqkbeeld alleen om rustigi en nijvere ingezetenen te doen boeten voor d' misslagen hunner bestuurders; maar die mededee ling moet worden gebrandmerkt gelijk zij verdien: als eene onwaardige, anti-natioDale poging om on verdacht te maken in de oogen van een land, waai mede wij in vriendschappelijke betrekking staan en wenschen te blijven staan,en van een volk waarmede wij te zeer verwant zijn, om het van ons te vervreemden door de bedreiging van den banvloek onzer burgers. Wij herhalen, wij gevoelen voor zulk schrijven slechts verachting en, zoo het werkelijk afkom stig is van een Haagschen correspondent, die, om Frankrijk te pluimstrijken, Nederland en hetNe- derlandsche volk door schandelijke onwaarheden poogt te verlagen in de schatting van het beschaafd Europa, geven wij hem prijs aan den haat en de verachting zijner medeburgers." tiet Weekblad van hel Recht zegt: „De afschaffing der doodstraf schijnt hier te lande, niet zonder uwe medewerking, zoo goed als ver kregen." Zoo sprak de heer Nicolaas Beets, als voorzitter van het Provinciaal Utreclitsch genoot schap van Kunsten en Wetenschappen, bij zijne openingsrede van de laatste algemeene vergadering. En zoo is het ook, De Eerste Kamer van de. Sta- ten-Generaal zal, misschien binnenkort, geroepen worden om die voorspelling van den génialen vooorzitter te vervullen, en zij zal den moed heb ben om haren plicht te doen om nu te doen, wat zij zeer zeker drie maanden geleden zou ge daan hebben. De Eerste Kamer zal zicli niet laten verblinden door machtspreuken en schrikbeelden, die nan de eenige vraag, die zij te beoordeelen heeft, volkomen vreemd zijn. Sapienli sat. Als het noodig mocht worden, zeggen wij later er meer over." Zooals gisteren werd gemeld, is de Eerste Kamer der Staten-Generaal bijeengeroepen tegen Maan dag, 12 September a. s. des avonds te halfacht. Naar men thans verneemt bestaat het voornemen, om nog in den loop van die week, en dus vóór de sluiting van het tegenwoordig zittingjaar, té behandelen het wetsontwerp tot afschaffing van de doodstraf, dat bij die Kamer aanhangig is gebleven. De heer Lodewijk Mulder geeft in het Utr. Dagbl. eene zeer uitvoerige beschrijving, gedagteekend 25 Aug., van een bezoek in het Lazareth aan den Rijn, waaraan wij het volgende ontleenen. Dnsseldorp is het centrum geworden voor de dagelijksche aankomst, verpleging en gedeeltelijke verzending van duizende gewonden, die voorna melijk per stoomboot van het oorlogstooneel wor den aangevoerd. Voor het grootste gedeelte der bevolking is de verpleging hoofdzaak, al het andere hijzaak geworden. De grootste, officieele inrichting is het zooge naamde reserve Lazareth, waarvoor men de groote uhlanen-kazerne in gebruik heeft genomen. Het is een kolossaal gebouw in der tijd door Napoleon I opgericht met een front van een paar honderd schreden aan de straat en verscheidene ruime binnenpleinen. Een schilderachtig en leven dig tooneel doet zich reeds hij het binnentreden der hoofddeur op. Hier staan eenige reusachiige meubelwagens, met stroo belegd, waarop zooeven een transport gewonden is binnengebracht, die reeds te bed zijn gelegd sommigen die noch gaau

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1