1 I rein is 38 minuten te laat van Zwolle vertrokken met de reizigers die onderweg waren achterge bleven en is voor alle aansluitingen tijdig te Utrecht gekomen. O emengtle Berichten. Op een der Pruisische grensdorpen verlangden dezer dagen twee Fransclie soldaten eenige ver- verschingen. Daar de grensbewoners echter geen woord Franscli verstonden, werden de beide sol daten zóo verwoed, dat ze herhaaldelijk op drei genden toon het woord „foudre" uitspraken. De zoon van den Pruisischen boer liep daarop naar den stal, bracht er stroo, haver en hooi, maar verwouderde zich, dat er geene paarden opdaag den. „Ik begrijp er niets van," sprak daarop de vernuftige zoon tot zijn niet minder verwon derden vader, „die Fransche snoeshanen hebben stellig wel tienmaal voeder geëischt, en nu ik het gebracht heb, zijn de uilskuikens nog niet tevre den I Weet je wat! Ik zal Bismarck laten komen. Die verslindt ze met huid en haar!" Men meldt uit Groningen: Het postkantoor te Appingedam verzond een brief met het volgend curieus adres: „Vlieg bode, vlieg gelijk de wind, Breng deze aan des konings kind, Toen 'k hem mijn laatst vaarwel gaf meê, Toen was het nog gewapend rreê. Ontving hij toch deez' brief weldra, Eer men hem in den slaap bega. 't Is wel erkend, neutraliteit, Maar 'k vrees, dat men weêr wordt misleid. En, krijgt hij mijnen raad gewis, 'k Zeg u, dat hij dan wakker is. Te Zeist bij zes en drie en twee, Doet hij als infant'rist goed meê; Geloof mij vrij, dat ik niet lieg, Zijn naamf K.. PBode vlieg!" BUITEN O A IV E>. De Minister van Buitenlandsche Zaken in Frank rijk heeft aan de diplomatieke vertegenwoordigers van Frankrijk in het buitenland de volgende dépêche doen toekomen: Pakijs, 3 Augustus 1870. „Mijnheer...., wij zijn thans op de hoogte van den juisten inhoud van het, telegram, door den graaf Von Bismarck aan den Pruisischen gezant te Londen gericht, om Engeland in ken nis te stellen van de geheime plannen, die de kanselier van den Noord-Duitschen Bond verze kerde te bezitten. Zijn dépêche voegt geen enkel bepaald feit bij de dépêches die daaraan voor afgingen. Wij lezen er slechts eenige onwaar schijnlijkheden te meer in. Wij gaan die stilzwij- geud voorbij. De publieke opinie heeft reeds uit spraak gedaan over verzekeringen, die volstrekt geen meerdere waarde ontleenen aan de stout moedigheid waarmede men ze herhaalt, en wij durven dan ook als zeker vaststellen, tegen over elke ontkeutenis, dat keizer Napoleon aan Pruisen nooit eenig tractaat heeft voorgesteld om België in bezit te nemen. Dit is wel een denkbeeld van den heer Von Bismarck; het was een van de redmiddelen van die geweteulooze politiek, waarmede het naar wij hopen, thans voorgoed uit is, „Ik zou mij dus kuunen onthouden van iedere weerlegging van beschuldigingen, wier valschheid thans een uitgemaakte zaak is, ware het niet, dat de steller van de Pruisische dépêche, met eene onhandigheid die ik voor het eerst tot zulk een hoogte in een diplomatiek stuk ontwaar, bloedverwanten van den keizer er in had betrok ken, als belast met zendingen en als overbrengers van in verdenking brengende geheimen. Met hoe veel weerzin ik er ook toe overga, om den Prui sischen bondskanselier op een weg te volgen die zoozeer tegen mijn karakter en gewoonten indruist, moet ik dien afkeer te boven komen, omdat ik het mij tot plicht reken de schandelijke beschuldi gingen te verwerpen, die, hoewel gerieht tegen leden van de keizerlijke familie, niets anders ten doel hebben dan den keizer zelf te treffen. „Het was te Berlijn dat de heer Von Bismarck, het eerst de denkbeelden opperende, die hij thans aan ons toeschrijft, in de volgende bewoordin gen den Frauschen prins aansprak, die hij thans, met vertrediug van alle gebruiken, in zijn pole miek betrekt: „„Gij zoekt," zeide hij, „eeneonmogelijke zaak; gij wilt de Rijnprovinciën bezitten die Duitsch zijn. Waarom lijft gij niet liever België in, waar een volk woont dat denzelfden oorsprong en gods dienst heeft, en dat dezelfde taal spreekt? Ik heb daarop reeds eens den keizer gewezen; mocht hij mijn inzichten deelen, dan zouden wij hem helpen om België te veroveren. Als ik meester was en de stijfhoofdigheid van den koning mij niet in den weg stond, dan zou dit reeds uitge voerd zijn."" „Deze woorden van den Pruisischen kanselier werden om zoo te zeggen letterlijk aan het Fransche Hof overgebracht door den graaf r.d. Goltz. Deze gezant hield dit zoo weinig geheim, dat het aantal getuigen, die het hebben gehoord, aanzien lijk is. Ik kan er bijvoegen, dat tijdens de wereldtentoonstelling de voorslagen van Pruisen voor meer dan een hooggeplaatst persoon bekend waren, die ze voor kennisgeving aannam en zich nu nog wel een en ander zal herinneren. Het was overigens voor den graaf v. Bismarck geen los denkbeeld, maar een beraamd plan, waarmede andere eerzuchtige plannen in verband stonden, en hij zette de pogingen tot de uitvoering met eene volharding door, die genoegzaam blijkt uit zijn talrijke uitstapjes naar Frankrijk, hetzij naar Biarritz, hetzij elders. Hij stuitte telkens af op den onwrikbaren wil van den keizer, die voortdu rend weigerde zich met een politiek in te laten, die niet met zijn waardigheid en goede trouw strookte. „Ik zal mij thans niet verder inlaten met dit onderwerp, hetwelk ik voor de laatste maal aan geroerd heb, met het vaste voornemen er niet meer op terug te komenik kom thans tot het geheel nieuw gezichtspunt van de dépêche van den heer v. Bismarck: „„Ik hebredenen te gelooven,"zegt hij, „dat, wan neer de openbaarmaking van het ontwerp-tractaat uiet zou hebben plaats gevonden, Frankrijk ons, nadat wij ons wederzijds ten oorlog hadden toe gerust, het aanbod zou gedaan hebben, om de voorstellen, die het ous vroeger had gedaan, aan de spits van een millioen goed gewapende sol daten tegenover het onvoorbereide Europa uit te voeren, m. a. w. om voor of na den eersten veldslag op de grondslagen vau den heer Bene- detti een vrede ten koste van België te sluiten."" „De Keizerlijke regeering mag zulk eene be schuldiging niet dulden. „Voor gausch Europa tarten de Ministers van Z. M., den heer Von Bismarck eenig bewijs aan te tooneD, dat maar in een enkel opzicht kan doen veronderstellen dat zij rechtstreeks of zijdelings, langs oflicieelen weg of door het kanaal van geheime onderhandeling, den wensch hebben geuit om zich met Pruisen te verbinden, om met die mogendheid op België den op Ha nover volvoerden aanslag uit te voeren. „Wij hebben met den heer Von Bismarck geen enkele onderhandeling geopend, noch over België, noch over eenig ander onderwerp. Wel verre van, gelijk men ons beschuldigt, den oorlog ge zocht te hebben, hebben wij lord Clarendon ver zocht, bij het Pruisisch ministerie pogingen in het werk te stellen om eene wederzijdsche ont wapening te verkrijgen, eene gewichtige opdracht, die lord Clarendon, wegens vriendschap voor Frankrijk en als voorstander van de beginselen van vrede, vertrouwelijk op zich nam. Ziehier in welke bewoordingen graaf Daru, in een brief gedagteekend van 1 Februari, de meeniug van de regeering aan den Markies De Lavalette te Londen, blootlegde: „„Gij kuut u verzekerd houden, dat ik mij niet in deze zaak mengen of de tusschen komst van Enge land zou aanvragen, indien wij hier louter en uitsluitend te doen hadden met een afgezaagde poging of een stap voor den vorm, slechts in het werk gesteld om den heer Von Bismarck andermaal in de gelegenheid te stellen een wei gerend antwoord te geven. Neen, het geldt hier een standvastigen, ernstigen en stelligen stap. „„De eerste secretaris van staat schijnt te vree zen dat het aanhouden den heer Von Bismarck zal beginnen te vervelen. Dit is mogelijk, maar niet zeker. Juist met het oog op deze verwachting kan het zijn goede zijde hebben, de zaak zóo in te richten, dat reeds aanvankelijk een ontkennend antwoord kan vermeden worden. „„Ik ben er van overtuigd dat de nadere over denking en de tijd den kanselier er toe zullen doen overgaan den stap van Engeland iu nauw- igezette overweging te nemen; indien hij niet van den beginne af alle voorslagen verwerpt, dan zal het belang van Pruisen eu geheel Duitschland spoedig luide genoeg spreken om zijn tegenstand te verminderen. Hij zal niet het geheele laud tegen zich in het harnas willen jagen. Welke zou inderdaad zijne houding moeten zijn, indien wij hem het eenig voorwendsel ontnamen, waar achter hij zich zou kunnen verschuilen, namelijk de ontwapening van Frankrijk? „De graaf Von Bismarck antwoordde aanvan kelijk, dat hij er zich niet uiede kon belasten, den koning de heimelijke ingevingen van de Brit- sche regeering mede te deelen, en dat hij genoeg zaam op de hoogte was van de inzichten van zijn souverein, om zijn denkwijze te kunnen voor spellen. Koning Wilhelm, zeide hij, zou stellig in den stap van het kabinet van Londen het bewijs zien van eene wijziging in de gestemdheid van Engeland ten opzichte van Pruisen. Kortom, de verklaringen van den bondskanselier kwamen hierop neder, „dat het Pruisen onmogelijk was een militairstelsel te u ijzigen waarvan het land zoo diep doordrongen was en een van de grond slagen uitmaakte waarop dit rustte, terwijl dit stelsel bovendien geheel normaal was."" „De graaf Daru deinsde voor dit eerste ant woord niet terug. Den 13d,n Februari schreef hij den heer De Lavalette: „Ik hoop dat lord Clarendon niet afgeschrikt is en zich niet zal laten ontmoedigen. Wij zullen hem spoedig in de gelegenheid stellen de zaak weder op te vatten en het met den bondskanse lier gestaakt onderhoud voort te zetten. Wij be doelen inderdaad ons contingent te verminde ren; wij zouden het aanmerkelijk verminderd hebben indien wij een gunstig antwoord van den kanselier van den Noord-Duitschen Bond hadden bekomen; wij zullen het niet zoo aanmerkelijk verminderen, nu het antwoord ontkennend is, maar in ieder geval zullen wij het verminde ren. De vermindering zal, naar ik mij vlei, 10,000 man zijn; ziedaar het cijfer dat ik zal voorstellen. „Wij zullen door dadeu, die altijd meer dan woorden gelden, onze bedoeling bewijzen, onze politiek toonen. Negen contingenten, ieder met 10000 man verminderd, maken eene geheele ver mindering van 90000 mannen. Dit wil toch reeds iets zeggen, het is een tiende van het staand le ger; ik betreur niet meer te kunnen doen. De wet tot vermindering van het contingent zal spoe dig ingediend worden. Lord Clarendon oordeele nu, of het oogenblik gekomen is om aan den heer Von Bismarck aan te toonen, dat de Pruisische regeering de eenige in Europa is, die aan de neiging tot vrede niet te gemoet komt, en dat zij daardoor in een ernstigen toestand verkeert te midden der Europeesche maatschappijen, omdat zij aan een ieder een wapen tegen haar in han den geeft, daaronder begrepen de bevolkingen die gebukt gaan onder het juk der militaire lasten." „Nadat herhaaldelijk bij den graaf Von Bis marck was aangedrongen, achtte hij het noodig opnieuw met lord Clarendon eenige verklaringen te wisselen. „Deze verklaringen, gelijk die ons bleken uiteen brief van den heer De Lavalette, gedagteekend den 23«en Februari, waren vol van voorbedachtelijke achterhouding. De bonds-kanselier was van zijn eerst besluit teruggekomen en had koning Wil helm onderhouden over het voorstel, dat door Engeland aanbevolen was; maar Z. M. had het van de hand gewezen. Tot staving van deze weigering voerde de kanselier aan: de vrees voor een eventueele alliantie tusschen Oostenrijk en de Zuid-Duitsche Staten en de zucht van Frank rijk tot uitbreiding van zijn grondgebied. Maar vooral zette hij voorop de zorgen die hem, vol gens zijn zeggen, de politiek van Rusland inboe zemde, en trad daarover in bijzondere beschou wingen nopens het kabinet van St.-Petersburg, die ik liever met stilzwijgen voorbijga, omdat het mij onmogelijk is beleedigende beschuldigin gen te herhalen. „Dit nu zijn de exceptiën van niet ontvanke lijkheid die graaf Von Bismarck stelde, tegenover de openhartige en gemoedelijke pogingen, die lord Clarendon onderscheidene malen beproefde, op aanzoek van de Keizerlijke Regeeriug. „Indien Europa dus gewapend bleef, indien een millioen manschappen op het punt staan zich op het slagveld te meten, kan het niet ge loochend worden, dat de verantwoordelijkheid van zulk een staat van zaken op Pruisen moet geladen worden, want die mogendheid heeft elk denkbeeld lot ontwapening van de hand ge wezen, toen wij het voorstel deden en dus het voorbeeld gaven. „Verklaart zich overigens die gedragslijn niet duidelijk door het feit, dat op het oogenblik, toen het van niets bewuste Frankrijk zijn contingent verminderde, het kabinet van Berlijn in alle stilte de uittartende candidatuur van een Pruisischen Prins voorbereidde? „Welken laster de bondskanselier ook moge ver zinnen, wij vreezen niets; hij heeft het recht verbeurd geloofd te worden. Het geweten van Europa en de geschiedenis zullen getuigeu dat Pruisen den tegeuwoordigen oorlog gezocht heeft, door aan Frankrijk, dat zich onledig hield met de ontwikkeling van zijne staatkundige instellin gen, eene beleediging aau te doen, welke geen trotsche en moedige natie zou hebben kunnen dulden zonder de verachting van alle natiën ver diend te hebben. (Gel.) Guam mout." Dit officieele stuk, waarvan de telegraaf dezer dagen de hoofdtrekken overseinde, meenden wij voor onze lezers geheel te moeten vertalen, nadat wij vroeger de officieele nota's van Von Bismarck en Benedetti te dier zake hebben mede gedeeld. Dit stuk versterkt eerder onze vroegere over tuiging, dan dat het die aan het wankelen brengt, dat sedert 1866 tusschen Frankrijk en Pruisen, en wie weet door welke andere mogendheden meer waarvan het aandeel nog geheim is, op eene onwaardige en schandelijke wijze met de hei ligste rechten en belangen der natiën is gespeeld. HET TOONEEL VAN DEN OORLOG. De Köln. Zeit. van heden zegt na den inhoud van de telegrammen, waarin de overwinning der Pruisen bij Weissenburg gemeld wordt, het volgende Weissenburg (in het Fransch Wissenbourg) is eene Fransche grensvesting dicht bij de zuidelijke grens van den Beierschen Paltz met ongeveer 5000 inwoners en gelegen aan den spoorweg van Landau naar Hagenau. Nieder-Otterbacb (en niet Nieder-Rohrbach, gelijk de Arnhemsche Courant aan alle bladen die Nieder-Otterbach geplaatst hebben wil op den mouw spellen) lp-, eenigszins ten noorden van Weiszen burg opgrond, gebied van den Paltz en een weinig ten oosten van Ober-Otterbach, dat aan den straatweg van Wei; senburg naar Bergzabern gelegen is. Hetkoniol lijke regiment grenadiers is het tweede Weji. Pruisische regiment infanterie n°. 7, hetwelk;,,, het 15de legerkorps behoort; het infanterie ie, ment 58 is het derde uit Posen. Nadere, mt nauwkeurige berichten zullen de dappere re», menten uit Pruisen, Posen, Silezië, Hessen, Na», sau en Beieren en hunne bijzondere wapenfeiten aan het licht brengen, rnaar reeds terstond wen- schen wij de Beieren en Nassauers met der. overwinning in onze gelederen behaald gelui Wij deelen in hun vreugde. Generaal Von Kirchbach volgde gelijk beken! is den generaal Von Steinmetz in het kommandn van het 5de legerkorps op. Omtrent de verdere stra tegische plannen, die het oprukken van onzen Duitschen linkervleugel en de bestorming van Weissenburg ten grondslag liggen, willen wij ons van alle gissingen en vermoedens onthon- den eh den loop van de operatiën afwachten Zooveel is echter zeker en duidelijk, dat hiei een overwinning is behaald, die deel uitmaaki van een groot en planvol geheel. Wij zien na hi*, gelukkig begin den verderen loop met het volste vertrouwen te gemoet, met een vertrouwen dat evenzeer gegrond is op den roemvollen terug tocht van onze drie kompagnieën van het 40ste fuselierregiment uit Saarbrücken, als op de over winning van het Zuid-Duitsche legerkorps! Reeds voor het bekende telegram uit Nieder Otterbach, waarbij de overwinning der Pruise» werd verkondigd, had de Köln. Zeilung reeds u. Maxau onderstaand telegram ontvangen. Maxau, 4 Aug., 's avonds. Den ganschen da. hebben de Beieren en Pruisen bij Weissenbur: hevig gevochten. De stad stond in brand. F Franschen zijn tot Bitche (een grensvesting ten westen van Weissenburg, aan den spoorweg van Hagenau naar Saargemünd teruggedreven. Aan beide zijden is het verlies groot. Hevig artillerie vuur. Generaal Douay, die Donderdag-middag in het gevecht bij Weissenburg is gesneuveld, was een der jongste divisie-generaals van het Fransche leger, daar hij slechts 52 jaren oud was. Hij was - een legeroverste van groote verdiensten en bij den soldaat zeer bemind. Evenals maarschalk Ba zaine, was Felix Douay als gewoou soldaat zijne militaire loopbaan begonnen. Bij de belegeriog van Rome in 1849 was hij reeds kapitein en stond hij bekend als een kundig en dapper ofli cier. In de Krim was hij luit.-kolonel bij he: 20ste reg. van linie, eu woonde hij de bestor ming bij van den Halakoff. Spoedig daarop kolo nel geworden van een garde-reg. vond Douay gelegenheid zich op het slagveld vau Magenta te onderscheiden. Dadelijk na het gevecht ver kreeg hij den rang van brigade-generaal. In Mexico werd hij benoemd tot divisie-generaal en waarschijnlijk zou de maarschalkstaf hem na het einde van den tegenwoordigen oorlog niet zijn ontgaan, ware hij Donderdag-middag niet den eervollen soldatendood gestorven. Douay was in het geheele leger bekend door de sterkte van zijn stem en kon in dit opzicht vergeleken worden met Emanuel Arago, wieni stem in het Wetg. Lichaam door niets worili overschreeuwd. Als een bijzonderheid wordt vau Douay, die zelfs een uitstekend schutter was, ver haald, dat hij niet de gewoonte had „den kogel j te groeten," met andere woorden, dat die on willekeurige en zenuwachtige beweging hem on bekend was, die naar het schijnt, zelfs de dap perste niet had kunnen bedwingen, als de kogels hem om de ooren fluiten. Pélissier „groette den kogel" door te knikken, Bugeaud door hel hoofd te schudden. Wij herinneren ons, dat „een Fransch blad den generaal Douay door eene be roerte liet treffen op het oogenblik dat hij in den trein stapte om zijn kommandement te aan vaarden; dat is nog geen 14 dagen geleden. Het is zeer kleingeestig, dat men van Fransche zijde blijft zwijgen over de nederlaag door het Fransche leger bij Weissemburg geleden. Terwij de meeste Fransche bladen het telegram va: Reuter of Havas ontvingen, waarin die neder- j laag voorkwam, zwijgen zij. De Figaro begaat vooral een groote fout. In zijn nummer van j heden heeft dit blad veel over de overwin ning bij Saarbrücken, werpt hij de Pruisen veel zand in de oogen, spreekt van hun verloren veld slagen in 1806 en maakt met geen enkel woord melding van het pak slaag dat de Pruisen uit gedeeld hebben. Zie, dit is een partijdige, klein geestige en onvergeeflijke tactiek en juist ver wekt deze achterhoudendheid een indruk, die veel eer doet denken dat de nederlaag geducht moet geweest zijn, dan dat de botsing van te weinig y beteekeuis was om er gewag van te maken. Berlijn, 6 Augustus. Een hedenmorgen alhier ontvangen bericht uit het hoofdkwartier meldt het volgende: De kroonprins rukte gisteren over Wissembourg tl voorwaarts, zonder ernstigen tegenstand te ont-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 2