ijk spanning te doen ontstaan en verdeeldheid
lit te strooien.
„Het ontwerp-tractaat, dat gelijktijdig door den
imes en de Pruisische pers werd puhliek gemaakt,
inderdaad, tegen het einde van 1866, aan het
keizerlijke gouvernement voorgesteld. Het is ver-
orpen geworden, zooals het dit verdiende."
(Men veroorlove ons de opmerking dat de heer
llivier ten onrechte zegt, dat het ontwerp-trac-
at door den Times en de Pruisische bladen gelijk
tijdig werd publiek gemaakt. Integendeel, zij
kwamen er veel later mede voor den dag, en
^toen reeds in het Engelsche Lagerhuis de verkla
ring was afgelegd dat vanwege de Pruisische
regeering was te kennen gegeven, dat de Pruisi
sche dagbladen in staat zouden worden gesteld
het tractaat, dat authentiek was, op te nemen.)
I „Thans zegt de heer Von Bismarck dat hij het
ontwerp bezit, met de eigen hand van den heer
Benedetti geschreven en beweert daaruit de gevolg
trekking te kunnen doen maken dat het aan het
initiatief van het Fransche gouvernement zijn ont
staan verschuldigd is.
Hel feit is juist, maar de gevolgtrekkingen, die
de heer Von Bismarck er uit wil afleiden, zijn
valsch.
„De waarheid van dat alles is deze.
„Op zekeren dag had er eene langdurige con
ferentie plaats tusscheu het hoofd van het Prui
sische Kabinet en onzen ambassadeur; de heer
Von Bismarck trachtte den heer Benedetti over
te halen tot een ontwerp, dat thans zoo velerlei
strijd uitlokt.
„Eensklaps riep de heer Von Bismarck driftig
uit: Wij komen onophoudelijk op dezelfde punten
terug. Komaan, laten wij de grondslagen op papier
tellen om niet in hel wilde te redeneeren. Plaats u daar
ik tal ze u dicleeren."
„De heer Benedetti nam inderdaad de pen en
schreef wat de heer Von Bismarck, zijn kabinet
op en neer loopende, hem dicteerde.
„Naar dat ontwerp, met de eigen hand van
onzen ambassadeur, maar onder dicté van den
Pruisischen minister, geschreven, werden de aan
biedingen aan onze Regeering gedaan en door
haar afgewezen.
„Dit, Mijne Heeren, is de geschiedenis van
hetgeen er gebeurd is vóórdat wij aan het Bewind
kwamen.
„Wat de betrekkingen aangaat, die tusschen
het Kabinet van 2 Januari en het Pruisische
Gouvernement hebben bestaan, kan ik U even
zeer met dezelfde duidelijkheid zeggen waarin
zij hebben bestaan.
„Drie of vier dagen nadat wij aan het Bewind
waren gekomen, erkenden wij de dringende
noodzakelijkheid om eene algemeene ontwape
ning te doen plaats hebben.
„Die ontwapening werd afhankelijk gemaakt
van een gelijksoortigen maatregel, die te gelijker
tijd in Pruisen zou worden genomen.
,i„Onmogelijk was het, ons rechtstreeks tot den
heer Von Bismarck te wenden. Reeds was het
ontwapenings-voorstel tweemalen door onze voor
gangers gedaan en tweemalen was het afgewezen.
Door eene derde poging te wagen zonder
zekerheid te hebben dat zij zou gelukken, zouden
wij het ernstig gevaar hebben geloopen de oor
zaak van een conflict in 't leven te roepen, voor
'tgeval eener derde weigering.
„De heer Daru schreef alzoo aan lord Claren
don, hem verzoekende tusscheubeiden te komen
in deze zaak, waarin eene lusschenkomst zijner
zijds op geenerlei wijze kon worden verdacht
gemaakt. Hij verzocht hem enkel om door den
heer Von Bismarck het denkbeeld en het begin
sel der algemeene ontwapening te doen aanne
men, om de quaestie niet te verwikkelen.
„De heer Daru maakte zelfs geenerlei zinspeling
op de niet-uitvoering van het Prager tractaat,
een verdrag waaromtrent wij, sedert onze komst
aan het Bewind, gezorgd hebben eenigszins den
schijn aan te nemen alsof wij het ignoreerden.
„Lord Clarendon belastte zich gaarne met eene
opdracht, die de sympathie van het Engelsche Ka
binet en van de Engelsche Staatslieden voor
ons opwekte; de poging mislukte echter.
„De heer Von Bismarck dekte zich terecht
of ten onrechte met eene stellige weigering
van Koning Wilhelm. Het bleef daarbij, maar
het Engelsche Kabinet verborg ons zijn genoegen
niet over ons voorstel en over het vertrouwen
dat wij het hadden geschonken.
»Het is zeer duidelijk dat de „logenachtige"
verklaring van den heer Von Bismarck, wanneer
hij zegt dat op het eigen tijdstip waarop wij een
beroep deden op de vredelievende en welwillende
tusschenkomst van Engeland, wij bezig waren
le onderhandelen met Pruisen, en wij hem had
den voorgesteld de doodelijkste beleediging die
wij onzen officieuzen ambassadeur konden aan
doen,het is zeer duidelijk, zeg ik, dat die ver
klaringen eene hevige verbittering bij onze na
buren hebben opgewekt.
l/Maar ik zweer U op mijn eerewoord, zoo in mijn
Mam als in naam van mijne ambtgenoolen, dal niets,
nirls, verstaat gij wel? is gedaan of beproefd tusschen
Pruisen en ons, buiten lusschenkomst van lord Clarendon.
„Het tweede punt, waarop ik Uwe aandacht
wilde vestigen, betreft de ontruiming van Home.
„Het is der Fransche Regeering nuttig en bil
lijk toegeschenen dat de conventie van den
15lU'" September loyaal worde uitgevoerd.
i,Billijk, omdat Italië zijne verbintenissen is
nagekomen en het alzoo verdient dat wij ons
ook aan de onze houden.
Nuttigomdat deze loyaliteit in de vervulling
onzer beloften meer en meer de banden zal be
vestigen die ons met Oostenrijk en Italië ver
eenigen.
„Wij wachten, alvorens onze troepen terug te
trekken, de formeele verbintenis van Italië om
zich door alle middelen overeenkomstig de
conventie er tegen te verzetten dat gewapende
benden, Garibaldiaausche of andere, een coup de
main beproeven orn zich, na het vertrek onzer
troepen, van Rome meester te maken.
„Wij hebben allen grond te gelooven dat die
belofte van eer ons binnen zeer korten tijd zal
worden gedaan en in dat geval zullen wij onmid
dellijk den last afzenden tot terugroeping van
ons bezettingsleger."
Een ieder zal met ons het hooge gewicht van
die mededeelingen erkennen. Laten wij ter zijde
de verklaringen van den heer Ollivier omtrent
het berucht ontwerp-tractaat, omdat Von Bismarck,
gelijk Ollivier, verzekert dat zijn voorstelling de
juiste is en zich eveneens bereid verklaard heeft
te zweren. Woorden en schoonklinkende uitdruk
kingen helpen hier echter niet: er moeten bewijzen
zijn. Die zijn niet te verkrijgeD, althans over het
feit van wien het tractaat is uitgegaan, omdat
dit in het kabinet van Von Bismarck is voorge
vallen. Niemand was daarbij. En wie zal dus
moeten verklaren of Bismarck Benedetti heeft
ontboden om het tractaat te dicteeren, of dat
deze zich uit eigen beweging met het dictaat
in den zak daarheen begaf?
Maar treffend zijn de verklaringen omtrent de
door het tegenwoordig kabinet aangewende po
gingen tot het voorstellen van een ontwapening,
omdat zij o. i. eenig licht werpen over de aftre
ding van den heer Daru. Het was toch die minister
welke ijverde om het denkbeeld en het beginsel
der algemeene ontwapening te doen aannemen.
Daru trad juist af toen de bladen omtrent een
en ander geruchten hadden verspreid en nu deed
men het wel voorkomen of de plebisiet-geschie
denis Daru tot het nederleggen van zijn porte
feuille noopte, maar naar onze opvatting viel zijn
vredelievende politiek niet in den smaak van
keizer Napoleon en Ollivier. Te meer worden
wij versterkt in die meening, wanneer wij be
denken dat Daru's opvolger Grammont was, een
hardnekkig vijand van Pruisen. En wanneer wij
alles wat sedert dien tijd gebeurd is, in het geheu
gen terugroepen, dan komen wij ondanks Olli-
viers verklaringen tot de overtuiging, dat tot den
oorlog reeds besloten was met het optreden van
Grammont. De quaestie van de Hohenzollernsche
candidatuur bood de gelegenheid aan dit besluit
te doen uitvoeren en nu gaat er ons een licht op
waarom Frankrijk, terwijl reeds zoo dikwijls van
die candidatuur sprake was, zich niets daarvan
weten maakte, voor dat de zaak den omvang had
verkregen, beoogd om een oorlog ouvermijdelijk
te maken. Ziedaar den indruk, dien Olliviers ver
klaringen op ons gemaakt hebben.
Het tweede hoogst belangrijke punt waarop
Ollivier de aandacht van de redacteuren heeft
gevestigd, joeg ons een rilling over het lijf. Im
mers daarin staat niet meer of minder dan dat
Oostenrijk en Italië bondgeuooten van Frankrijk
zijn. Immers wat beteekenen in den mond van
Ollivier anders de woordendat het der Fransche
regeering nuttig is voorgekomen de conventie van den
loden September loyaal uit te voeren, omdat deze loyau-
teit in de vervulling onzer beloften meer en meer de
banden zal bevestigen, die ons met Oostenrijk en Italië
vereenigen."
Wij gaan dus een triple-alliantie te gemoet. Aan
de geruchten dat Italië Frankrijk met 150,000
man zal bijstaan, als die mogendheid den eersten
veldslag verliest, hechten wij veel waarde en de
neutraliteits-ontboezemingen in Oostenrijk komen
ons zeer verdacht voor.
De toekomst is donker en onheilspellend. En
geland maakt zich terecht gereed om de onaf
hankelijkheid van België zoo noodig te verdedi
gen en als John Buil tot zoo iets overgaat, dan
moet er meer broeien dan men weet. Rusland
schaart zich, indien Oostenrijk en Italië zich bij
Frankrijk aansluiten, naast Pruisen. Een Euro-
peesche oorlog is dus in het geheel niet onmoge
lijk. Wat moet men nu denken, waar de zaken
dagelijks ingewikkelder worden, van de berich
ten, die melden dat de groote mogendheden nog
altijd bezig zijn met pogingen om den oorlog
tusschen Frankrijk en Duitschland te doen ein
digen. De hemel geve het, maar God behoede ook
Europa voor de ellende van een algemeenen
oorlog!
EEN FRANSCHMAN OVER NEDERLAND.
„Ik bevind mij thans op Nederlandschen bodem,"
zegt de heer Vilbort, een van de redacteuren van
de Siècle, in een brief uit 's-Gravenhage aan dit
blad, „dien bodem door de volhardende krachtsin
spanning van duizend geslachten aan de zee ont
woekerd en door een energiek en arbeidzaam,
door een kalm en zachtaardig volk, dat roem draagt
op zijne vrijheid en vaderlandsliefde, tegen de
woede der golven en de aanvallen van den vreemde
verdedigd. Op dien bodem vind ik een wijlever-
ademing; ik onttrek mij voor eenige uren aan de
verschrikkelijke worsteling tusschen de Galliërs
en de Germanen.
Van het oogenblik dat ik de Belgische grenzen
verlaten heb, aan den Moerdijk, te Dordrecht,
te Rotterdam, te 's-Hage, te Scheveningen, waar
mij de frissche zeebries tegenwoei, heb ik mij
onderhouden met de matrozen van dit groote
schip, dat Holland genaamd wordt. Wat ik u
thans schrijf, is niets anders dan de trouwe re
productie der gedachten en der gezindheid, die
ik vernomen heb.
Het Nederlandsche volk is te verstandig, te
bedachtzaam om eene sentimeuteele, om eene
onbesuisde politiek te volgen. Het heeft nimmer
oorlog gevoerd voor een idee. Het heeft, zeer
zeker, groote en roemrijke overleveringen, die
aller harten thans nog vervullen. Maar zijne
historie doet ons zien, dat het bij de onderne
mingen, die zijn naam vereeuwigd hebben, steeds
geleid is geworden door éene drijfveer: die van
zijn belang.
Wij zijn thans aan eene crisis genaderd, waarin
illusiën hoogst gevaarlijk zijn. En wanneer Pa-
rijsche dagbladen verzekeren, dat de Nederlan
ders, in hunne sympathie voor Frankrijk, zich
wellicht zullen laten medeslepen in den oorlog
tegen Pruisen, dan bedriegen die bladen zich
zeer.
Het eenig gevoel, waardoor de Nederlandsche
natie zich in hare internationale politiek laat
leiden, is het gevoel vau vaderlandsliefde. Zij wil
onafhankelijk blijven. Indien een inval op den
geboortegrond plaats had, dan zou zij het ver
dedigen zij zou, zoolang ze nog een soldaat en
een geweer had, strijden, om den indringer, on
verschillig wie hij zijn mocht, terug te drijven.
De handhaving harer nationaliteit is het eenige
doel dat zij voor oogen heeft.
De eigen nationaliteit is den Nederlanders te
dierbaarder, naardien de verdediging daarvan
hunne voorvaderen zooveel bloed heeft gekost.
Allen op dezen bodem heriuneren zich het hache
lijk oogenblik, toen de groote Zwijger, ten einde
raad, op de gedachte kwam, om de dijken door
te steken, den grond aan de golven prijs te geven,
en elders een nieuw vaderland op te zoeken."
Vervolgens wijst de schrijver op hetgeen sedert
1866 is voorgevallen, en op het geschrijf van som
mige Pruisische dagbladen, die blijkbaar begee-
rige blikken naar Nederland sloegen en, ter ver
goelijking daarvan, op de eenheid van oorsprong
wezen. De heer Vilbort doet uitkomen, dat dit
de Nederlandsche natie diep heeft gegriefd en gaat
verder aldus voort
„Maar wie om die reden gelooft, dat Nederland
zich thans voor Frankrijk zal verklaren, zou zich
aan eene hersenschim overgeven.
Nog eens: de staatkundige noodzakelijkheid
(de schrijver bedoelt hier: Nederlands neutrali
teit) is hier de eenige richtsnoer, onverschillig
naar welke zijde de sympathie mocht overhellen.
Buitendien mag men niet vergeten, dat de Fran
sche heerschappij, het Continentaalstelsel van Na
poleon I, het verlies van de Kaap en van andere
koloniën; kortom, rampen van allerlei aard die
het land getroffen hebben, in weerwil van den
goeden wil van koning Lodewijk, dat dit alles,
zeg ik, noodlottige herinneringen zijn, die een
halve eeuw nog niet volledig heeft kunnen uit-
wisschen.
Die herinneringen, gevoegd bij die aan de wor
steling tegen Spanje, onderhouden als een heilig
vuur de liefde voor de nationale onafhankelijk
heid, die ten nauwste verbonden is aan het Huis
van Oranje. De naam Oranje is een banier.
De Nederlanders wees er dus wel verzekerd
van zullen zich naar geen van beide kanten
laten medeslepen, noch door bedreiging, noch door
vleierij. Zij willen onzijdig blijven, en zullen, des-
gevorderd, krachtdadig de integriteit van hun
grondgebied verdedigen. Mochten zij eenige sym
pathie aan den dag leggen, dan zal het voor
België zijn."
Tot staving hiervan beroept de schrijver zich op
een artikel van den hoogleeraar Vreede in het
Utrechtsch Dagblad, waarin deze uiteenzette, dat
Nederland een zeer groot belang heeft hij Belgies
onafhankelijk bestaan.
De bekwame redacteur heeft het bij hel rechte
einde. Hij geeft hierdoor blijk de denkwijze van
de Hollandsche natie doorgrond te hebben en
heeft aan Nederland een grooten dienst bewezen,
door die gedachten in een van de meest gelezen
en achtenswaardigste bladen van Frankrijk ont
wikkeld te hebben.
Zulk een onpartijdige stem en onbevangen blik
werkt veel meer uit dan al de pogingen, van
welke zijde dan ook aangewend, om ons land in
de verwikkelingen te betrekken.
Eogelaud.
Tot de verzameling van stukken, door-het
Engelsche Gouvernement publiek gemaakt, be
lmoren nog enkele dépêches betrekking hebbende
tot de neutraliteits-verklaring van Nederland en
België.
Wij vestigen de aandacht op eene dépêche, die
door den Engelschen gezant te Berlijn, onder dag-
teekening van den 16d"° Juli, aan lord Granville
is toegezonden en waarin hij mededeelt dat hij
onderricht is geworden dat graaf van Bylandt,
Nederlandsch gezant te Berlijn, bij zijne verkla
ring omtrent Nederlands onzijdigheid, had ge
voegd „dat de noodige maatregelen zullen wor
den genomen om die onzijdigheid te beschermen
en dat de Nederlandsche Regeering waarschijnlijk
zou trachten tot eene schikking met België te
geraken, ten einde eene gemeenschappelijke be
schouwing vau de onzijdigheid der beide Staten
tot stand te brengen." De heer Von Thile heeft
geantwoord dat die mededeeling het Pruisische
Gouvernement, dat Nederlands onzijdigheid ver
wachtte, genoegen zou doen.
TELEGRAMMEN.
Londen, 31 Juli. De groote Mogendheden zijn
nog altijd bezig met pogingen om den oorlog
tusschen Frankrijk en Duitschland op vredelie
vende wijze te doen eindigen. Men vleit zich hier,
dat die pogingen niet geheel vruchteloos zullen
zijn. (Vod.)
Dresden, 1 Augustus. De Weencr correspon
dent van het Dresdener Journal verzekert, dat de
wisseling van gedachten tusschen Oostenrijks en
Italiës diplomaten heeft geleid tot de volkomen
overeenstemming tusschen beide Staten omtrent
dc door hen in acht te nemen neutraliteit.
Parijs, I Augustus. Oflïcieele berichten uit het
hoofdkwartier melden, dat de Beiersche voorpos
ten zich hebben teruggetrokken op de rivier de
Lauter. Slechts onbeduidende schermutselingen
hadden tusschen de voorposten plaats. De Keizer
heeft gisteren de omstreken van Metz bezocht.
Pruisische deserteurs zeggen, dat de Pruisen veel
lijden door gebrek aan dek, tenten en verdere
beschutting. De vijanden ijn verbaasd over de
draagkracht onzer wapenen.
Londen, 1 Augustus. In het lagerhuis heeft de
heer Stansfild, secretaris van de schatkist, een
supplemeutoir crediet van 2 2,000,000 aangevraagd
voor de uitgaven ten behoeve der maritieme en
militaire diensten gedurende den oolog. Hij stelde
een lichting van 20,000 man voor, ten behoeve
van het landleger.
In het Hoogerhuis bood Lord Russell een bill
aan om de militie onder de wapenen te roepen.
De bill is voor de eerste maal gelezen de tweede
lezing zal morgen plaats hebben.
Londen, 2 Aug. De Horning Post dringt, in het
belang van het localiseeren van den oorlog, aan
op een herhaling van de algemeene en volledige
erkenning van Belgiës neutraliteit.
De Times verlangt een openbare, aan gansch
Europa afgelegde verklaring van Engeland, no
pens de uitbreiding zijnor verplichtingen en zijn
voornemen, om die volledig na te komen.
Par(Js, 2 Aug. Van het oorlogstooneel is niets
bijzonders mede te deelen.
LAATSTE BE1KICHTE1V.
PROGRAMMA. VAN MUZIEKUITVOERINGEN.
SOCIETEITSTENT IN HET BOSCH TE 's-GRAVENHAOE.
Woensdag 3 Aug., des avonds te 7 uren, door
het muziekkorps van het regiment grenadiers en
jagers, onder directie van den heer F. Dunkier.
le Ged. N°. 1. Grande Marche Solennelle, Gé
rold. 2. Ouverture de l'opéra: Saffo, Van Brée. 5.
Morgenblatter, Walzer, Strauss. 4. Faritaisie sur
des motifs de l'opéra de Boieldieu: La Dame Blan
che, Buyssens.
2e Ged. N". 5. Ouverture: Tannhauser, II. Wag
ner. 6. Bohémienne (le exéc.), Vieuxtemps. Solo
pour oboe et flute. Transcrit pour musique mili
taire par Dunkier. 7. o. Septuor de Lucie, Doni
zetti. h. Marche a la Tnrque des Ruines d'Athéne,
Beethoven. 8. Grande Fantaisie sur La Juive, de
Ilalévy, Dunkier.
's-Graveniiage, 2 Aug. De minister van oorlog
heeft bepaald dat de troepen zich moeten oefenen
in den velddienst, vestingoorlog, militaire marschen
en het schieten naar de schijf.
Ingevolge daartoe uitgevaardigde bevelen zal
er dagelijks wacht-parade worden gehouden, het
geen gisteren op het Buitenhof een aanvang heeft
genomen en veel levendigheid teweegbracht.
Delft, 2 Aug. De 2de luits. Segbroer en Lieve-
goed van het O-I. leger bij de Pyrotechnische
school alhier werkzaam, zijn bij hel 2de reg. vest.-
art. gedetacheerd.
Haarlem, 1 Aug. De 1ste luit. F. C. H. Van
Pallandt van het wapen der cavalerie op non-
act, is weder in act. hersteld bij het 8de reg.
huzaren.
Hardertok, 1 Aug. De onlangs door Z. M.
tot 2de luit. der genie in Oost-Indië benoemde
cadetten, zullen, naar men verneemt, voorloopig
bij het leger hier te lande dienst doen.