zeker van, zal het opkomen dit euvel te duiden.
Mijn politieke vrienden eu ik zeil hebhen alle
pogiugen in liet werk gesteld, om den oorlog te
verhoeden. Ken vrij Duitscbland, een vrij Frank
rijk en de goede overeenstemming van deze twee
der machtigste natiën van liet vasteland, wasouze
vurige wensch, onze hoop, misschien ons droom
beeld. Ondanks dit alles gaan wij er nog van zwan
ger. Met diep leedwezen zien wij dan ook de gebeur
tenissen elkander opvolgen met die koortsachtige
snelheid, die alle berekeningen heelt doen falen
en het lot van Europa andermaal aan den demon
van het slagveld overlevert. Maar zelfs in dezen
toestand blijft er nog altijd éen keus over. De
Hollanders hebben zich onzijdig verklaard en
vastberaden en met kracht maatregelen genomen
0111 haar te doen eerbiedigen. Dit was niet alleen
hun recht, maar dit bracht hun plicht mede
tegenover het gausclie gedeelte van Europa, dat
er belang bij heeft, dat deze bloedige worsteling
gelocaliseerd blijve. Niemand meer dan ik zou
iedere daad van de Hollaiidsche regeering be
treuren, die aan de strengste onzijdigheid zou af
breuk doen, al was zulk een daad in het voordeel
van mijn landgenooten. Maar ik herhaal, dat men
theoretisch aan de toekomst mag denken en ik
houd vol dat de Hollanders zeer verstandig zijn,
verstaudiger dan de anderen, die er aan denken
op de wijze zooals mij dit verzekerd is.
Vergeef mij, mijnheer de professor, mijn rond
borstigheid. Gij zijt er zelf te veel op gesteld
dau dat gij haar in anderen zoudt afkeuren. In
dien er na deze inlichtingen nog Nederlanders
van gezag zijn, die uiijn verblijf hier te lande
meer schadelijk dau nuttig achten, zonder dat
daarbij godsdienstige of ongodsdienstige bekrom
penheid in het spel is, dan deel ik hen mede
dat men mij dit geen tweemaal zal behoeven te
zeggen en dat ik niet het koninklijk uitzettings-
besluit zal afwachten om te vertrekken. Ik zou
met opgeheven hoofd vertrekken, innig overtuigd
dat ik noch ten opzichte van uw vaderland noch
van het mijne iets laakbaars verricht heb. Weldra
zal ik dit weten, maar sta mij ten slotte toe de
eensgezindheid tusschen ons te herstellen ten
einde den wensch uit te spreken, dat het 011 weder,
dat zich boven ons hoofd samenpakt, van korten
duur zij, naarmate het een dreigender aanzien
krijgt, opdat weldra de Europee9Che beschaving,
ons hoofdbelang, en indien het mij vergund is
te zeggen, dat van ons gemeenschappelijk vader
land, haar vaart van vreedzame en vruchtbare
ontwikkeling voortzette.
Geloof mij enz.
A. Réville.
Prof. Opzoomer laat hierop een antwoord vol
gen, waarvan wij het volgende overnemen
„De brief van Dr. Réville verplicht mij tot en
kele opmerkingen.
Ik zie mij geenszins genoodzaakt lietn als den
schrijver, maar wel hem als den inzender er van
te erkennen, die zich verplicht en bereid ver
klaart, er in zekeren zin de verantwoordelijkheid
van op zich te nemen.
Mijn oordeet over het artikel in Le Temps heb
ik duidelijk uitgesproken. Is mij thans de inzen
der bekend, aan dat oordeel kan dit niets veran
deren. Maar wel kan en moet het mij en mijn
volk er van terughouden, dat strenge vonnis over
het ingezondene toe te passen op den inzender.
Men vergeeft gaarne de daad die men afkeurt,
waar zij niet kwaad gemeend is. Onvoorzichtig
heid is nog geen schuld. Schuld onderstelt de
booze bedoeling. En dat er in het hart van Dr.
Réville niet de minste booze bedoeling tegen Hol
land woont, daarvan behoeft hij ons niet eens te
verzekeren.
Het komt dan ook wel niemand in den zin,
hier aan een toepassing van art. 12 onzer vreem
delingenwet te deuken. Mij allerminst.
Ik neem geen genoegen met de verklaring van
Dr. Réville, dat het stuk alleen van die verstan
dige lieden heeft gesproken, welke aan den dag
van morgen denken, en dat hun getal in ieder
land de minderheid is. Mij dunkt, de zaak wordt
daarmee niet beter. Het gedrag van ons volk zal
toch op het eind wel van die verstandige lieden
moeten afhangen. Ik kan niet denken, dat een
Franschman thans den Franschen zou willen
toeroepen: de verstandige Hollanders zijn op uwe
hand, maar stelt u daarvan niet te veel voor; er
zijn hier van die soort maar zeer weinigen
Tegen drie punten was ik opgekomen. Op alle
drie verantwoordt zich Dr. Réville.
Het eerste was deze volzin„J'espère dans l'in-
térêt de votre armée, qu'on ne s'est pas fait illusion
a Paris sur les alliances, que l'on rencontrerait
k ['intérieur d'AUemagne." In die woorden las ik
de hoop van den schrijver zelf. Dat is volgens
den brief een misverstand. De correspondent heeft
niet willen zeggen: ik hoop in het belang van
uw leger, dat men van Zuid-Duitschland zeker
is; maar alleen het is le hopen in het belang van uw
leger, dat men op Zuid-Duitschland rekenen kan.
Het tweede punt betrof de bespotting der op
gewondenheid in de Rijnprovincie. Dr. Réville
verdedigt haar met te spreken van dagbladarti
kelen, die te ver gaan en den vijand beleedigingen
naar het hoofd werpen. Het is wel mogelijk dat
ze bestaan, ofschoon ze mij niet nnder de ongen
zijn gekomen. Maar wat doen ze hier ter zake?
Is de toon van eenige dagbladartikelen een maat
staf van de stemming aan den Rijn?
Inderdaad, het bevreemdt mij, dat men hier
zoo lichtvaardig handelt en uit enkele verschijn
selen terstond een algemeenen regel maakt. Iemand
in den Haag ook een Franschman? verze
kert Dr. Réville van de Franschgezindheid onzer
verstandige lieden; hij heeft zelf eenige ervarin
gen opgedaan, die met die verzekering overeen
stemmen; en terstond laat hij naar Parijs melden,
dat wie in Holland op verstand mag bogen voor
Frankrijk is. Men leest enkele al te hevige dag
bladartikelen uit de Rijnprovincie, en terstond
wordt de spot gedreven met „l'état d'excitation
des Allemands du Rhin."
Doch genoeg hiervan. De schrijver heeft alleen
de overdrijving, al is ze ook nog zoo natuurlijk,
willen afkeuren. En ofschoon daarvan in Le
Temps geen enkel woord te lezen is, de ver
antwoordelijke inzender spreekt zijne achting uit
voor „l'exaltation du sentiment allematid sur les
bords du Rhin." Dat was het ook wat ik van
hem wachtte, dat komt met al zijn antecedenten,
met zijn karakter overeen. Aan dien laatsten
Réville houd ik mijdien van Le Temps laat ik
rusten.
Het derde punt is het gewichtigste.
Dr. Réville erkent, dat hij den volzin over de
Franschgezindheid der verstandige Hollanders zou
hebben gewijzigd, zoo hij iets had kunnen voor
zien vao den indruk er door gemaakt. Hij ver
haalt ons te gelijk den oorsprong en de beperkte
beteekenis der gelaakte woorden. Ik heb daarover
zoo even reeds gesproken.
Maar hij neemt de aangeboden gelegenheid
waar, om op de zaak zelve wat dieper in te
gaan. Hij wil ons leeren, dat zoo onze Fransch
gezindheid al niet werkelijk is, ze toch bijzonder
gepast zou zijn. Holland heelt dat is zijn ge
voelen tegenwoordig niets ter wereld van
Frankrijk, maar alles, zelfs het verlies van zijn
volksbestaan, van Pruisen te vreezen. Is dit zoo,
dau wordt de Franschgezindheid onzer verstan
dige lieden waarlijk uiterst verstandig, en wordt
het zeer natuurlijk, dat zij de zegepraal van Frank
rijk in dezen oorlog wenschen. Ook hun deugd
acht Dr. Réville daarmee niet gemoeid. Naar zijn
meening toch maar hij stipt dit slechts met
een paar woorden aan is het volstrekt zoo
klaar niet, dat in dezen krijg het recht aan den
Duitschen kant is."
Lelden, 2 Augustas.
In antwoord op hetgeen aan de verschillende
bladen uit Maastricht wordt gemeld en ook door
de couranten die in Limburg verschijnen, omtrent
ons bericht van Franschgezinde demonstratiën
aldaar, kunnen wij verzekeren dat die mededee-
ling ons gedaan werd door een geacht stadgenoot,
die direct van Maastricht kwam, eu aan wiens
waarheidlievendheid ondanks de logenstraffing
van andere zijden wij geen oogenblik twijfelen.
Hedennacht omstreeks 1 uur is door twee
manspersonen inbraak gepleegd in de onbewoonde
tapperij van J. Weerlee, in de Vrouwensteeg al
hier; zij zijn echter door een agent van politie
in het volvoeren van hun opzet verhinderd ge
worden. De vermoedelijke daders bevinden zich
reeds in hechtenis en zullen bij genoegzaam be
wijs naar 's-Gravenstein worden overgebracht.
Dadelijk nadat het lijk van den veldwachter
Van Zanten gevonden was, zijn de rechterlijke
autoriteiten aangevangen niet een nauwgezet ge
neeskundig onderzoek te bevelen en een verdacht
persoon te doen halen uit zijn woning, waar hij
slapend en in beschonken toestand gevonden werd.
Bij het lijk gebracht, scheen hij ongevoelig, doch
liet zich eene uitdrukking van veel beteekenis
ontvallen. Een Tjarig zoontje werd ook gehaald,
omdat dit kind een verwijt had gedaan, 't welk
grond gaf tot het vermoeden dat de ongelukkige
veldwachter, toen hij eene strooperij ontdekte
tijdens hij op diefstal van aardappelen surveil
leerde, met het vischnet in het water is getrok
ken en zijn lijk verder werd geborgen onder een
houtvlot liggende aan den zaagmolen in den Delft-
schen Vliet.
H. M. de koningin heeft Zondag de voormid
dag-godsdienstoefening in de Waalsche kerk te
's Gravenhage, onder het gehoor van Ds. Van
Hamel van Leiden bijgewoond.
Volgens het Algem. D. v. N. zou de regeering het
voornemen hebben, naar aanleiding van voorloo-
pige opmerkingen in de sectiën der Tweede Ka
nier, gewichtige veranderingen te brengen in het
wetsontwerp tot regeling van het hooger onderwijs.
Op de Heersche heide te Veldhoven, zijn weder
eenige Romeinsche penningen ontdekt, onder ande
ren een van Faustina, gemalin van keizer Mar-
c us Aurelius, grand bronze; keerzijde: twee geniën
op een altaar; een van keizer Gallus (251-253),
petit bronze; keerzijdeeen staand beeld, en een van
keizer Valerianus (258-260), grand bronze; keer
zijde: een krijgsman gaande. Eene geregelde op
graving zou ongetwijfeld nog menige oudheid
kundige merkwaardigheid aan het licht brengen
want op vele plaatsen is de grond als hel ware
opgevuld met fragmenten van Romeiusch en Fran
kisch aardewerk. Het ware te wenschen dat het
genootschap van kunsten en wetenschappen in
Noord-Brabant deze oude standplaats der Romei
nen nader liet onderzoeken.
Blijkens eene mededeeling van den gezant van
den Noord-Duitschen Bond, zijn alle zeemerken
in de Wester-Ems en aan de Duitsche kusten der
Oostzee weggenomen, en de kustlichten aldaar
buiten werking gesteld. (St. Cl.)
Z. M. heeft benoemd, tijdelijk en tot wederop-
zeggens, tot lelegralist bij de Rijkstelegraaf P. De
Hoog en K. Storm.
Z. M. heeft goedgevonden te benoemen bij het
wapen der artillerie: tot lsten luit. (naar ouder
dom van rang), bij het leg. veld-art., den 2den
luitenant S. O. Van der Straaten, van het korps;
ter zake van tijdelijke ongesteldheid en alzoo
krachtens punt 4 van art. 38 der wet van den
23sten Augustus 1S51 (Staatsblad n°. 128) in afwach
ting van nadere beschikking, op non-activiteit te
stellen den lsten luitenant VV. H. B. Paravicini
di Capelli, van het 1ste regiment vest.-art.
Z. M. heeft den heer D. L. De Brabant, kolonel
der infanterie van het leger in Nederlandsch Indië,
thans met verlof hier te lande, benoemd tot Zr. Ms.
adjudant in buitengewonen dienst.
Z. M. heeft goedgevonden, met ingang van den
lsten dezer, de officieren van administratie der
lste klasse R. A. VV. Jacobze en C. J. S. Court,
en den officier van administratie der 2de klasse
B. L. Van Daalen Wetters, de eerste en laatste
op hun verzoek, wegens langdurigen dienst, op
pensioen te stellen, onder toekenning: «.aan den
laatstgenoemde van den titulairen rang van offi
cier van administratie der lste klasse en b. aan
den eerst- en laatstgenoemde van een jaarlijksch
pensioen, respectievelijk f 1100 en f 700 en aan
den tweeden genoemde f 1000; te bevorderen tot
officieren van administratie der lste klasse, de
officieren van administratie der 2de klasse VV. F.
Gouwe, G. H. C. Van Nuys, VV. II. F. Vogel,
J. F. J. Mahieu, A. J. Looijen, C. C. M. Bervoets
en A. L. Thierens; tot officieren van administra
tie der 2de klasse, de officieren van administra
tie der 3de klasse F. A. Frederiks, J. A. II. Huart
en F. Bamberg en te benoemen: tot officieren
van administratie der 3de klasse, de adjunct
administrateurs J. L. Kroeze, D. I. Van Oosterzee,
H. C. Van de Ven, M. C. Hazenberg, J. C.
Kluit, B. Janse, P. Gallas, J. Vasseur en J. A. Son
nenbergvoorts is bij voorschreven besluit bepaald,
dat de adjunct-administrateur A. De Leef, thans
dienende in Oost-lndië, met behoud van zijne
tegenwoordige standplaats in het korps officieren
van administratie, tot officier van administratie
der 3de klasse zal worden benoemd, nadat hij,
na zijne terugkomst in Nederland, het examen
in zijn tegenwoordigen rang voldoende heeft
afgelegd.
Z. M. heeft aan de na te melden officieren bij
de dd. schutterij te Venlo, op hun verzoek, eer
vol ontslag verleend, als: aan J. F. C. Van Er-
kelens, als kapit.aan H. F. A. Van Liebergen,
als lsten luit.; aan T. A. H. Gudden, als 2den luit.;
en benoemd bij de dd. schutterijen: bij die te
Rozendaal, tot 2den luit. A. J. Raaymakers, thans
serg.; bij die te Groningen, tot kap. S. Bennema,
thans lsten luit.; tot lsten luit. Mr. M. Van Lier,
thans 2den luit.; tot 2den luit. Jhr. Mr. VV. J.
Quintus, Mr. G. W. VVijckerheld Bisdom, beiden
thans schutter, en Mr. L. U. De Sitter; bij die
te Venlo, tot kapit. C. L. Vocke, thans lste luit.;
tot lsten luit. P. J. H. Mattousch en C. A. J.
Sax, beiden thans 2de luit.; tot 2de luit. L. VV.
H. Veugelers, thans adj.-onderoffic., H. P. M. G.
Van der Kun en H. J. H. Van Liebergen, bei
den thans schutter.
Z. M. heeft aan C. Boissevain, op zijn verzoek,
eervol ontslag verleend als lsten luit. bij de dd.
schutterij te Amsterdam, en benoemd tot auditeur
bij de schuttersraad der dd. schutterij te Oud-
Beierland D. VV. J. Van VValsem.
Z. M. heeft aan S. A. De Lange, onder dank
betuiging voor de door hem bewezen langdurige
en goede diensten, op zijn verzoek, eervol ont
slag verleend als maj.-komm. der dd. schutterij
te Alkmaar, en hem tevens vergund de uniform
der schutterij met de onderseheidingsteekenen
aan zijn rang van maj. verbonden te blijven dra
gen, en tot maj.-komm. van gemelde schutterij
benoemd H. P. H. Meienbrink, thans kapit. bij
die schutterij.
Z. M. heeft aan G. A. Scholten, op zijn verzoek,
eervol ontslag verleend uit zijne betrekking van
leeraar aan de Rijk6 hoogere burgerschool te
VVarffum, en als zoodanig benoemd M. VV. Gerret-
sen, te Zutfen.
Z. M. heeft de bij koninklijk besluit van 6 Juni
bevorens, N°. 19, gedane benoeming van J. D.
Beliner tot leeraar aan de Rijks hoogere burger
school te Heerenveen, ingetrokken, en met ingang
van 1 September e. k. als zoodanig benoemd J
Bubberman, te Veere.
Gouua, 1 Augustus, lledenuamiddag te 7 ure„
ontstond brand in de woning van den meester
knecht der aardappelstroop- en aardappelmeel
bliek der heeren Schooneveld en VVesterbaai,
De brand nam met onbegrijpelijke snelheid u»
maar dank zij de bekwaamheid onzer brandweer
werd hij spoedig bedwongen niettegenstaande hij
reeds tot een der pakhuizen was overgeslagen
Het brandende huis is wel geheel vernield maar
de belendende gebouwen zijn alle gered.
In 't begin der 14J* eeuw brandde Gouda ge
heel af; slechts éen gebouw ontkwam der alge-
nieeue verwoesting en dat gebouw was hetzelfde
dat heden afbrandde.
Amsterdam, 1 Augustus. Naar wij vernemen,
is door de commissie tot ondersteuning der onver
zorgd achtergebleven betrekkingen van miliciens,
aan giften en inschrijvingen reeds ontvangen een
bedrag van ruim f 2500. (ƒ75.)
Nieüwedibp, 1 Augustus. Z. K. H. Prius Hen-
drik der Nederlanden is hier per spoor aange
komen om het eskader te inspecteeren.
Gisterennacht beproefden vijf matrozen van
eeu in de haveu liggend Fransch schip bij hel
kruitschip, dat aan het einde der haven ligt, op
te enteren, toen de marinier, daar op post, inge
volge zijne consignes, driemaal „VVerda!" riep
In weerwil van deze waarschuwing kloin een
dier mannen de geschutpoort vau het bewuste
kruitschip op en ontving toen van dien marinier
zulk een goed aangebrachten stoot met dient
hartsvanger, dat hij, naar wij vernemen, reedt
hedenmorgen aan de zware wond gestorven is.
De andere mannen moeten in verzekerde bewa
ring zijn genomen.
's-Hagb, 1 Augustus. Gisterenochtend werd eene
vergadering gehouden van het Dames-comite van
de Haagsche afdeeling van het Ttoode Kruis, welkt
door H. M. de Koningin werd bijgewoond, er
waarop de jonge dames, die zich als verpleegslert
hadden aangemeld, de mededeeling ontvingen dat
van hare diensten zou worden gebruik gemaakt
Een doelmatig costuum, grijs met roode uitmon
steringen, is voor deze verpleegsters vastgesteld.
Delft, 1 Augustus. Z. M. de Koning heeft heden-
namiddag te halfeen de kogelgieterij en patroon-
fabriek alhier bezocht, en is, na alles met de
meeste belangstelling bezichtigd te hebben, weder
te halfdrie naar de residentie vertrokken.
Rozendaal, 31 Juli. Gisteren werd door de
marechaussee te Ouden bosch aan het station een
welgekleed heer, komende van Willemstad, gear
resteerd. Men zegt daarin herkend te hebben eeu
ol'Gcier van het Nederlandsche leger, die voor eenige
jaren gedeserteerd zou zijn.
BUITENLAND.
GEWICHTIGE VERKLARINGEN.
Toen de Fransche regeering het noodig oor
deelde de wet in te roepen voor de bladen, die
voortgingen belichten van het oorlogstooneel te
verspreiden, ging er door de gansche pers een
kreet van verontwaardiging tegen den minister
Ollivier op. Hij moest allerlei bitterheden hooren,
totdat men eindelijk inzag dat men voor de over
macht moest zwichten en er toch wel iets nadee-
ligs in gelegen was, om zoo maar de militaire
operatiën aan een ieder bloot te leggen. Maar
was men van oordeel tusschen het mededeelen
van de troepenbewegingen en de gebeurtenissen
op het slagveld is een groot onderscheid en men
begreep dus niet waarom de correspondenten van
dagbladen uit het Fransche kamp geweerd wer
dén. Van toen af richtten de bladen hun grol'
geschut tegen deze zijde van het vraagstuk eu
brachten het zoover dat de verschillende redac
teurs van de Parijsche pers eene conferentie ver
kregen met de ministers van justitie en van bin-
landsche zaken, benevens den chef van de afdeeling
drukpers. Zij had eeu zeer bevredigende uitkomst.
De minister Ollivier beloofde immers dat de
bekende wet niet dan in de uiterste noodzake
lijkheid en dan nog zeer gematigd zou worden
toegepast, terwijl, wat de toelating van dagblad
correspondenten in het hoofdkwartier betrof, de
minister beloofde de daaromtrent geopperde wen
schen bij den keizer en den majoor-generaal van
het leger Le Boeuf over te brengen. Kortom, de
minister Ollivier deed zeer veel water in den wijn
en gaf de pers nog ten slotte te verstaan, dat
zoodra het leger zich op vijandelijk gebied zou
bevinden, de thans voorgeschreven beperkingen
nog veel meer door de vingers zouden worden
gezien. Dit wat het oorspronkelijke doel der
bijeenkomst betrof. De heer Ollivier zette haar
aan het slot zeer veel gewicht bij. Tegenover de
vertegenwoordigers van de pers te spreken, staat
gelijk met het woord te voeren tot de vertegen
woordigers der natie, die thans niet vergaderd zijn.
En daarom deed de premier de volgende mede-
deelingen, eigenlijk commenlariën op de gisteren
in dit blad medegedeelde nota van Benedetti.
„Mijne HeereD," zeide hij, „het eerste punt
betreft het ontwerp-tractaat, dat de heer Von
Bismarck aan ons toeschrijft met het doel, door
u allen geraden, om tusschen Engeland en Frank-