Woensdag N°. 3195. A°. 0 13 Juli. ALGEMEEN STE51REC1ITSOCIALISME. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". DE DING-DINGBAffi VAiN 1ÏTERSUM. LEIIISIIH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommersn 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTKNTIÏÏN. Voor iederen regel.0.45. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Deze samenkoppeling werd beproefd op een meeting, die te Amsterdam Zondag 11. werd ge houden om de „wenschelijkheid van de invoering van het Algemeen Stemrecht te bespreken." Dit doet ons leed èn voor het beginsel om het stemrecht in de toekomst algemeen te maken èn voor hen die slechts van een geleidelijken overgang tot dit beginsel heil verwachten. Bedriegen wij ons niet, dan was deze vergadering de eerste van dien aard Wel weten wij dat ook te Rotterdam eene ver- eeniging bestond of bestaat, die zich met den naam van Algemeen Stemrecht doopte, maar herinneren ons niet dat zij ooit publieke bijeenkomsten uit schreef om haar doel te bespreken. En wat ge schiedde nu op de onderwerpelijke bijeenkomst, die grootendeels uit arbeiders bestond? Werd hen onder het oog gebracht dat boven alles de ver betering van het lot van den kleinen man orde lijk en rustig moet tot stand worden gebracht? Neenhet tegendeel greep plaats. Een ambulant demagoog, bij een ieder bekend als het toppunt der excentriciteit te hebben bereikt, maakte de discussie over het algemeen stemrecht dienst baar aan zijn, wie weet door welke drijfveeren beheerscht doel, om het hoofd van den werkman op hol te brengen. Het is de te Rotterdam zoo goed bekende heer Roesgen von Floss, die volgens het verslag van het Noorden „begon met te zeggen dat hij reeds zes jaren geleden de quaestie van het alge meen stemrecht heeft te berde gebracht en voor gestaan." En nu maakte hij plotseling dezen sprong: „Het lot van den werkman eischt dringende verbetering, zal niet de revolutie hare bliksems doen schieten; de werkman wordt gesmaad, mis kend en mishandeld, volgens art. 1638 van het B. W., waarin de meester op zijn woord des noods gestaafd door een eed, tegen den werkman in quaestiën van loon wordt geloofdde werkman is niet anders dan een boef, die tot alles in staat is, en geacht wordt zijn woord voor een luttele som te verkoopen. Artt. 415 en 416 van het wet boek van strafrecht, waarin straffen bedreigd wor den tegen het samenspannen en het houden van vergaderingen tot het verkrijgen van hooger loon, ontzeggen aan den werkman het recht om billijke verhooging van loon te vragen, maar niets belet de betaalsheeren bij elkander te komen en dat loon naar willekeur te verlagen. En als een werkman volgens een dier artikelen is veroor deeld, dan wordt hij nog na volbrachten straf tijd onder toezicht gesteld van de hooge po litie, niet van de politie waarvoor wij allen ontzag hebben, maar van de bende speurhonden, die men hooge politie noemt en die den ontsla gene door honger tot misdaad drijft. De werk man, zegt spreker, is een slaaf, die tot alles ge dwongen kan worden, niettegenstaande de wet de slavernij verbiedt; ja de werkman is minder dan een slaaf: een slaaf wordt, daar hij geld waard is, door zijn meester in eere gehouden, een werkman kan zoo gemakkelijk door een ander worden vervangen." De voorzitter, de heer Van den Bergh, be greep de roeping der bijeenkomst beter. Terecht bracht hij R. v. F. onder betoog, dat de aanhan gige quaestie niets te maken had met alle vragen over lotsverbetering van den werkman. En wat antwoordt onze sociaal-democratisch- onbaatzuchtig-Duitsche ridder: „dat hij slechts twee standen kent, dien van arbeiders en le- diggangers." Eindelijk komt hij op de aan hangige quaestie terug, en ziehier zijn advies: „Wij zijn geen Nederlanders, want art. 14 zegt dat de Kamers het Nederlandsche volk ver tegenwoordigen, wij hebben geen vaderland, maar worden gedwongen er ons leven voor op te offeren, wij zijn Heloten, nog minder, wij zijn Paria's. Dat mag niet blijven." Spr. wenscht dus dat men gezamenlijk door eendrachtige samen werking op wettige wijze het algemeen stemrecht verkrijgt. Na eenige zeer dichterlijke vergelijkin gen en ontboezemingen, sluit spr. met de vraag: „wie zal den moed hebben onzen eisch in te wil ligen P" Dit wat het sociale gedeelte van de bijeenkomst betreft. Met waar genoegen constateeren wij dat de vergadering niet geluisterd heeft naar de orakeltaal van bovenbedoelden demagoog. Zij was blijkbaar doordrongen van de overtuiging dat het beginsel van het algemeen stemrecht niet moet vervalscht worden. Geen der overige spre kers roerde dan ook de sociale quaestie in ver band tot de onderworpelijke aan. En nu het doel der bijeenkomst: de invoering van het algemeen stemrecht. Ook hieromtrent hebben wij alle reden om voldaan te zijn. De vergadering werd in den aanvang bijgewoond door „ongeveer 250 personen." Nu was vooraf bepaald, dat zij die voor de invoering van het algemeen stemrecht waren, na een bepaald uur zouden bijeenblijveu om eene vereeniging „Het Algemeen Stemrecht" te stichten. En hoe veel personen bleven ten slotte over. Ruim een 60-tal, dus even 1/5 deel der opgekomen belang stellenden. Wij trekken hieruit de conclusie dat de argumenten, die in het midden gebracht werden voor het betoog dat het vooralsnog geen tijd is bet algemeen stemrecht in te voeren, hel krachtigst golden, en dat de meerderheid het eens was dat onze maatschappelijke toestand wel verlaging van den census toelaat. Die meening stonden wij ook steeds voor en in menig opzicht beamen wij de gronden, die de heer Fraser daar voor aanvoerde. Deze spreker zeide: „dat hij als radicaal sympathie heeft voor radicale maat regelen en radicale plannen, maar vooralsnog niet is voor de invoering van het algemeen stemrecht. Duizenden onzer medeburgers zijn nog verstoken van onderwijs of genieten dogmatisch onderricht, waarin haat en verachting van anders denkenden wordt gepredikt. Het stemrecht is een verheven recht, dat niet mag worden prijsgege ven aan onkunde en bijgeloof. De onkundigen en bijgeloovigen zouden door valsche voorspiege lingen, door geld of door priesterdwang op hunne stemmen invloed zien uitgeoefend. Geen algemeen stemrecht voor de invoering van kosteloos, ver plicht, neutraal onderwijs. Vóór dien tijd zal men kinderen naar de stembus sturen, blinde werk tuigen van Dordrecht of van Rome. Spr. wijst op de ongelukkige gevolgen, die het algemeen stemrecht in Frankrijk bij het plebisciet heeft ge had, toen 7,000,000 stemmen het verledene toe juichten en de toekomst van willekeur en ellende bevestigden. Dat was een vrucht van verkeerd toegepast algemeen stemrecht. De invoering van dat recht is vooralsnog voor Nederland ontijdig; terugbrenging van den census tot het grondwet tige minimum van ƒ20 is thans het hoognoodige; het algemeen stemrecht moet als einddoel worden genoemd, doch dat recht zoude thans reeds zon der afhankelijkheid van census aan onderwijzers, gepromoveerden aan academiën of hoogere bur gerscholen kunnen worden toegekend. Onder hen zullen ook wel personen met bekrompen voor- oordeelen worden aangetroffen, maar over 't al gemeen zullen zij een beter oordeel hebben, dat de van alle onderwijs verstokene niet heeft. SpFs leus is verplicht, neutraal, kosteloos onderwijs, verlaging van den census tot ƒ20 en voorberei ding tot den dieper ingrijpenden maatregel: het algemeen stemrecht." Het practised resultaat van deze bijeenkomst behoorde dus hun, die het beginsel van ver laging van den census voorstaan. Lelden, 12 Juli. De Eerste Kamer der Staten-Generaal hield gisterenavond te halfacht eene zitting in de zaal van de Tweede Kamer onder tijdelijk voorzitter schap van den heer Cost Jordens. In deze zitting zijn ingekomen verschillende koninklijke besluiten en missives van de depar tementen van Binnenl. Zaken, Financiën, Marine, Oorlog en Koloniën ten geleide van boekwer ken enz., en verzoekschriften, waaronder een zestigtal houdende bezwaren tegen het wetsont werp tot afschaffing der doodstraf. Voorts zijn van de Tweede Kamer der Staten- Generaal ontvangen de wetsontwerpen, die laat stelijk door die Kamer zijn aangenomen. Ver zonden naar de afdeelingen. De heer S. Van Houten zeide in de zitting van de Tweede Kamer van 30 Mei 1.1., bij de behan deling van de suikerwet: „Maar hij (de minister) verliest ook uit het oog het feit, dat toch ook onder alle hemelstreken waar is: dat gedwongen arbeid duur en slecht is. Ik heb niet het geluk gehad de schepping van Van den Bosch in Indië te zien, maar ik ben in de gelegenheid geweest eene andere schepping van dienzelfden zoogenaamden genialen man van zeer nabij te aanschouwen, namelijk Frederiks- oord, waar ook gereglementeerde arbeid bestaat. Een omtrent den arbeid aldaar ingesteld onder zoek heeft aangewezen, dat vijf man daar zooveel werken als éen man in den vrijen arbeid ver richt. En nu komt nog de hooge stand der zon op Java, en het beweerde trage naturel van zijne bewoners." Hiertegen komt de heer C. J. M. Jouckindt Coninck, directeur der Maatschappij van Welda digheid, op, in een ingezonden stuk doorweven met zaakkundige opmerkingen en feiten, in de Nieuwe Botterdamsche Courant. Die woorden „be vatten te veel onjuistheden, om geen ander woord te gebruiken, dan dat" de heer Jonckindt Coninck „zoude mogen nalaten den heer Van Houten te verzoeken, zijne woorden, in de Tweede Ka mer gesproken, te herroepen. Er bestaat in Fre- deriksoord gedwongen noch gereglementeerde arbeid. Het eenvoudige beginsel „die niet werkt, zal niet eten" wordt in Frederiksoord in den meest gestrengen zin toegepast. De gelegenheid tot arbeiden wordt ten allen tijde en zooveel mogelijk naar ieders geschiktheid gegeven, maar wil de arbeider in Frederiksoord van die gelegen heid geen gebruik maken, dan moet hij er zelf de gevolgen van ondervinden." De schrijver werkt deze zijne argumenten tegen die van den heer Van Houten breedvoerig en zaakrijk uit, en maakt de gevolgtrekking, dat de heer V. H. „den bestaanden toestand niet kent", maar een oordeel geveld heeft op een toestand, „zooals die was voor 10 jaren, toen zijn schoon vader, de heer J. Van Konijnenburg, thans di recteur der Rijks-bedelaarsgestichten, ook aan het hoofd van de koloniën van weldadigheid was geplaatst." Schrijver besluit met „een tweeledig verzoek": „1°. aan de dagbladen, die de onjuiste voor stelling van den heer v. H. hebben opgenomen, om deze repliek zoo mogelijk in zijn geheel te plaatsen, daar het hier de herstelling der eer geldt van eene talrijke bevolking, tot welke de beschuldiging van den heer v. H. is doorgedron gen, hoe weinig zij ook op de hoogte is der bij die gelegenheid gevoerde discussiën. 2». aan den heer S. Van Houten, om zijne open lijk uitgesproken beschuldiging tegen de bewo ners van Frederiksoord even openlijk te her roepen." Daargelaten de quaestie tusschen de beide hee- ren, is het stuk zeer lezenswaardig wegens de schets die de heer Jonckindt Coninck geeft van den inwendigen toestand der Maatschappij, die men niet moet „verwarren met de Rijks-bedelaars gestichten." De commissaris des konings in de provincie Zuid-Holland heeft bij besluit van 7 dezer ter kennis van de belanghebbenden gebracht, dat door Gedeputeerde Staten is bepaald, dat de afzonderlijke jachten op waterwild voor dit jaar zijn geopend op Maandag den l'"B Augustus aanstaande, en dat mitsdien van dat tijdstip af de uitoefening der jachtbedrijven, vermeld in art. 15, lett. d, f en h der wet op de jacht en vis- scherij, is geoorloofd, wordende tevens herinnerd aan de bepaling van art. 1 van het reglement op de uitoefening der jacht en visscherij in deze provincie, krachtens welke die jachten niet an- Oorspronkelijke Geschiedkundige Novelle uit de tuden van Karei, V. eerste hoofdstuk. (Vervolg.) „Wel neen, ik heb wel eens van een helm gehoord, maar dat kan toch niet wel, met zulk een helm geboren, zooals de krijgslieden van Ka- rel van Gelder hebben." „Neen, Harm, dat kan niet zijn." „Wat spreekt gij van een helm, met een helm geboren," viel Henna driftig in de rede, daar zij naar het laatste gedeelte van het gesprek niet geluisterd had, omdat zij uit een anderen hoek van de hut eenige turven had gehaald, „wie is met een helm geboren?" „Wel hoort gij niet? Nol zegt, dat het jonge kind op Ittersum met een helm is geboren." „Zal ik u dan nu eens wat zeggenals wij dat kind levend kunnen krijgen en in leven houden, zullen wij gelukkig zijn." „Waarom juist om dat kind," vroeg Nol. „Zeker omdat gij op de gezondheid van dat kind gedronken hebt met zooveel andere rnen- schen, terwijl het nog zoo jong is." „Neen, neen, dat is niets ongemeens: bij die groote lui is het de gewoonte, bij de geboorte van een kind, zich eens ferm te bedrinkenmaar jongens, een helm!" „Gij hebt altijd wat bijzonders, Henna; maar wat bedoelt gij nu weer?" „Een helm, een kind met een helm geboren, dat is de grootste schat die ons ooit kan te beurt vallen: wij moeten dat kind hebben, al moeten het ook 25 Herculoërs met den hals betalen." „Zoo iets heb ik nog nooit gehoord, 25 man voor éen kind?" „Ja, Harm, en dat is niets te veel." „Verklaar u dan, vrouw Henna I" „Luistert daneen kind met een helm gebo ren, kan alles vooruit zien en wetenrekent nu eens, als wij zoo iemand bij ons hebben, is dat geen 25 man waard?" „Waar ook; nu gij het zegt, heb ik er meer van gehoord, hernam Nol I" „Nu dan", sprak Harmen, zich in de handen wrijvende: „wij moeten dan hebben, om te begin nen, het jonge kind van den schepen van Ittersum, en om het kind niet ledig aan te nemen, zullen wij het behoorlijk van een uitzet voorzien. Wij zullen alles medenemen, wat wij goeds vinden." „Eeu buitenkansje," sprak Nol, die het laatste niet eens gerekend had. „Leven de Herculoërs met hunnen helm!"riep Henna. „Ja, ja, zoo zij het!" hernam Harmen. „Nu zal binnenkort de geheele wereld van Her- culo en de Herculoërs gewagen. Karei van Gel der zal ons om vrede, vriendschap en de hulp van den helm smeeken. De drost zal ons niet meer onder de oogen krijgen. Als leeuwen en tijgers zullen wij vechten en door onzen helm eiken slag zien en afweren, dien men ons zou willen toebrengen." „Leve Ittersum t neen, weg met Itersum I leve de helm!" juichte Henna. tweede hoofdstuk. Wie, die met de omstreken van Zwolle eenigszius bekend is, kent niet het thans kleine, doch aange naam gelegene Ittersum. Thans bevat het slechts een voor weinige jaren nieuw opgebouwd huis met eene arbeiderswoning. De grachten zijn niet meer zichtbaar, alleen kronkelt eene beek om de uitgestrektheid der buitenplaats. De groote moestuin bestaat nog evenals in 1516, de tijd, toen ods verbaal voorviel: alleen hebben een tal eerwaarde boomen voor nieuwere gedurig moeten plaats maken, zoodat men thans in den tuin enkel hedendaagsche boomen en ge wassen aantreft. Hooge boomen, die in de 16de eeuw en later, het sieraad der heerlijkheid uitmaakten, zijn door de volgende bezitters omvergehakt, andere door storm en onweder vernieldplaatsen waar in de 16de eeuw eerwaarde eikenbosschen zich trotsch verhieven, zijn later verkocht en tegenwoordig herschapen in hoeven, die in geen opzicht meer tot het oude Ittersum behooren. Te gelijk met de wallen en grachten zijn ook de ophaalbruggen verdwenen. Men kan, om kort te gaan, in het tegenwoor dige plaatsje Ittersum niets van het vroegere kas teel terugvinden. Hoe sterk iemands verbeeldings kracht ook moge zijn, hij zou te kort schieten, zoo hij zich een kasteel wilde scheppen, dat het halen kon tegen het kasteel Ittersum. Tot een goed begrip van den door de Herculoërs bewerk;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1