Woensdag A°. 1870. 27 April. N°. 3180, LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00. Franco per post....3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVKBTKNTIEN. Voor iederen regelJ 0.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die zij beslaan. Lelden, 26 ipill. DE OPHEFFING VAN DE RECHTBANK TE LEIDEN. I. Men zegt dat er zeer weinig gevaar bestaat t het wetsontwerp, waarbij de nieuwe rechter- ke iudeelitig zal vastgesteld worden, wet wordt. deze opinie is, bedriegen wij ons niet, zoo alge een, dat terwijl in 1862 honderden adressen bij de weede Kamer over èen dergelijk ontwerp inkvva- ien, thans nog slechts eeo gering aantal van de trokken gemeenten of personen is ingediend. Vandaar ook zeker, dat, voor zoover wij ons rinneren, de groote bladeD tot nog toe over lit wetsontwerp zwegen en alleen op een beden- ng door ons geopperd een teeken van leven ven. Het Handelsblad meende dat wij deugdelijker ondeu zouden moeten aangeven om het behoud lan onze rechtbank te betoogen, terwijl de Arn- \emsche Courant met een medelijdend schouder- halen op ons nederzag en het een natuurlijk irschijnsel achtte, natuurlijk en daardoor van ge- icht ontbloot, dat de plaatsen die hare rechter- Ijke zetels gingen verliezen, aanmerkingen op de et zouden maken. De positie wordt daardoor moeilijk. Tegen de itnoodiging vaD het Handelsblad om het behoud [au de rechtbank te verdedigen, staat de uitspraak |au de Arnhemsche Courant, dat van onze zijde n onpartijdig onderzoek niet te wachten is. Een belangrijker reden om te zwijgen zouden wij log kunnen zien in de wijze zelve, waarop de ophef ing wordt voorgesteld. .j Het komt ons toch voor dat de indeeling der ttchtbanken, gelijk zij thans is voorgesteld, zoo vele bezwaren zal ontmoeten en zoo weinig is te verdedigen, dat, afgescheiden van andere rede nen, in het ontwerp zelf reeds genoegzame rede- Den bestaan om onze stad gerust te stellen. En het moet een ieder onverklaarbaar voorkomen, hoe de minister van justitie een dergelijke nieuwe regeling heeft kunnen voorstellen, wanneer men niet kennis neemt van de in 1862 gewisselde stukken. Daaruit, blijkt hoe de minister er toe gekomen is, om juist rechtbanken op te. heffen, welke jaarlijks een vrij belangrijk aantal zaken behandelen, en andere laat bestaan, die slechts en zeer geringe beteekenis hebben, ja de recht- ianken te Heerenveen en te Sneek, beide in de erechtelijke statistiek een zeer lage plaats in- emende, en zeer dicht bij elkander, beide in rezen laat. Is het nu omdat uit die gewisselde stukken uidelijk blijkt, dat de toen voorgestelde indee- ng gebrekkig was, dat de minister thans een eheele nieuwe voorstelt, en bijv. de opheffing an de rechtbank teLeiden, waar vroeger nimmer an gedacht is, in het ontwerp heeft opgenomen? n 't minst niet, en wanneer over dit wetsont- erp eens een voorloopig verslag zal gemaakt ïjn, en over eenige jaren een ander minister op .ezelfde wijze weder een ontwerp zal samen- ellen, dan zullen wij de vreemdste dingen zien ebeuren, en zelfs de meest belangrijke recht- anken zullen dan van haar leven niet meer ker zijn. Het is toch duidelijk, dat de tegenwoordige imster van justitie getracht heeft, om juist al e bezwaren in het voorloopig verslag ontwik keld, te gemoet te komen. De minister Godefroy ad de opheffing voorgesteld van die rechtbanken, ie werkelijk het minst belangrijk, en voorts in op iet al te grooten afstand van andere rechtbanken ;elegen waren. Zoo stelde hij bijv. voor de op- effing der rechtbank te Tiel, te Hoorn en te neek, alle drie niet ver verwijderd van plaat- n, die in het bezit bleven eener rechtbank, en He drie zich door een laag cijfer van behan- |elde zaken kenmerkende. Het sprak evenwel van zelf, dat er groote be ivaren tegen de opheffing dezer rechtbanken verden ontwikkeld. Geen plaats verliest gaarne are rechtbank, en wat de tegenwoordige pinister van justitie zich voorstelt, vermindering het aantal rechtbanken te kunnen verkrij gen, zonder het belang der justiciabelen te kren ken, is wel eene illusie. Dat belang, wat deMe- fiorie van Toelichting ook zeggen moge, wordt flteeds gekrenkt: het komt er maar op aan, of let voordeel, dat in 't algemeen belang verkre gen wordt, opweegt tegen het nadeel, dat de Justiciabelen op bepaalde plaatsen ondervinden. Wie zich nu wel eens bezig houdt met het lezen der voorloopige verslagen, weet, dat daaruit geenszins het gevoelen der Kamer over eeDig wetsontwerp is op te makenen dit is natuur lijk: de argumenten door weinige leden ontwik keld tegen eeuig wetsontwerp komen uit den aard der zaak veel meer uit dan de argumenten vóór de wet. De verdediging van het ontwerp wordt in de Memorie van Toelichting gegeven, en de voorstanders kunnen dus wel du en dan de bedenkingen tegen het wetsontwerp ingebracht bestrijden, gelijk meermalen geschiedt: de voor loopige verslagen dragen toch in hoofdzaak het karakter van eene akte van beschuldiging. Nu schijnt het dat de minister bij het maken van zijn wetsontwerp alle aanmerkingen, in 1862 gemaakt tegen de toen voorgestelde indeeling, als de meening der geheele Tweede Kamer heeft be schouwd, en hij heeft diensvolgens alle rechtban ken tegen wier opheffing toen bezwaar werd gemaakt nu behouden; .daar hij echter terecht evenals zijn voorganger wilde bezuinigen, moest daarvan het noodwendig gevolg zijn dat er an dere opgeheven werden, en zoo komt het dan dat nu voorgesteld wordt om de rechtbanken te Hoorn, te Sneek en te Tiel te behouden, en die te Lei den, te Zutfen en te Gorcum op te heffen. De bezwaren tegen de opheffing van de eerste zijn nu eenmaal breed uiteengezet en gedrukt, en dus moeilijker te negeeren dan die tegen de opheffing van de laatste. Maar niet alleen is bij deze voordracht de fout begaan, dat de meening in het Voorloopig Verlag uitgesproken en door honderden adressen versterkt, voor de meening van de Tweede Kamer of van het land is aangezien, maar daarbij komt een an dere fout, dat namelijk argumenten, die in 1862 waarde hadden, doch nu niet meer van kracht zijn, hierbij zijn in aanmerking genomen. Opening van de lijn Gouda's-Gravenhage. Men meldt ons uit 's-Gravenhage: Te 2 uren hadden zich in de wachtkamer van het stationsgebouw vereenigd Burgemeester en Wethouders der residentie, leden van het Gemeen tebestuur, leden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, afgevaardigden van verschillende vereenigingen, ten einde de eerste reizigers af te wachten. Te halfdrie precies kwam de feesttrein, rijk met groen en vlaggen versierd, aan. Daarop hadden zich bevonden commissarissen en directeurs van den Ned. Rijnspoorweg, aandeelhouders der Maat schappij, leden van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, burgemeesters van verschillende groote en kleine gemeenten en andere autoritei ten. Nadat deze gasten in de wachtkamer waren gekomen en aldaar een kring hadden gevormd, werden zij door den Ed. Achtb. heer Burgemees ter der residentie, Jhr. Mr. F. G. A. Gevers Dey- noot, verwelkomd. Zijne rede kwam genoegzaam hierop neder: „Mijne Heeren „De Koninklijke residentie verheugt zich dat het oogenblik is aangebroken waarop de aanslui ting der residentie aan het Europeesche spoor wegnet is verwezenlijkt. „Het gemeentebestuur van 's-Gravenhage juicht deze gebeurtenis toe, vooral in het belang van handel en nijverheid. De koninklijke residentie mag geen aanspraak maken op den naam van handelsstad, maar zij bezit in haar midden vele en daaronder zeer gewichtige nijverheidsonder nemingen, voor wie deze aansluiting van het hoogste belang is te achten. „Maar niet handel en nijverheid alleen ver blijden zich met dit heuglijk feit. „Duizenden ingezetenen van andere gemeeDten bezoeken jaarlijks deze stad, die.vooral door hare ligging zoovele genoegens oplevert. Met die tal rijke wisseling van personen staat de bloei en de welvaart der residentie in verband. „En niet alleen, Mijne Heeren, mag deze stad zich in het bezoek van landgenooten verheugen, zij wordt ook wegens hare bekoorlijke, ligging en schooDe badplaats meer en meer in den vreemde gewaardeerd. „De koninklijke residentie gaat gewis, nu deze aansluiting is verkregen, eene schooDe toekomst te gemoet. „Aan wie wij dat te danken hebben? In de eerste plaats aan de Hooge Regeering, die de concessie heeft verleend; maar in de tweede plaats aan U, Mijne Heeren, die de directie voert over de Rijnspoorweg-Maatschappij. En dat niet alleen wegens uwe zorgen dat deze weg in zoo korten tijd in gereedheid is gebracht, maar ook wegens de fraaie gebouwen, die hier door U zijn opgericht, zoodat dit stationsgebouw wellicht het schoonste van ons land mag genoemd worden. „Ontvangt, president en leden van de. Rijn spoorweg-Maatschappij, van het gemeentebestuur van 's-Gravenhage den oprechten en welmeenen- den dank der residentie, voor al uwe ijverige bemoeiingen om deze zaak tot stand te brengen. „Wij wenschen dat de baan, door U geopend, ook voor U een rijke bron van inkomsten moge zijD." Toejuichingen Op deze rede werd onmiddellijk geantwoord door den heer Mr. H. Ameshoff, president van de directie der Rijnspoorweg-Maatschappij. Zijne rede kan aldus worden samengevat: „Mijne Heeren! „De talrijke schare, zoo straks te dezer plaatse aangekomen, moge U het bewijs opleveren dat de aansluiting der residentie aan het groote spoor wegnet is verkregen. „Die schare bestaat uit ingezetenen en uit vreem delingen. Voor de ingezetenen belooft deze spoor weg te zullen worden een bron van voordeel en genoegens, omdat de gemeente daardoor zooveel nader wordt gebracht aan de gemeente Gouda en andere nijvere plaatsen, en het personenver voer daardoor zal worden uitgebreid en het ver keer met het buitenland zal toenemen. „Het is ons aangenaam den eersten welkomtst- groet te mogen ontvangen van het hoofd der gemeente 's-Gravenhage en gaarne herinneren we ons, hoe, bij het internationaal spoorwegcon gres te. 's-Gravenhage, de aansluiting aan het Euro- peesch spoorwegnet werd besproken alsof wij daarvan reeds in het bezit waren. Sedert even wel is nog veel tijd moeten voorbijgaan, alvo rens dit feit zich mocht verwezenlijken. „Wij danken deze aansluiting aan eene verlichte regeering, die daartoe den Koning aanspoorde en toen wij eindelijk de handen aan het werk mochten slaan, hebben wij van het gemeentebe stuur van 's-Gravenhage niets dan welwillend heid ondervonden en werden er nimmer door haar zwarigheden gemaakt. „Thans is niet alleen de verbinding der resi dentie aan het Europeesche spoorwegnet verkre gen, maar thans mag zij ook wijzen op een ge bouw, waarop 's-Gravenhage, als Koninklijke residentie, aanspraak mocht maken. „Wij hebben deze gebeurtenis te danken aan de verlichte denkwijze der Regeeriug, die de concessie verleende; aan de welwillende samen werking met Uw gemeentebestuur en gaarne ge- looven wij dat dit feest niet zal zijn, gelijk wel eens het geval is, een begin van teleurstellingen, maar eene opening van nieuwe bronnen van genoegens en van algemeene welvaart. „Maar hier moet ik ook herinneren wat onze Maatschappij aan het Huis van Oranje verplicht is. Het was Koning Willem I, die alle bezwaren trotseerde om deze aansluiting tot stand te bren gen; het was Koning Willem II, die dit denk beeld toejuichte; het is Koning Willem III, die deze schoone gedachte voltooide. „Het is waar, 's-Gravenhage is geen handels stad, maar zij is gelijk te stellen met de twee groote koopsteden. Zij heeft op directe verbinding aanspraak wegens hare nijverheid, wegens hare talrijke bevolking, wegens hare bekoorlijke lig ging aan het frissche strand. „Wij wenschen dat aller verwachtingen niet zullen worden beschaamd en bevelen ons aan het gemeentebestuur en de gemeente 's-Gravenhage ten zeerste aan". [Toejuichingen) Na het uitspreken dezer rede werd door een der muziekkorpsen het Volkslied aangeheven en verzocht, de heer burgemeester de gasten zich te vereenigen om een bezoek te brengen aan den Zoölogisch-Botanischen Tuin, alwaar de gasten werden gewacht. Het einde bekroonde het feest, dat de hofstad gisteren heeft gevierd. Men mag veilig zeggen, dat zij nooit van zulk een luisterrijk feest ge tuige was, hetwelk de schoonste verwachtingen overtrof. Men wist, dat het gansche perron van het stationsgebouw door den verdienstelijken ijver en den goeden smaak van decorateurs en stof feerders in korten tijd tot een feestzaal was her schapen. Men vermoedde, dat de werking van de tallooze lustres en kandelabres, door breede spie gels weerkaatst, een uitmuntenden indruk zou makeD, maar men had, ook bij de stoutste ver wachtingen, niet kunnen denken, dat de indruk zóo betooverend zou zijn. Bij het binnenkomen in die onmetelijke zaal, aan wier rechteruit- einde een concert-orkest van den heer Stumpff en aan wier linkeruiteinde een dans-orkest van den heer Völlmar was opgericht, waande men zich in eene dier lustwaranden verplaatst, waar van de Arabische legenden gewagen, een toover- paleis in den waren zin des woords, een rechte lijn van licht aan alle zijden, eene groote menigte lustres en bougies, hun stralen verspreidende over een diepen achtergrond van festoenen, een vijftigtal kronen in het midden der zaal aan de zoldering opgehangen en al dat licht zich einde loos weerkaatsende in het klare spiegelglas. Wan neer men na dezen eersten indruk van de artis tieke verlichting der zaal de blikken in het feest- locaal zelf rond liet dwalen, dan trof het oog een nieuwe, nog schooner aanblik. Vijftienhon derd genoodigden bewogen zich langs causeuses en fonteinen, in alle richtingen, in de meest op gewekte stemming. Men had voorspeld, dat men zich bij dat feest op een gemengd publiek moest voorbereiden. En, in waarheid, de hoogste adel huwde zich aan de nijvere burgerij; patriciërs en plebejers wisselden elkander af in de bontste verscheidenheidde deftige kamerheer en de ne derigste plattelaDdsburgemeester volgden elkander op den voet. Maar die groote verscheidenheid heeft volstrekt niet, gelijk sommigen verwachtten, aan dit feest een toon van stijfheid gegeven. In tegendeel, algemeen was het besef levendig, dat het hier de viering betrof eener gebeurtenis, voor de kern der Haagsche burgerij zeker van niet minder gewicht dan voor de elite der aristocratie, die op dat bal ruimschoots was vertegenwoordigd. Uit dit oogpunt kon dit feest een eendrachtig feest worden genoemd. Maar wat gaf daaraan zijne hoog ste wijding? Niemand zal kunnen tegenspreken, dat, indien het wel geslaagd mag worden geacht, de eer daarvoor ruimschoots toekomt aan de talrijke opkomst, aan de blijmoedige stemming en ook vooral aan de keurige toiletten van het schoone geslacht. De pracht dier toiletten laat zich niet beschrijven. Ternauwernood was het oog bekoord door een sleepend kleed van fluweel of tarlatan, of een ander toilet overschaduwde wat men zoo even had bewonderd, en dan staarde het met welbehagen op een balcostuum vol gloed en kleur. Nu en dan werden die kostbare costumes afgewisseld door eene prachtige zijden kleeding van eene meer bejaarde dame, die zich in den dans der jeugdigen kwam verlustigen, maar juist die stemmige kleedingen strekten dan om den regenboog van kleuren nog beter te doen uitko men, die al deze luchtige weefsels afspiegelden. En toen nu de muziek hare opwekkende tonen deed hooren, was het wel niet te verwonderen, dat een nieuwe feesttrein zich ijlings in bewe ging zette, een onafzienbare, stoet van vroolijk gestemde paren, die zich nu schielijk op de maat van het wel bezette orkest in een beperkten cir kel rondbewogen op dezelfde plaats waar biDnen weinige dagen de spoortrein van Gouda zal aan komen. De uitnoodiging, vooral (ot de casino's in de hofstad gericht, was niet zonder gevolg ge bleven. Een groot aantal fraai uitgedoste officieren boden als galante ridders hunnen arm aan de uitverkoren schoone, hetzij tot promenade, hetzij tot den wals; en na iederen dans scheen de lust om te. dansen aanstekelijker te worden, en nu bleek het dat de keur der Haagsche schoonen niet enkel gekomen was „om te zien en om ge zien te worden," maar wel degelijk ook om een aandeel te nemen aan de voorname handeling van het feest. Hel dans-programma werd onmis kenbaar met klimmende neiging opgevolgd, zoo dat tot laat in den nacht, ja tot bijkans in den morgen het bal werd voortgezet. Ziehier enkele indrukken van dezen gedenkwaardigen feest avond, vereerd door de tegenwoordigheid van HH. KK. HH. den Prins van Oranje, Prins Alex ander en Prins Hendrik, opgeluisterd door het bijzijn van vele autoriteiten, leden der Staten- Generaal, kooplieden en industrieelen, maar het meest versierd door eene uitgelezen vrouwen schaar, waarvan de meesten uitmuntende door de bevalligheid en opgewektheid der jeugd. En wat zullen wij hier nu nog bijvoegen? Een woord van oprechten dank aan de directie van dit feest, dank voor de onbekrompen wijze, waarop een onberispelijk souper aan de genoodigden werd verschaft door eene vlugge en ruime bediening;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1