i\°. 3126. LE NE ^e: Vrijdag A°. 1870. 212 April. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVKRTKNTIKN. Voor iederen regeli0.15. Grootere letera naar de plaateruimte die zij beslaan. Lelden, 21 April. HEER FRANSEN VAN DE PUTTE IN DE KIESVEREENIGING BURGERPLICHT TE AMSTERDAM, OVER HET KOLONIALE VRAAGSTUK. Dinsdag-avond trad de heer J. D. Fransen van de (te in de vergadering der Kiesvereeniging Bur- ■plicht op, ter behandeling van het koloniale vraag- 'lHik, naar aanleiding der onlangs vastgestelde \rarische uiet. De opkomst was talrijk, er waren geveer 160 a 170 leden in de zaal van het lo- igial Eensgezindheidook een aantal belangstel- nden waren uit andere plaatsen aanwezig, waar der de leden der Staten-Generaal, de HH. Sloet n de Beele, uit Leiden, Mirandolle en Van der ucht, uit Haarlem, en Mr. Geertsema, lid van n Raad van State, werden opgemerkt. De vergadering werd geleid door den heer Regtdoorzee. De heer Fransen van de Putte eft op de hem eigene welsprekende en keru- btige wijze in beknopten vorm de geschiedenis n het koloniale vraagstuk uiteengezet. Wij laten hier het uitvoerig verslag vaD het 'oorden volgen ,Door omstandigheden buiten mijne schuld," zoo zon de heer Van de Putte, „is de bespreking |er koloniale quaestie tot heden uitgesteld." Spr. betreurt het reeds sedert 1848, dat hier |iet evenals in Engeland meetings worden gehou- ien, en daarom juicht hij het toe dat Burgerplicht aarmede is begonnen, niet alleen bij verkiezin- n, maar ook afgescheiden daarvan, want de iespreking van quaestiën wordt min of meer leïufluenceerd door de op de kiezersvergaderingen doene keuze. Spr. kon echter aan de reeds lenigen tijd geleden gedane uitnoodiging van burgerplicht, tot bespreking der koloniale quaestie, et voldoen, daar de Kamer zat, en spr. niet fedurende de debatten in de Tweede Kamer in ene vereeniging als Burgerplicht het woord wilde 'oeren. Twee jaren geleden zeide men dat er eene koloniale quaestie bestond. De oud-minister etz heeft dat voldoende gerefuteerd, hij heeft lezegd dat het koloniale vraagstuk in het begin lezer eeuw ontstaan is. Spr. zegt, dat tijdens de Bataafsche republiek eene commissie benoemd Evas om te dienen tot consideratie en advies over bet bestuur van Indië, en toen werden de quaestiën ildus geformuleerd. Een deel der commissie ivenschte den vrijen eigendom van en de vrije (beschikking over gronden; daartoe behoorde Van Hogendorp, toen werd dat beginsel op dezelfde I wijze bestreden zooals thans, en de heer Van Nederburg sprak toen evenzoo, alsof men thans Iden heer Van Herwerden hoorde spreken. De iBataafsche republiek richtte niets uit, het En- gelsche tusschenbestuur deed echter meer, want Rallies antwoordde op de hem gedane vraag, dat eerst de belangen van de bevolking en dan die der financiën gelden moesten. En denkt men zich nu het begin dezer eeuw terug, dan was zulks een helder, een klaar woord. Vanwaar dan die strijd? nadat. de. Indien weder onder het Ne- derlandsche bestuur waren teruggekeerd, de commissarissen-generaal dit beginsel hadden aan genomen? Was Elout toen gouverneur-generaal gebleven, wij hadden thans geene koloniale quaestie, want in 1822 werd weder het verbod van den vrijen eigendom van land uitgevaardigd, en daarbij kwam toen eene weelderige staathuis houdkunde en, nog erger, oorlog in Indië. Wat wonder dat er toen leeningen voor Indië moesten worden gesloten. De commissaris-generaal Du Bus de Ghisignies deed toen wel een voorstel dat gelijke strekking had als thans de agrarische wet, maar door de Belgische meerderheid in de Kamers die Indië als eenen calamiteusen polder beschouwde, kwam daarvan niets. Toen werd generaal Van den Bosch, na zijn terugkeer uit West-Indië, op voorstel van èen man als gouver neur-generaal naar Indië gezonden, en hoewel hij overtuigd was, dat het stelsel van Du Bus het ware was, kon hij het niet uitvoeren, want: moest in korten lijd geld gemaakt worden. Van den Bosch zeide dat: tijdelijk alle politieke en commer- cieele belangen in Nederlandsch Oost-Indié' voor de be hagen in het moederland moesten wijken. Elout nam daarop ontslag als minister van koloniën, V. d. Bosch ging naar Java, en remitteerde het eerste jaar na invoering van zyn stelsel 214 mil- lioen, de producten werden hoog gefactureerd en door de Handel-Maatschappij met voorschot betaald. Later was er sprake om voor deze te hooge schatting eene leeniug van 50 millioen te sluiten. Van den Bosch liet suiker, indigo en theeplantages door de regeering aanleggen op overeenkomsten, die spoedig in dwang ontaard den. Het tweede jaar werd vijf millioen gere mitteerd, doch otn acht millioen gevraagd; het derde jaar werd acht millioen naar Nederland gezonden, en klom de eisch tot 12 millioen, ja in 1884 werd 20 millioen als batig slot aan de Nederlandsche schatkist overgemaakt, maar toen zeide Van den Bosch dat men 25 millioen moest eischen, daar anders in Indië maar te veel zou worden uitgegeven. Stel u nu Java voor zooals het toen was, zonder versnelde gemeenschap, zonder vrije drukpers, waar men somtijds eerst de brieven van Juni en later die van April van hetzelfde jaar kreeg, toen residenten f 40,000 in komen maakten en jonge controleurs tot ƒ9000 toe. Aan reederijen werd het drievoudige van de tegenwoordige vracht betaald. Er was toen een tegenstand. In de hooge Indische regeering was men tegen dezen stand van zaken, maar Van den Bosch wist door bedreiging en bevor dering alles door te drijven, en de twee inland- sche raden die ter verantwoording over hun ge drag naar Holland op reis waren, hadden het ongeluk, in het gezicht van de Hollandsche kust, door schipbreuk te vergaan. Maar hoe kan iedereen winst maken, iemand doit payer les oeufs cassis, en dat was de inlandsche bevolking; laat ons daarvau geen verwijt doen aan de staats lieden, want de heer Baud waarschuwde telkens, ja zelfs in 1843 werd door hem voorgesteld de residenten als beschermers van de inlandsche bevolking te ondersteunen en te handhaven. Rochussen vestigde de aandacht op de heere diensten en besprak in eene in 1847 uitgegeven brochure de voedingsmiddelen van den inlander. Baud zeide: de boog was te zeer gespannen, zij die zich het jaar 1844 en de vrijwillige leening her inneren, zullen van de waarheid dezer woorden overtuigd zijn. Door drie redenen heeft het stel sel van Van den Bosch kunnen blijven bestaan: 1°. door de lijdzaamheid en de gehoorzaamheid van de bevolking aan de hoofden steunende op de Europeesche overmacht, i'. door de groote vruchtbaarheid van den bodem, waar men veel voor weinig geld kan verkrijgen, en 3°. door onzen bijzonderen tact van omgang met de inlandsche bevolking. Engeland heeft dien tact niet, daar om wordt door den inlander de omgang met den Nederlander boven dien met den Bngelsch- man gesteld. Wie ook, conservatief of liberaal, is ooit van Indië teruggekeerd, die niet met pleizier gespro ken heeft van den omgang met de inlanders, en van het heerlijke land waarvan hij gekomen was, terwijl de Engelschman met minachting van zijne koloniën spreekt. In 1854 dacht men de koloniale quaestie te hebben opgelost door handhaving van de cultures en ruime plaats voor particuliere in dustrie; ware Baud toen naar Indië gegaan, dan had het misschien toen beter geloopenin 1859 en 1860 werd de strijd in 1854 gevoerd met ver dubbelde woede hervat. Misbruiken moesten ge weerd worden, met overdrijving werd aan heide kanten met de wapens der koloniale quaestie ge streden. De vrije arbeid was tot 1862 de strijd, toen werd het niet alleen de arbeid, ook de grond moest vrij zijn. Vandaar de oorsprong van de verschillende wetsontwerpen, vandaar de voor gestelde en gelukkigerwijze bekrachtigde, agra rische wet. Alles hangt af van de uitvoering dier wet, maar geene uitvoering is mogelijk als zij die naar de Indiën gaan, hunne nijverheid als roo- vers op Java willen brengen. Is men echter vrij gevig dan zal de wet voor Java een zegen zijn. Kapitalen moeten naar Java gebracht worden, zij gaan er niet heen, integendeel zij komen hier heen. Richt in Indië hypotheekbanken op, geene zwendelmaatschappijen, maar soliede onderne mingeu en bevorder daardoor dat als de thans in huur zijnde gronden in erfpacht overgaan, daarop hypotheek kan worden gegeven, om daar door de eenige mogelijkheid van vooruitgang op Java te doen geboren worden. In alinea 2 van de agrarische wet was eene leemte die wegge nomen is, zoodat ook het communale bezit onder het beheer der regeering is gesteld., In 1864 ging de regeering er toe over het grondbezit der dessa's in bescherming te nemen, thans heeft zij dien maatregel uitgebreid. Nog eenigen tijd geleden heeft iemand eene schade van ruim honderdduizend gulden aan eenen inlander berokkend, voor dezen meer dan een millioen, door het omkappen van vruchtboo- men eD het leggen van een weg over gronden van een ander, zonder eenige schadevergoeding te geven en dat wel nadat de wet van 1866 was aangekondigd. Alleen de wet moet den inlander beschermen. En is het niet billijk dat wij zoo lang wij als overgangsmaatregel den grond nog niet in zijn volle bezit kunnen doen geraken, wij hem daarvoor schadeloos stellen? Over de vierde alinea van de agrarische wet is veel geredetwist, men heeft daarvan eeu punt van juristerij gemaakt. Spr. wil dat niet, laat men dat punt tot een thesis maken op den Hollandschen juristendag, hij voor zich behandelt alleen het oeconomisch ge deelte: denk niet dat wij geheel Java in eens willen verkoopen is er eenig bezwaar in gelegen dat de inlander den grond die hij bezit verkoopen kan, en wat kan een Europeaan met twee of drie bouws op Java uitvoeren? Nog 15 jaren geleden toen de vrije tabakscultuur in de ooste lijke afdeelingen begon, was de grond er goedkoop, maar de ondernemers die den grond gekocht hadden waren geene kenners van dien tak van handel, en toen zij zagen dat op hun grond niets kon worden geteeld, wilden zij hunne schu ren verzetten, maar toen was er geen plaats en met hun grond konden zij niets anders doen, dan hem ver beneden den inkoopsprijs weder afte staan; niettegenstaande dat, moet het beginsel van verkoop van grond aangenomen worden; wil de belasting productief worden dan moet de waarde van den grond vermeerderd worden, en ditgeschiedtzonder verkoop niet. De conservatieve partij had hierin niet zoo groot gevaar moeten zien, daar volgens spr. de verkoop van grond zoo weinig zal plaats hebben, dat er hoegenaamd geen gevaar in kan gelegen zijn, maar wel was er meer gevaar voor de con servatieven in de 4de alinea, getuige de misbruiken van Cheribon. Er moet gezorgd worden voor eene goede handhaving. Zeker is het tevens dat de in lander het recht moet hebben te verhuren, d. i. de agrarische wet. Kort voor de aanneming der wet in de Tweede Kamer, heeft spr. in die Ka mer gezegd, dat men de aanneming niet moest beschouwen als eene partij-overwinning (Gladstone), maar dit is toch geschied. De vinnige strijd in de Eerste en Tweede Kamer heeft aan de wet eene betere beteekenis gegeven; „nu de overwin ning aan de liberale partij is," zeide een Engelsch blad, heeft Nederland voor hare koloniën met de conservatieve politiek gebroken. Laat ons thans handhaven. Wij kunnen niet terug, Java zooals het gelegen is, met de fluit van de locomotief en de beschaving der negentiende eeuw, wenscht eene milde uitvoering van de agrarische wet. Niet zooals van 1820- 1830, of zooals in 1854, want dan zou men denken dat de liberale partij onmachtig zoude zijn hare aangenomen beginse len uit te voeren. Het zou een ongeluk zijn voor het schoone land. Alleen om de koloniale quaes tie, wendt Europa de blikken naar Nederland, en zouden thans evenals van 18201830 de aan genomen wetten eene failluire zijn, Europa zou met minachting op ons neerzien. „De regeering, de vertegenwoordiging, de publieke opinie (de moteur onzer eeuw) en ieder uwer moet daartoe medewerken, ieder in zijnen kring, daartoe roep ik ii aller medewerking in." De heer A. S. Van Nierop maakt den heer Fransen van de Putte een compliment over de door hem gehouden rede, doch zegt dat het hem spijt dat de heer F. v. d. P. niet vroeger versche nen is. Hij wees op Engeland, maar toch schijnt het dat hij het in zijne parlementaire positie niet oorbaar achtte- tot ons te komen. Spr. betreurt dat, want wat helpen al die discussiën, die kun nen niets meer uitrichten. De agrarische wet be- hoelt thans niet meer besproken te worden. Spr. is niet zoo voldaan over de wet als de heer F. v. d. P., hij is dankbaar dat de liberale ko loniale politiek is in stand gehouden, hij ge looft echter niet dat de liberalen er veel bij ge wonnen hebben, alles hangt van de uitvoering af. Wij zijn in de kiesvereeniging Burgerplicht gewoon de waarheid te zeggen, daarom uit spre ker dan ook als zijne meening, dat de agrarische wet in vele opzichten een teruggang is, hij noemt de wet eene politieke fout. Do zoogenaamde ge avanceerde liberale partij ziet laag neer op de mannen van 1848, maar die mannen hebben voor het groote beginsel van regeling bij de wet en de grondwetsherziening gestreden. Van Hoevell, Duymaer van Twist en Thorbecke, be nevens vele anderen stelden voorop dat aan geene bestendige verbetering te denken viel, dan door regeling bij de wet; in zijne verhandelingen over de grondwet heeft de heer Thorbecke duidelijk aangetoond, dat wij hier, evenals de Eugelschen, volkomen met onze koloniën bekend zijn. Do groote koloniale plaag is door den heer F. v. d. P. echter niet genoemd of wel niet hij zijn tech- nischen naam genoemd spreker bedoelt het beslui- tenslelsel, alles over te laten aan de uitvoerende macht met eenige onbestemde beginselen en be houdens de beperkingen. En wat staal nu in de agra rische welf Regeling bij koloniale verordening. Wij gaan terug naar het vroegere stelsel, dat zooveel on heilen heeft gebracht. Wanneer de heer F. v. d. P. of de minister De Waal met de uitvoering der wet waren belast, dan zou spreker geen oogenblik vree zen, hij zou den minister De Waal wel de geheels Oost willen toevertrouwen, de man is zoo bedaard. Maar wij hebben verloren in plaats van gewon nen, de regeling bij de wet is vernietigd. Men noemt het de agrarische wet, dat is gelukkig een bijnaam, want eigenlijk is het niet anders dan eene aanvulling van het regeeringsreglement. Dat reglement is onvruchtbaar gebleven, sedert zestien jaren beslaat de koloniale quaestie, maar de minister De Waal heeft gezegd, dat er geene quaestie zou bestaan als men er in de Kamers maar niet zooveel over sprak. In de eerste alinea van de wet wordt gesproken van regel, het zal dus van regels afhangen, hoe de erfpacht zal worden gegund, op welke voorwaarde en tot welken prijs; het beginsel in de tweede alinea uitgedrukt bestaat reeds sedert eenige jaren, behoorlijk uit gevoerd is het de grondzuil van elke cultuuraan gelegenheid gelukkig valt hier niets hij te regelen. In de vierde alinea ziet spreker het programma van individueel bezit, behoudens beperkingen, be houdens verplichtingen en zonder vrijheid van beschikking, en dat is nu het Javaansche eigen domsrecht volgens de agrarische wet. Onder den titel van cultuurwet hebben wij eens een wet met wezenlijk vrijen eigendom ontmoet; de heer F. v.d. P. meende dat dit stelsel door juristerij ge vallen was, neen door theoristerij, uit pure theorie in de debatten over de eigendomsquaestie gebracht toen beteekende de quaestie dat de grond in den handel zou kunnen worden gebracht, dat de houder na vijf jaren er vrijelijk over kon beschikken. Dat was eigendombij de vijfde alinea zal spr. niet stilstaan. De agrarische wet verdient niet de indignatie der conservatieven, en niet de hon neurs van de liberalen. En waarom is het eene politieke fout? Omdat men thans beter dan in 1866 en 1867 met eene liberale meerderheid eene goede wet had kunnen verkrijgen. Die meerder heid had de wet moeten maken. In 1866 was de liberale partij verdeeld, en de heer Trakranen had geen meerderheid. Waarom die overwinningen bij de verkiezingen, als wij ze ongebruikt laten? Maar de politieke fout is geschied. Wij kunnen de handen ineenslaan tot eene liberale uitvo ring der wet, maar wij kunnen ze niet gebrui ken. Wij kunnen nog wel slaan, met moties en ministerieele verantwoording, maar bij de wet is niets meer te regelen. Dat betreurt spr. om ons politiek bestaan. Burgerplicht is het foyer van het publieke leven in deze stad. Wat zullen wij doen met de kolo niale quaestie? Zullen wij de candidalen eene geloofsbelijdenis laten afleggen? Het Regeerings- Reglement is door motiën en interpellatiën niet vooruitgegaan. Het dwangjuk is de wet, daarom moet men voortdurend aandringen op regeling bij de wet. Laat ons de heer F. v. d. P. en alle vertegenwoordigers op het hart drukken, dat,in dien de hand niet gehouden wordt aan delhans aangenomen wet, zij op eene nieuwe agrarische wet aandringen. De heer J. D. Fransen van der Putte repliceert op de door den heer v. N. gehouden rede. liet is hem een genoegen den heer v. Nierop weder eens te hooren spreken nadat hij dit een paar jaar heeft moeten missen, en hij acht zijn reis naar Amsterdam alleen daardoor reeds genoeg beloond, maar de rede van deD heer v. N. is niet veel saeks, zeer geschikt voor het groote publiek, maar niet voor hen die met het eigenlijke der dingen beter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1