rerzoj
iet hei
leentt
en ee
ef me
ar bei
I hie
ur Ti
i is b
welt
mat
ïn jai
en gi
;edaa
hen
kwat|
nissi:
maa
a-coc
op
epid
in t
an de akte van beschuldiging is het volgende
ileend
ip Dingsdag 15 Februari jl., des namiddags
rd i; ie| halfvier, zag de koopman J. H. Keiler, wo
nde aan de westzijde der Schie, te Rotter-
dat er iemand aanbelde bij de aandeover-
ie der Seine wonende 78-jarige weduwe Van
ingerde. Eerst bij een tweede bellen werd de
deur geopend, maar de bewoonster scheen
jjkbaar op den bezoeker niet gesteld en toonde
|ïn niet in huis te willen hebben. De besch.,
ant deze was het) wrong zich nu door de
lil' geopende deur en betrad, kennelijk tegen
|n wil der weduwe, hare woning. Keiler nu,
alles gezien had en wist dat de weduwe al-
ii te huis was, kreeg kwaad vermoeden en
llastle zijn knecht P. Van Nieuwkerk derwaarts
gaan over de bevrozen Schie, terwijl hij zelf over
dichtbijzijnde brug zijn knecht volgde.
Dan te laat zij vonden een lijk! Althans
Bn lichaam zonder de minste beweging, achter
over liggende, met gebogen knieën en de elle
bogen rustende op den vloer, terwijl de kleede-
I n waren opgeslagen. Men nam het lichaam
op, beproefde nog de levensgeesten op te wekken,
dan vruchteloos een lijk slechts werd nu, gelijk
lik door den graanhandelaar Van der Dussen en de
politie-agenten Steinmetz en Hertzig werd ge-
en, op een bed nedergelegd. Eenige losse cen
ten werden om de verslagene heen op den grond
levondeu. De geneesheer K. F. Broinan, ter plaatse
ontboden, zag hoewel er weinig licht in de
ledstede viel dat aan den hals van het lijk
len blauwe striem te bespeuren was, terwijl
l ort daarna aan de linkerzijde van den hals,
Ier zijde van den strot, eene lichte roode vlek,
Jvelke sporen van geweldpleging droeg, door den
te ei I nede-verschenen dokter li. Van Vollenhoven
verd opgemerkt.
Spoedig daarop werd het lijk, op last der po-
itie, naar het Ziekenhuis overgebracht en daar
loor twee deskundigen, de heeren Drs. Riender-
loff en U. Betz, op rechterlijk bevel in- en uit
wendig geschouwd.
Die schouwing leidde er toe dat genoemde des
kundigen zich gerechtigd achtten te verklaren,
op grond van de door hen waargenomen ver
schijnselen, dat de dood der vrouw eenig en al-
leeu het gevolg was van verstikking eu meer in
het bijzonder van verworgiug door middel van
het toeknijpen van den hals met de hand van
een volwassen mensch.
Iumiddels was de besch., wiens vlucht verij
deld was door de agenten van politie Judels eu
Speelman, gearresteerd eu naar het politiebureau
Leïeid; onder weg gal' hij een der agenten een
sleutel over, die op de voordeur pastte en beant-
Ewoordde diens vraag, wat hij had uitgevoerd,
Imet de verzuchting: „Ik heb een groot kwaad
[gedaan, maar ik durf het niet zeggen."
Aan het politiebureau werd bij lijf-visitatie op
hem bevonden een koralen beursje, waarin
I 12.75 aai. zilveren 'specie, welk beursje, volgens
verklaring van mej. Alida Philippiua Halberstadt,
die niet de verslagene sedert 20 jaren bevriend
was, reeds zeer lang in het bezit van mej. Van
Wingerde geweest was.
De besch. had bij genoemde visitatie nog ge
tracht het beursje aan het oog zijner bewakers
te onttrekken en had 't hun slechts met grooten
weerzin overgegeven. Tot zoover vooralsnog de
verklaringen van getuigen. Laat ons ten slotte
hooien wat de ongelukkige zelf bereids heeft
medegedeeld.
Na aanvankelijk aan den commissaris van
politie te hebben verklaard, dat hij had gehandeld
in overleg met zekeren Cornelis Van Galen en
dat die persoon hem het. beursje met geld had
gegeven, heeft hij deze beweringen als leugens
weersproken en toen, zoowel aan genoemden
ambtenaar als aan den rechter van instructie
opgegeven, ,/dat hij, reeds sedert eenige dagen
geen werk eu geen geld meer hebbende, Dins
dag 15 Maart, omstreeks 2 uren des namiddags,
het huis in de Lange Lijnstraat te Rotterdam,
waarin hij sedert eenige weken intrek had ge
nomen met zijne bruid, die daar zeven dagen te
voren bevallen was, had verlaten, om werk te
gaan zoeken, maar door een polderwerker, dien
hij ontmoette, eu die hem slechts van aanzien
bekend is, in eene herberg in de Zandstraat is
onthaald op een paar borrels; dat hij, nadat de
andere zich had verwijderd, de Schiekade is op
gegaan, daar hij zich inmiddels had herinnerd,
dat aan het einde van de Schie „een rijke juf
vrouw" woonde, voor wier deur hij in den vori-
gen zomer zand had gelost voor den aanbouw
van de. cellulaire gevangenis en van welke juf
vrouw hem toen ter ooren was gekomen dat zij
geld uitleende op interest van 10 of 15 pCt.,
willende hij zich na tot haar wenden, om geld
ter leen te vragen; dat ter hoogte van haarhuis
de zenuwen (waaraan hij veel leed) hem over
vielen weshalve Inj is doorgeloopen en op een
open schuit in de Schie, bij de Heulbrug liggende,
heeft uitgerust; dat, zoodra hij genoegzaam was
hersteld, hij regelrecht op het huis der weduwe
(zijnde hem bij naam bekend) is aangeloopen en
heeft gebeld, waarop de deur werd opengemaakt
door eene oude vrouw, die zonder naar de reden
zijner komst te vragen hem toevoegde„kom
binnen"; dat toen hij hieraan had voldaan en
de jufvrouw de voordeur had dichtgemaakt,
zij hem heeft gevraagd: „wat mot je", waarop
door hem is geantwoord„ik wou je verzoeken,
jufvrouw, om een gulden of zes, daar ik in groote
armoede zit, daar mijne vrouw bevallen is, en
dan moet u maar zeggen hoeveel interest u moet
hebben"; dat hij dit nauwelijks had gezegd of
zij begon verschrikkelijk te schreeuwen, waardoor
hij, besch, angstig is geworden en dat hij haar
toen de linkerhand op den mond heeft gelegd om
haar het schreeuwen te beletten dat zij echter toen
nog veel harder is gaan schreeuwen, waardoor bij
nog uieer beangst is geworden en vooral zenuw
achtig, terwijl hij ook niet recht nuchter was, haar
bij de keel heelt gegrepen, waarop zij bijna onmid
dellijk op den grond is gezakt; dat hij zich niet
het juiste oogenblik weet te herinnereu, waarop hij
de verslagene het beursje uit den zak heeft geno
men; dat op hetzelfde oogenblik, dat de jufvrouw
neerzeeg, er hard aan de voordeur werd gebeld
en geklopt, waarop hij zich ijlings naar het ach
tergedeelte van het huis begaf, om te zien, of hij
ook ontvluchten kon; dat de jufvrouw toen nog
leefdt; dat hij, in de achterkamer komende, agen
ten van politie in den tuin zag, en daarop naar
buiten is gegaan en door hen is gearresteerd
en eindelijk, dat. hij zich wel herinnert,dat toen
hij de deur wilde uilgaan een sleutel in het slot
aanwezig was, maar dat hij niet weet, wat hij
met dien sleutel heeft verricht.
Een stoute diefstal werd Zondag jl. aan het
station te Maastricht gepleegd. Een reiziger, des
namiddags van Antwerpen aangekomen, had, ter
wijl hij in de stad bezoeken ging alleggen, aan
de zorg van een commissionair in dienst van den
GrandCentral-Spoorweg drie collis goederen toe
vertrouwd, welke hij dienzelfden avond weder
zou komen afhalen, wanneer hij zich met den
trein naar Aken begaf. Men denke zich zijne
ontsteltenis, toen hij des avonds van den com
missionair moest vernemen, dat een der collis,
een koffer, bevattende papieren van waarde, ver
dwenen was. De directie van den Grand-Central
heeft beloofd het noodige onderzoek te zullen in
stellen. Daar de bewuste commissionair echter in
dienst is van de administratie en de onderschei
dende teekenen daarvan draagt, meenen wij dat
het bestuur ten deze verantwoordelijk is en den
reiziger schadeloosstelling behoort te verleenen.
Op den 15d,n dezer zal voor het Provinciaal
Gerechtshof in Noord-Holland terechtstaan Agnes
V., oud 25 jaren, dienstbode, wonende te Haarlem,
ter zake dat zij op 25 December 1869, des avonds
te ruim negen uren, ten huize alwaar zij als
keukenmeid te Haarlem diende, bevallen zijnde
van een levend voldragen kind van het mannelijk
geslacht, dat kind bij zijn eerste krijten den hals
met de handen heeft omvat en het den strot
heeft toegedrukt en aldus door verstikking van
het leven heeft beroofd en zulks na vooraf het
voornemen te hebben opgevat, om het kind, waar
van zij zwanger was, indien het bij de geboorte
leefde, te dooden. Zij wordt mitsdien beschuldigd
van kindermoord, voor de eerste maal door de
ongehuwde moeder gepleegd. De beschuldigde
erkent het haar ten laste gelegde en zal worden
bijgestaan door den haar toegevoegden advocaat,
Mr. P. Pet.
BUITENLAND.
Fraukrjj k.
Het eerste parlementair kabinet van het kei
zerrijk heeft het zoo goed als afgelegd. De heer
Daru is ook al tot het bewustzijn gekomen dat
het langer onbestaanbaar was tot de raadslieden
der kroon te belmoren, nadat de heer Buffet, die
met hem meer bijzonder den muur tegen het per
soonlijk gezag uitmaakte, zich teruggetrokken had.
Ook hij heeft thans zijn ontslag ingediend. Meu
kan dit gereedelijk als een feit beschouwen, nu
het Journal des Dèbals daarvan een stellig bericht
behelst. De heer Daru zoo deelt dit invloedrijk or
gaan mede, heeft Dinsdag 11. zijn portefeuille ter
beschikking van den Keizer gesteld. Het ontslag
werd niet aangenomen. De Keizer verzocht den
heer Daru mondeling, nog eens rijpelijk te over
wegen alvorens zijn besluit te handhaven, en
verleende hem een beraad tot morgen te drie
tiren.
Dit dubbel ontslag sleept zouder twijfel den
val van het kabinet van den 2del> Januari na zich,
alsmede een breuk tusschen de twee centrums in
het Wetgevend Lichaam, waaruit het kabinet is
ontstaan.
De vorm van het plebisciet en de dag waarop
het volk daarover uitspraak zal moeten doen, zijn
vastgesteld in een kabinetsraad, die Dinsdag op
de Tuileriëu werd gehouden. De stemming ge
schiedt op Zondag den Sslm Mei en de vragen
waarover gestemd zal worden zullen twee pun
ten behelzen: de erfelijkheid vau het Napoleon
tische stamhuis en de aanneming van het nieuw
constitutioneel stelsel, dat alle andere hervormin
gen uitsluit die niet in het senatus-consult
begrepen zijn.
Over het aftreden van Bullet zegt de Peuplc
Frangais, dat het beter geweest ware, als hij zijne
bedenkingen tegen art. 18 van het senatus-consult
(waarbij den Keizer het recht toegekend wordt
het volk over wijzigingen in de constitutie te
doen stemmen) dadelijk bekend gemaakt had.
Maar het is zeer natuurlijk, dat hij niet aan het be
wind wil blijven, nu het beroep op het volk, waar
mee hij zich niet kan vereenigen, gedaan zal
worden. Zijn aftreden maakt, dat in het vervolg
Ollivier alleen op het rechtvr-centrum rekenen
kan. De Constitutionnel noemt het verwonderlijk,
dat B. na tot de indiening van het senatus-con
sult en tot het plebisciet medegewerkt te hebben,
het met zijne ambtgenooten niet eens is over het
constitutionneele prerogatief des Keizers om een
beroep op het volk te kunnen doen. De Temps
vindt het daarentegen volstrekt niet verwonder
lijk. Het ontwerp van het senatus-consult was op
gemaakt, zouder dat men aan een plebisciet dacht,
of juist om het overbodig te maken. De vrienden
van den min. van financiën verzekeren, dat hij
in onkunde gehouden werd van de intriges, die
aan een parlementair kabinet een maatregel op
gedrongen hebben, die ten eenenmale in strijd
is met het representatief systeem. Nu wilde Buf
fet, dat ten minste in het vervolg ieder plebisciet
eerst in de Kamers behandeld zoude worden. Het
verdient slechts lof, dat hij zijn ontslag genomen
heeft, toen de Keizer op dit punt geene conces-
siën wilde doen. De Patrie noemt de handel
wijze van Buffet niet zoo rond en parlementair, als
uien van hem verwachten mocht. Hij iseenigszins
te kort gekomen aan deeischen van politiek gezond
verstand en liefde voor het algemeene welzijn.
Het Journal de Paris betreurt het, dat het werk,
dat het kabinet van 2 Jan. te doen heeft, door
deze uittreding in gevaar gebracht wordt. En het
maakt zich vooral ongerust, dat, B. afgetreden is,
omdat hij meent, dat de parlementaire verove
ringen niet beveiligd zijn tegen een opkomenden
lust om het persoonlijk gezag te herstellen. Men
kan hem niet genoeg geluk wenschen, dat hij
de oude en bijna vergeten traditie van ministers,
die eene eigen opinie hebben, heeft doen herle
ven, van ministers, die de macht slechts begee-
ren in het belang van de denkbeelden, die zij
op zich genomen hebben, ingang te doen vin
den. De Liberie zegt, dat de crisis nog niet
geëindigd is. Daru acht zich wel verplicht op dit
oogenblik zijne ambtgenooten niet te verlaten,
maar hij is een verklaard tegenstander van art.
13, terwijl de Keizer daar geen de minste wijzi
ging in gebracht wil hebben. De tloniteur zegt,
dat Rouher, die door vier dagbladen en door
aanhoudende intriges het kabinet van 2 Jan.
ondermijnt, nu triumfeert. Een minister is reeds
gevallen en ongetwijfeld zullen meerdere volgen.
En dan Rouher als minister-president dat
durven zij die het wenschen, wetende hoe im
populair hij is, niet eens voorslaan. Het plebis
ciet brengt groote gevaren, niet alleen voor het
Keizerrijk, maar ook voor de maatschappij. Voor
eenige dagen meende inen nog, dat men te kie
zen zou hebben tusschen een keizerrijk Rouher
en eeu keizerrijk-Ollivier. Thans is het antwoord
onverschillig geworden. Het blad betreurt, dat
Ollivier, aan wiens talent en eerlijkheid het niet
twijfelt, zoo verblind is van niet elders zijne
bondgeuooten te zoeken.
Kerkcljjke Staat.
Het vaticaansch concilie heeft, blijkens ofiïcieele
berichten, in het Comilé-General van 0 April
een deel van het derde hoofdstuk der voordracht
betreffende geloofszaken bij ruim vijftig onder
scheiden stemmingen, nagenoeg eenstemmig aan
genomen het is daarop uiteengegaan, met het
voornemen om den volgenden dag dat hoofdstuk
tot afdoening te brengen. Verder leest ineninde
aangehaalde berichten het volgende
„De openbare zitting van het concilie, die op
Paasch-Maandag was gesteld, zal niet plaats heb
ben; zij is verschoven tot den Zondag quasimodo
(24. April). Eene reden voor dit uitstel ligt in de
afwezigheid van verscheiden prelaten, die zich
in de noodzakelijkheid hebben bevonden om
voor de plechtige verrichtingen der heilige week
naar hun diocese terug te keeren, en welke ter
stond daarna weder te Rome zullen komen."
De twee broeders Leman, Israëlieten van Lyon,
die op eene wonderdadige wijze tot het katholicisme
zijn bekeerd en priester geworden, maken sedert
eenigen tijd groot misbaar in de dagbladen. Zij
willen hunne voormalige geloofsgenooten even
eens bekeeren, en maken daarom lange brieven
over den Messias enz. publiek. Deze beide abten,
die thans in Rome zijn, hebben zich vóór eeni
gen tijd tot de vaderen gewend met het verzoek,
dat het concilie zich over de ongelukkige Joden
Ontfermen en hen bekeeren zou. Het is hun nu in
derdaad gelukt 506 bisschoppen te bewegen om
een postulaium te onderteekenen, hetwelk luidt
als volgt: „De hieronder gemelde vaderen ver
langen van het heilige oecumenische vaticaansche
concilie ootmoedig en dringend, dat het de genade
hebbe om door eene vaderlijke uitnoodiging het
zeer ongelukkige Israëlietische volk tegemoet te
komen, namelijk, door den wensch uit te spreken
dat de Israëlieten, eindelijk eens een even ver-
geelsch als lang wachten moede, zich haasten
zouden om den Messias, onzen Heiland Jezus
Christus, die wezenlijk de aan Abram beloofde
eu door Mozes aangekondigde Messias is, te er
kennen waardoor zij de Mozaïsche wet zouden
voltooien en bekronen, zonder haar te veran
deren." In den considerans van dit postulatum
wordt gezegd
„Genoemde vaderen koesteren de zoete en in
nige hoop, dat deze zachte en eervolle wensch
met behulp van den Heiligen Geest door vele
zonen van Abraham goed zal worden opgenomen,
omdat de hinderpalen welke hen tot dusverre
weerhielden gedurig meer verdwijnen, sedert de
oude scheidsmuren zijn gevallen"
De gebroeders Leman hebben de eer gehad
hun verzoekschrift met de bijeengezamelde on-
derteekeningen aan den paus te overhandigen,
die beloofd heeft het postulatum zelf aan den
secretaris van het concilie te geven Bijzonder
veel vertrouwen in de werking er van schijnt
echter de heilige vader niet te koesteren, want
hij heeft gezegd: „wanneer de wijnoogst niet
geheel zal worden binnengehaald, misschien zal
de hemel dan toch eenige druiven doen lezen."
Men ziet het, nadat het concilie vruchteloos
heeft aangeklopt bij de niet-Katliulieke christenen
wendt het zich tot de Israëlieten. De Turken
hebben nu ook nog eenige kans
TKLEGUAAIM i:>.
Parjjs, 13 April. Men zegt dat de aftreding des
heeren Daru, als minister van Buitenlandsche
Zaken, zeker is. Men verzekert dat dientengevolge
het zenden eener nota naar Rome uitgesteld is.
De politiek ten opzichte van het concilie wordt
nu afwachtend.
In het Wetgevend Lichaam heeft de heer
Ollivier, in antwoord op een vraag van den heer
Lefèvre Pontalis, verklaard, dat nog niets bepaald
is omtrent de bijeenroeping van het Hooge Hof
van Justitie, om uitspraak te doen in de zaak
van Prins Murat, die indertijd zekeren Comte
geslagen heeft. De minister voegde er bij, dat hij
hoopte dat de zaak geschikt zal worden.
In antwoord op eene interpellatie van den heer
De Kératry over de wijze der benoeming van de
maires, gaf de heer Ollivier te kennen, dat deze
quaestie beslist zal worden door het Wetgevend
Lichaam. De minister gaf vervolgens de Kamer
in overweging, uiteen te gaan tot na de stemming
over het plebisciet, die den 1"°° of 8,le° Mei zal
plaats hebben. De Regeering stelt de Kamer voor
de zitting tot na dien lijd te verdagen, omdat zij
gelooft dat de meeste afgevaardigden te midden
hunner kiezers verlangen te zijn op het oogen
blik, dat de stemming plaats heeft. De Regeering
heelt, uit achting voor de Kamer, zelve de zit
ting niet willen verdagen.
De heer Jules Favre antwoordde dat de reden,
die de minister heeft opgegeven voor het wen-
schelijke dat de Kamer uiteenga, onvoldoende is.
Zoo de Kamer het voorstel aanneemt dan doet
zij als ff ware afstand van haar recht bijeen te
zijn in gewichtige oogenblikken. De spreker gispte
verder de handelingen van het ministerie, dat
veeleer dan de Kamer een ontbinding tegemoet
gaat.
De heer Ollivier hernam dat het Ministerie
allen mogelijken eerbied voor de rechten der
Kamer heeft. Het durft overigens voor de rust
des lands bij de volksstemming instaan. Het ple
bisciet is een werk, dat een staat van zaken duur
zaam zal grondvesten. De ministers zijn altijd
trouwe dienaren van de vrijheid geweest. Zij
nemen de verantwoordelijkheid voor hunne da
den gaarne op zich.
Het voorstel der verdaging is met 193 tegen 63
stemmen aangenomen. De zitting is daarop ge
schorst.
LAATSTE BKKICHTEiV.
Wij vernemen dat Z. M. de Koning op Dinsdag
22 dezer H D. gewoon jaarlijksch bezoek aan de
hoofdstad brengen zal.
's-GiiAvtuHAGK, 19 April De heer Mr. Sibout
Schmolck, vice-president van het provinciaal ge
rechtshof in Zuid-Holland, viert heden het 25jarig
jubilé van zijne betrekking tot dat Hof, eerst als
raadsheer later als vice-president. Den 30,en April
1845 werd hij als zoodanig plechtig geïnstalleerd.
Bij deze gelegenheid zijn hem van verschillende
zijden bewijzen aangeboden van de innige hoog
achting die hem algemeen wordt toegedragen.
Men hoopt dat het den heer Schmolck gegeven
zij nog lang eene betrekking te vervullen (voor
zitter van de burgerlijke kamer van het hul') die
hij met zooveel zorgvuldigheid en waardigheid
een reeks van jaren bereids bekleeden moeht.
Te 2 uren hebben al de leden van de rech
terlijke macht zich naar de woning van den
heer Mr. S. Schmolk begeven, ten einde dien
heer met de viering van zijn jubilé geluk te
wenschen.
Z. M. heeft na afgelegd vergelijkend examen
benoemd tot surnumerairs bij de administratie
der dir. in en uitgaande rechten en acc., de hee
ren: H. Camerlingh, te HilversumJ. Volkmaars,
te Amsterdam; R. Van Assum, te Roozeudaal;
J. H. A. Bouman, te Kralingeu; G. J. J. Greida-
nus, te Heerenveen; L. L. Verboon,te Maastricht;
M. J. Romer, te Oudewater; W. C. Kantelaar,
te Zwolle; H. J. Lamoraal Wichers, te Rotter
dam; en J. Sypkens, te Rotterdam.