ijnp. vermoedens mede aan den maire der ge>
i, d meente, die er dadelijk bericht van zond aan den
commissaris van politie van het kanton Sceaux.
a ingewonnen berichten bleek het, dat de
oeder van den overleden jongen iemand was
u een zeer slecht gedrag en dat zij in verbo-
n gemeenschap leefde met een zekeren L., die
eneens iu een slechten reuk stond. Nadat men
|en ondervraagd had, zijn zij gearresteerd en
r beschikking van de justitie gesteld.
BUITENLAND.
tge
ïl
1 v!
aar
are
ie
ga;
:eit>
chil
Frankrjj R.
Het Wetgevend Lichaam heeft gisteren met 227
gen 18 stemmen een motie van orde aangeno-
,en, waarmede de regeering zich vereenigd had.
Deze motie van orde Inidde: „De kamer ge
hord de verklaringen der regeering en ver
trouwende in hare gehechtheid aan den keizer
den parlementairen regeeriogsvorm, gaat over
t de orde van den dag."
De discussie die daaraan voorafging was zeer
tvoerig. De heeren Gambetta, Ullivier en Jules
111011 hielden zeer belangrijke redevoeringen.
De heer Jeröme David opende het debat met
Ben rede ten gunste van het plebisciet. Deze rede
Jol gemeenplaatsen en bandliieiten, had tot ge
il olg het tot de orde roepen van den heer Pelle-
I in, die op de ziusiiede van den heer David
Ide keizer heeft orde, regelmaat en vastheid ge-
j iicht", uitriep: „zeg liever schande en misdaad."
vervolgens was de heer Gambetta aan het woord.
I)e spreker viel het plebisciet in den vorm, waarin
de Regeering het wilde gieten, hevig aan. Hij
Leschuldigde haar het volk aan gevaarlijke proef
nemingen te willen blootstellen, hetgeen zeer
vreed zou zijn; vervolgens betoogde hij dat een
oed monarchaal stelsel onvereenigbaar was
Jnet een stelsel om iedere wijziging in de grond
wet aan eene volksstemming te onderwerpen,
i'en slotte was spr. van oordeel, dat het ministerie
een senatus-consult geleverd had, dat niet aan
de wenschen der natie tegemoet kwam en den
Lchijn aannam, iets te geven dat het inderdaad
liet gaf.
,j Algemeen dacht men thans een ministerie te
Jiebbeu, dat het persoonlijk gezag geheel zou ont
wapenen, maar het heeft daaromtrent een ieder
eleurgesteld.
De minister Ollivier kwam tegen de bewering
rwel'P» dat Frankrijk thans nog door een persoonlijk
pestuur wordt gedrukt en trachtte aan te toonen
lat de rechten van de Kamer niet gekrenkt wol
len. De minister wijst er op, dat de politiek die
Ie heer Gambetta wenschte te volgen eene glib-
lievige was, terwijl die van de regeeruig op onder
vinding steunde. Hij houdt staande dat de voor
uitgang door en met het keizerrijk mogelijk is
eu verzoekt de Kamer eene regeering te onder-
teunen die vooruit wil en vooruil gaat.
De heer Jules Simon legde er zich voornamelijk
lip toe, te bewijzen dat het onmogelijk is eene
j levolkiug uitspraak te laten doen over de 82 artike-
eu van het senatus-consult.
Hierop werden de beraadslagingen gesloten.
p)r waren twee motiëii van orde voorgesteld. Een
I inderteekend door de leden van het rechter-cen-
rum, die een blijk van vertrouwen inhield ;een
weede, onderteekend door de linkerzijde, die de
Intrekking van het senatus-consult voordroeg,
jinidat het in strijd was met de beginselen van
11789.
Gelijk wij reeds boven hebben vermeld, is de
eerste met 227 tegen 43 stemmen aangenomen.
ijl
sete
i ei
om
ei
wi
ie
jevt
jot
ebbi
s dl
voo
i mij
log:
it hi
iplit
iego
,m s
irroi
erto:
e pt
bi
iel v
do
«tal
er o
item
e la«
iel j
in
ar
rebbi
m
ht
te d
ij lie
tol
j wj
pier
er il
lilie
n .9'
uil
an S
le
-erzc>
te
•leeo
de 1
eein
tar I
1 rei
I koi
icht
;en 1
le d<
Promotie
TELEGRAMMEN.
Weeoen, 6 April. De clubs der linkerzijdeen
der uiterste linkerzijde in den Rijksraad zijn
overeengekomen oui vóór de sluiting der zitting
een adres aan den Keizer te richten.
De heer Brestel heeft ten stelligste geweigerd
andermaal als lid van het Kabinet op te treden.
Parijs, 6 April. De Kamer heeft de discussie
over de wet tot regeling van het contingent uit
gesteld tot den 8,U!D dezer maand. De heer Pelle-
tan heeft het woord gevoerd over de aJgemeene
discussie betreffende de wet op de drukpers-over
tredingen. Hij wees op de ontoereikendheid van
het ontwerp, en drong ten slotte aan op de uit
vaardiging eener amnestie ten gunste van alle
staatkundig veroordeelden.
De Senaat zal waarschijnlijk het Senaats
besluit bij acclamatie aannemen.
Londen, 6 April. De Engelsche regeering heeft
geprotesteerd tegen de nieuw ontworpen Griek-
sche leening van negen millioen drachmen, op
grond dat het tractaat van 1832 aan Griekenland
de verplichting oplegt, om den interest van de
door de drie beschermende mogendheden ge
waarborgde leening te voldoen vóór de rente
van elke andere leeniug.
Jïadrid, 6 April. In de Cortes is een voorstel
van den heer Figueras, strekkende om ophelde
ring te verzoeken betreflende de ministerieele
crisis, met 162 tegen 41 stemmen verworpen.
De ministers Rivero en Sagasta beweerden, dat
er volstrekt van geen crisis sprake is, en dat in
tegendeel volmaakte eendracht in het Kabinet
heerscht.
Leiden, 7 April. Bevorderd tot doctor in de
rechten de heer L. De Vries Fejens, geb. te
Leeuwarden, met Stellingen.
Utrecht, 6 April. Heden werd aan deze hoo-
geschool bevorderd tot doctor in de godgeleerd
heid de heer H. Rost, predikant te Rhenoy
en Gellecum (prov. Gelderland) na verdediging
van een academisch proefschrift, getiteld uThascius
CaeciliusCyprianus, bisschop van Carthagokerkva
der en martelaar der derde eeuw", en tot docter in
de rechten de heer S. P. J. A. Van Hoogstraten,
geboren te Utrecht, na verdediging van Stellingen.
Gemeenteraad.
Zitting van heden.
Geopend te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeeiter.
Tegenwoordig de heeren Stoffels, Tollens, Hubrecht,
Hoog, De Fremery, Harte velt, Goudsmit, Tieleman,
Lezwijn, Le Poole, Buijs, Bijleveld, Dercksen, Schel-
tema, Du Rieu, Cock, Verster, Van Heukelom, Van
Outeren, Krantz, Van Wenzen en Wttewaall.
Afwezig met kennisgeving, de heer Eigeman.
De notulen van het verhandelde in de zitting van
19 Maart 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De heer Scheltema vraagt en bekomt verlof alvo
rens de puuteu van behandeling aan de orde komen,
eene interpellatie tot B. ea W. te mogen richten.
Spr. betoogt dat de laatste brand bij den meubel
maker Randoe opnieuw de noodzakelijkheid aange
toond heeft voor de herziening van de verordening op de
brandweer. Met feiten, waarvan hij zich zelf overtuigd
heeft, tracht spr. aan te toonen, zonder een blaam op de
brandweer te willen leggen, dat het diea nacht niet
is toegegaan zooals het behoorde. De spuiten wer
den ongeregeld bediend en er waren vele spuitgasten
en schutters afwezig, hetgeen hij toeschrijlt aan het
laat alarm maken.
De hoofdoorzaak hiervan ligt z. i. in onze veror
dening op de brandweer, en voornamelijk in de be
palingen, waarbij de dienst aan de spuit volkomen
vrij wordt gelaten en dat de brandspuitgasten na
dne uren werkzaam te zijn geweest, betaald wordeu.
Met voorbeelden heldert spr. de slechte werking van
beide bepalingen op.
Op grond van een en ander vraagt hij, of men
binnenkort kan tegemoet zien, dat B. en W. de
hand zullen slaan aan deze hervorming. Zoo niet dan
zal hij een voorstel tot dit einde doen.
De Voorzitter geeft te kennen, dat B. en Ws. juist
eenige dagen voor het uitbarsten van bedoelden
brand zich de vraag gesteld hebben, of de bewuste
verordening eene herziening behoorde te ondergaau.
B. en Ws. kwamen tot eene ontkennende be
antwoording, omdat zoodanige hervorming iü nauw
verbaud staat tot den schutterlijken dienst. En daar nu
een wet op dit laatste stuk spoedig mag worden te
gemoet gezien, meenen B. en Ws. dit onderwerp tot
dien tijd te moeten aanhouden. De Voorzitter weer
spreekt vervolgens dat de orde bij den laatsten brand
te wenschen overliet. Zonder te willen ontkennen,
dat de tijdige opkomst van de brandweer wel wat
te wenschen overliet, meent hij dat alles goed in het
werk is gegaan, en dat er eerder reden voor tevre
denheid dan van afkeuring bestaat, daar de brand,
die zich ernstig liet aanzien, in betrekkelijk korten
tijd is bedwongen. Overigens zijn B. en Ws. reeds
te rade gegaan om voor het vervolg te zorgen, dat
bij brand de brandweer zoo spoedig mogelijk bijeen-
kome. De commissaris van politie heeft hun eene
regeling voorgesteld, die, wanneer zij ingevoerd wordt,
zeer gunstig zal werken. Daardoor zou ieder nacht
wacht voorzien worden van een blikken busje, waarin
zich de namen zulleu bevinden van de inwoners, die
in hun wijk hoe dan ook tot de brandweer in be
trekking staan, opdat zij dadelijk kunueu gewaar
schuwd worden. (Wij voegen hierbij dat zoodanige
regeling te 's Gravenhage sedert vele jaren uitste
kend werkt Red.)
De heer Scheltema vermoedt, dat, als men op eene
nieuwe schutterijwet wil wachten, men nog lang zal
kunnen wachten. Overigens ziet hij de noodzakelijk
heid er van niet in, want men kan evengoed eene
verordening maken, die op de verwacht wordende
schutterijwet past. Hij houdt overigens vol, dat de
blussching van den brand zeer onregelmatig is toege
gaan, en herbaalt, dat hij dit volstrekt niet wijt aan
de brandweer, maar aan het vicieuze der verordening.
De Voorzitter geeft te kennen, dat hij een en an
der, maar vooral de vraag- nopens wijziging der ver
ordening, andermaal bij Burg. en Weth. in behan
deling zal brengen. Indien deze dau al de ontijdig
heid der wijziging blijven betoogen, dan belet den
heer Scheltema of andere leden niets, eeu voorstel in
dien geest bij den Raad in te dienen.
De heeren Hubrecht, Tollens en Stoffels, die bij
den brand tegenwoordig waren, betuigen eenparig
dat zij eerder een woord van dank dan van beris
ping voor de brandweer hadden verwacht. De brand
weer had zich h. i. alleruitstekendst gedragen, en
ondanks de afwezigheid of het laat opkomen vau
.enkele spuitgasten, ging alles geregeld in het werk.
De discussiën worden hierop over dat incident ge
sloten.
Mededeeling van ingekomen stukken
a. Eeoe resolutie van Gedep. Staten, houdende
goedkeuring van een raadsbesluit bevorens genomen;
b. Missive van mevrouw de weduwe Barkey, geb.
Coops, waarbij zij kennis geelt de benoeming van
regentesse voor het Heilige Geest of Arme Wees- en
Kinderhuis aan te nemen; en
c. Missive van den administrateur van de Hol-
landacbe IJzeren-Spoorweg-Maatschappij, waarbij hij
mededeelt dat de ontwerpen voor de vergrooting van
het stationsgebouw alhier onderhanden zijn, en dat
door de Maatschappij bij de regeering een plan
aanhangig is gemaakt tot wijziging van de vertrek
uren voor deu a. s. zomerdienst, waardoor o. a. voor
Leiden eene rechtstreeksche gemeenschap geopend
wurdt op de treinen die naar Duitschland loopen.
[Een bode komt binnen met het bericht, dat er
brand ontstaan is op de Haarlemmerstraat. De
heer Hubrecht, wethouder voor de fabricage, ijlt
daarheen
Aan de orde is:
1°. Benoeming van den stadsdokter. Dr. G. Zaal
berg wordt herbenoemd.
2°. Benoeming van den stads-chirurgijn. Dr. J.
Van Kaathoven wordt herbenoemd.
3°. Benoeming van een amanuensis voor natuur-
en scheikunde aan de hoogere burgerschool.
[Een bode komt buiten adem den voorzitter mede-
deelen, dat er geen alarm behoeft gemaakt te worden,
daar de brand reeds onderdrukt is
De Voorzitter deelt de vergadering mede, dat de
brand is ontstaan bij Duchateau op de Haarlemmer
straat, maar dat die zich bepaald heeft tot het bo
venste gedeelte der woning.]
Tot amanuensis wordt gekozen de heer A. Inge-
negen, met veertien stemmen. De heer Hartwijk be
komt negen stemmen.
4°. Adres van Dr. P. L. Muller, houdende ver
zoek om eervol ontslag als leeraar aan de gemeente
instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs.
Dit wordt verleend.
5°. Twee staten van af- en overschrijving op de
gemeente-begrooting van 1869. Deze worden goed
gekeurd.
6*. Missive van B. en Ws. van Haarlem, tot uit
breiding der scheiding ten opzichte van het jaagpad
en de vaart tusscben deze en de gemeente Leiden.
Na eenige discussie wordt deze zaak op voorstel
van den beer Goudsmit, opnieuw in handen gesteld
van B. en Ws. ten einde den Raad nadere inlichtingen
te verstrekken.
7*. Verzoek van den hulponderwijzer J. J. H. Bok
horst, om eene bijzondere bezoldiging of toelage,
gedurende den tijd dat hij in een exceptioneelen toe
stand verkeert.
8°. Verzoek van Hopman en Kuypers, tot het
plaatsen van eene kraan om zware stukken te laden
en te lossen.
De daarop betrekking hebbende beschikkingen van
B. en W8. worden met algemeene stemmen aangenomen.
9°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting
der dienstdoende schutterij, van 1S69; en
10°. Rekeningen over 1869, van
a. het Gereformeerd Minne- of' Arme Oude-Man-
nen- en Vrouwenhuis;
b. de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Deze beide onderwerpen worden met
stemmen goedgekeurd.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergade
ring gescheiden.
STATExN-GENERAAL.
EERSTE KAMER.
Avondzitting van gisteren.
In deze zitting zijn de ontwerpen van wet aange
nomen:
1°. tot verhooging van Hoofdstuk V (Binnenl.
Zaken) der Staatsbegrooting voor 1870. Zeewerken
van Vlielanden
2°. tot intrekking van het Keizerlijk decreet
van 16 December 1811, contenant reglement de police
des polders dans les Departements de l'Escaut, etc.
Zitting van heden.
Aan de orde is de voortzetting der beraadslagingen
over het wetsontwerp tot aanvulliog van art. 62 van
het O. I. Regeerings-Reglement. Agrarische Wet.)
De Minister 'van Koloniën (de heer De Waal)
vervolgt zijne rede van gisteren. Hij komt tot alinea
4, aldus luidende//Grond door inlanders in erfpacht
//en individueel gebruik bezeten, wordt op aanvraag
//van den rechtmatigen bezitter, aan dezen in eigen-
//dom afgestaan, onder de noodige beperkingen, bij
//algemeene verordeningen te stellen en indeneigen-
//domabrief uit te drukken, ten aanzien van de ver-
//plichtingen jegens den lande en de gemeente en
//van de bevoegdheid tot verkoop aan niet iulanders."
De Minister stelt voorop, dat op Java wel dege
lijk de bewijzen zijn van geheel westerschen eigendom
van perceelen aan inlanders behoorende. Hij wijst er
verder op dat de Gouv.-Gen. zonder deze wet, reeds
gronden kan verkoopen, waarop de woonhuizen ge
vestigd zijn en dat Baud reeds te kennen heeft ge
geven, dat verkoop van woonerven aan inlanders
alleszins geoorloofd is, mits de Gouv - Gen. nfwachte
tDtdat zij zich aanmelden en onder voorbehoud van
de zaak niet opzettelijk door te zetten, als dat na-
deelig voor 't gezag zou kunnen zijn. Daarenboven
belet niets het bestuur den Ooslerschen eigendom, d.
i. bet individueel en erfelijk bezit, nu reeds te bren
gen onder de bepalingen, als die voor den eigendom
naar 't Burg. Wetb. voor Ned. Iudië.
Daarna deelt de Min. mede dat hij nog een bun
del papieren met de laatste mijl ontvangen heeft no
pens het onderzoek naar den grondeigendom in de
residentie Bantam en wel over 56 dessa's. En nu
blijkt het dat in 33 dessa's eigendomsbewijzen zeer ver
langd werden en de ïnlauder er grooten prijs op
stelde.
Men heeft gesproken van de gelegenheid, die zich
nu aanbieden zou, om den inlander zijn grond afhan
dig te maken. Vooreerst merkt de Minister op,
dat dit niet slaan kan op de ïnlandsche hoofden,
waarvoor zooveel vrees geopperd wordt; want die
hoofden ziju thans reeds in üe gelegenheid om zich
in 't bezit van gronden te stellen door aankoop. Het
recht nu, hier gegeven is zwakker, en verleent dus
een waarborg te meer tegen misbruik vau de zijde
der inlandsche hoofden.
Maar de Europeanen, de speculanten, de Maat
schappijen en de Chinezen Hier wijst de Aliuister
op de te maken verordening en het bepaalde voor
nemen om in 't Koninklijk besluit op te nemen dat
alle overeenkomsten nopens den overgang van gronden
aan de kennisneming van 't Europeesch bestuur zullen
worden onderworpen, terwijl ook in de Instructie
van den gouv. gen. en in art. 72 Reg. Reglement
waarborgen, organieke bepalingen bestaan tegen mo
gelijk misbruik.
Eindelijk komt de Min. tot al. 5 (bevoegdheid tot
verhuur en ingebruikgeving van grond door inlanders
gan niet inlanders). Ook deze alinea bedoelt de op
ruiming van een gedeelte der koloniale quaestie. En
nu bevreemdt het den Min bedenkingen daartegen te
hooren van de zijde der voorstanders van bet stelsel
van den Bosch, dat bepaald b/rustte op den grondslag
van verhuur en in gebruik geving der gronden.
Aan 't einde van zijne taak heeft de minister nog
eene opmerking ten aanzien van zijn persoon. Hij
heeft zich vroeger wel eens schuldig gemaakt aan 't
schrijven van brochures en aanteekeningen, maar
nergens beeft hij laten doorschemeren, dat hij bezit
ter zou ziju van een middel tot oplossing der kolo
niale quaestie. Hij heeft zelfs de koloniale quaestie
als zoodanig niet eens behandeld. Zijne verdediging
dezer wet geldt dus niet eeue persoonlijke ingeno
menheid met een lang gekoesterd plan. Voorzeker
niet. Daarbij is de minister van nature niet
geneigd over ernstige zaken los been te loopen.
Hij tilt misschien wel wat zwaarder dan menig
ander; hij wikt en weegt zeer en dat wel meer
bij het besef zijner persoonlijke verantwoordelijk
heid, dan om zijn ministerieel leven. In dat volle
besef heeft hij alles nog eens nagegaan en overwo
gen, en, zoo besluit de Minister: //Ik verklaar ten
plechtigste en onder het besef van eene hoogere
verantwoordelijkheid, dat ik de aanneming dezer wet,
zoo voor Nederland als voor Indiëj beschouwd als
weldadig en noodzakelijk. (Plechtige stilte.)
De HEL Messchert v. Vollenhoven, Rochussen v.
Nispen en Cremers repliceer en. De laatste is op de
meeste punten gerust gesteld.
Per Telegraaf.) De Eerste Kamer heeft de Agra
rische wet aangenomen met 25 tegen 12 stemmen.
Voor de HH.: Viruly, Geertsema, Joost van Yollenho-
ven, v. d. Putte, Van Twist, v. Swinderen, v. Meeuwen,
Jordens, v. Beeck Vollenhoven, Schot, Sassen, Bijlandt,'
Nobel, Hengst, Verschoor, Stork, de Vos, v. Steen-
wijck, Fontijn Verschuer, Smit, Saeae van IJsselt,
Hein, Eijsinga, Cremers, Beerenbroek en Blanken-
fa eym.
Tegen: Declercq, v. Kessenich, v. Nispen, Messchert,
Taets, Tonckens, v. d. Oije, Rahusen, Villers de Pité,'
Hart sen, Huydecoper v. JYlaarseveen, en Aylva van
Pallandt.
Afwezig de HH.: Philipse en v. Rhemen. De Ka
mer is op reces gescheiden.
TWEEDE KAMER.
Zitting van heden.
Voortzetting van de beraadslagingen over de wij
ziging der wet van 28 Juni 1854 tot regeling van
het Armbestuur.
Art. 1 wordt zonder discussie noch stemming,
goedgekeurd.
Art. 2 behelst: //Art. 22 van de genoemde wet
wordt gelezen als volgt:
//Het burgerlijk of algemeen, het gemengd armbe
stuur of, bij gebreke daarvan, het bestuur der ge
meente, waar de arme zich bevindt, beslist zonder
beroep op de aanvraag om onderstand dergenen die
verkeeren in het geval bij het vorig artikel bedoeld."
De heer Gratama heeft als amendement voorge
steld, aan het slot van het artikel te voegen eene
nieuwe alinea van dezen inhoud:
//Alleen dan, wanneer blijkt, dat het bestuur eener
gemeente, het burgerlijk of algemeen, of het gemengd
armbestuur iemand op eenigerhande wijze hebben
aangespoord, overgehaald of gedwongen of op welke
wijze ook iu den ruimsten zin hebben doen aanspo
ren, overhalen of dwingeu om van verblijf te veran
deren met het doel dat hij zich zou bevinden in eene
andere gemeente op het oogenblik, waarop hij onder
stand zul behoeven, is de verleeude onderstand ver
haalbaar op de gemeente te wier behoeve die aan
sporingen, dat overhaleu of de dwang zijn geschied.
//Gedeputeerde Staten beslissen het deswege gere
zen geschil."
Uitvoerige discussion hebben over het artikel en
het amendement plaats, welit laatste bijna door alle
leden bestreden wordt. Ook de minister verklaart er
zich tegen, en acüt dat door aanneming er van het
beginsel der wet zou verloren gaan.
(Per telegraaf.) Art. 24 zijn daarna aangenomen,
na verwerping of iutrekkiug van de daarop voorge
stelde amendementen. Morgen voortzetting.
Officieel e Berichten.
Tweede Zitting van den Militieraad.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
LEIDEN,
Doen te wetendat de tweede zitting van den
Militieraad voor deze gemeente wordt gehouden iu
de Lakenhal aan den Ouden Singel, op Maandag den
lldun en Woensdag deu 13döQ April 1870, op eerst-
gemelden dag des voormiddags te half Hen, tot het
doen van uitspraak omtrent alle ln de eerste
zitting niet afgedane zaken, op laats tge meiden
dag des middags te twaalf ureu, tot het doen
van uitspraak omtrent hen, die als plaats
vervanger of nummer ver wisselaar veriaugeu
op te treden; voorts, dat tot bet opmaken der
daartoe vereischte bewijsstukken, van heden at,
ter secietarie dezer gemeente, van des voormiddags
tien tot des namiddags drie uren, de Zondagen uit
gezonderd, wordt gevueeerd; welke gelegenheid de
belanghebbenden worden vermaand zich te nutte
te maken, daar aan den loteling, die reeds bij de
militie is ingelijfd, overeenkomstig het bepaalde bij
art. 70 der wet, dour den Koning, met dan in bij
zondere gevallen, het stellen van eon plaatsvervanger
kan worden vergund.
Eindelijk wordt, ter voorkoming van misverstand,
nog opgemerkt dat de loteling, omtrent wien de
Militieraad in zijne eerste ziitiug reeds uitspraak
heeft gedaan, iVIET in de tweede zittiug oehoett
te verschijnen, len ware hij daarin een plaatsver
vanger of een nummer ver wisselaar uiogt wil
len voorstellen.
Liiden, 2 April 1870.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
LEIDEN,
Gezien de adressen van: a. Pieteb WeijersPz.,
blikslager, wonende alhier, houdende verzoek om eene
smidsvuring te mogen doen plaatsen in zijn winkel
huis aan de Langebiug, wijk IV u°. 463; Petrus
Albertus van oer voorden, schrijnwerker, mede
alhier woonachtig, waarbij hij verzoekt om in het
perceel aan de Heerengracüt, wijk VII n°. 147, een
lournuis te mogen doen plaatsenc. Het dagelijksch
bestuur der Lexdscue Abbeiders-Verkeniging,
daarbij verzoekende om m het winkelhuis ïuduJau-
vossensteeg, geteekend wijk VI n°. 964, eene ko/fij-
branderij te mogen oprigteneu d. Abraham Prins,
koopman, wonende Dinuen deze gemeente, om ver
gunning tot het houden en mesten van twee varkens
in eene schuur achter zijne woning in de Groene-
steeg, wijk VII nu. 647
Doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars
en bewoners van de naastbijgelegene en belendende
panden, ten opzigte der inlurinatiën de commodo el
mcommododoor Burgemeester en Wethouders zal
worden gevueeerd op het Raadhuis dezer Gemeente,
op Maandag den lldoa April aanst., 's voormiddags
te elf urenzullende de belanghebbenden verpligt
zijn hunne bezwaren tegen die verzoeken op dien tijd
in te brengen, terwijl, bij verzuim daarvan, zij ge
houden zullen worden zich tegen die inwilliging niet
te hebben verzet.
Leiden, 5 April 1870.
JLAAT^TE BÜKICHTÜJN.
s'-Guavenhage, 7 April, lieden heeft het Open
baar Ministerie bij den Hoogen Raad der Neder
landen, burgerlijke Kanier, zijne conclusie voor
gedragen in de zaak van de Hollandsche ijzeren
spoorwegmaatschappij, gevestigd te Amsterdam,
eischeresse, tegen den Staat der Nederlanden, in
welke zaak door de gemelde maatschappij van
den Staat gevorderd was vergoeding van schade,
zullende ontstaan voor hare onderneming uit
de aansluiting aan en doorsnijding van ha
ren weg door de lijn van 's-Gravenhage naar
Gouda, waartoe bij Koninklijk besluit aan de
Nederlandsche rijn-spoorweg-maatschappij conces
sie was verleend. De conc'usie, bij ongesteldheid
van den heer procureur-generaal Van Maanen,
uit zijnen naam voorgedragen, strekte tot niet-
ouIvankehjk-verkiaring van de eischeresse iu hare