ijnp. vermoedens mede aan den maire der ge> i, d meente, die er dadelijk bericht van zond aan den commissaris van politie van het kanton Sceaux. a ingewonnen berichten bleek het, dat de oeder van den overleden jongen iemand was u een zeer slecht gedrag en dat zij in verbo- n gemeenschap leefde met een zekeren L., die eneens iu een slechten reuk stond. Nadat men |en ondervraagd had, zijn zij gearresteerd en r beschikking van de justitie gesteld. BUITENLAND. tge ïl 1 v! aar are ie ga; :eit> chil Frankrjj R. Het Wetgevend Lichaam heeft gisteren met 227 gen 18 stemmen een motie van orde aangeno- ,en, waarmede de regeering zich vereenigd had. Deze motie van orde Inidde: „De kamer ge hord de verklaringen der regeering en ver trouwende in hare gehechtheid aan den keizer den parlementairen regeeriogsvorm, gaat over t de orde van den dag." De discussie die daaraan voorafging was zeer tvoerig. De heeren Gambetta, Ullivier en Jules 111011 hielden zeer belangrijke redevoeringen. De heer Jeröme David opende het debat met Ben rede ten gunste van het plebisciet. Deze rede Jol gemeenplaatsen en bandliieiten, had tot ge il olg het tot de orde roepen van den heer Pelle- I in, die op de ziusiiede van den heer David Ide keizer heeft orde, regelmaat en vastheid ge- j iicht", uitriep: „zeg liever schande en misdaad." vervolgens was de heer Gambetta aan het woord. I)e spreker viel het plebisciet in den vorm, waarin de Regeering het wilde gieten, hevig aan. Hij Leschuldigde haar het volk aan gevaarlijke proef nemingen te willen blootstellen, hetgeen zeer vreed zou zijn; vervolgens betoogde hij dat een oed monarchaal stelsel onvereenigbaar was Jnet een stelsel om iedere wijziging in de grond wet aan eene volksstemming te onderwerpen, i'en slotte was spr. van oordeel, dat het ministerie een senatus-consult geleverd had, dat niet aan de wenschen der natie tegemoet kwam en den Lchijn aannam, iets te geven dat het inderdaad liet gaf. ,j Algemeen dacht men thans een ministerie te Jiebbeu, dat het persoonlijk gezag geheel zou ont wapenen, maar het heeft daaromtrent een ieder eleurgesteld. De minister Ollivier kwam tegen de bewering rwel'P» dat Frankrijk thans nog door een persoonlijk pestuur wordt gedrukt en trachtte aan te toonen lat de rechten van de Kamer niet gekrenkt wol len. De minister wijst er op, dat de politiek die Ie heer Gambetta wenschte te volgen eene glib- lievige was, terwijl die van de regeeruig op onder vinding steunde. Hij houdt staande dat de voor uitgang door en met het keizerrijk mogelijk is eu verzoekt de Kamer eene regeering te onder- teunen die vooruit wil en vooruil gaat. De heer Jules Simon legde er zich voornamelijk lip toe, te bewijzen dat het onmogelijk is eene j levolkiug uitspraak te laten doen over de 82 artike- eu van het senatus-consult. Hierop werden de beraadslagingen gesloten. p)r waren twee motiëii van orde voorgesteld. Een I inderteekend door de leden van het rechter-cen- rum, die een blijk van vertrouwen inhield ;een weede, onderteekend door de linkerzijde, die de Intrekking van het senatus-consult voordroeg, jinidat het in strijd was met de beginselen van 11789. Gelijk wij reeds boven hebben vermeld, is de eerste met 227 tegen 43 stemmen aangenomen. ijl sete i ei om ei wi ie jevt jot ebbi s dl voo i mij log: it hi iplit iego ,m s irroi erto: e pt bi iel v do «tal er o item e la« iel j in ar rebbi m ht te d ij lie tol j wj pier er il lilie n .9' uil an S le -erzc> te •leeo de 1 eein tar I 1 rei I koi icht ;en 1 le d< Promotie TELEGRAMMEN. Weeoen, 6 April. De clubs der linkerzijdeen der uiterste linkerzijde in den Rijksraad zijn overeengekomen oui vóór de sluiting der zitting een adres aan den Keizer te richten. De heer Brestel heeft ten stelligste geweigerd andermaal als lid van het Kabinet op te treden. Parijs, 6 April. De Kamer heeft de discussie over de wet tot regeling van het contingent uit gesteld tot den 8,U!D dezer maand. De heer Pelle- tan heeft het woord gevoerd over de aJgemeene discussie betreffende de wet op de drukpers-over tredingen. Hij wees op de ontoereikendheid van het ontwerp, en drong ten slotte aan op de uit vaardiging eener amnestie ten gunste van alle staatkundig veroordeelden. De Senaat zal waarschijnlijk het Senaats besluit bij acclamatie aannemen. Londen, 6 April. De Engelsche regeering heeft geprotesteerd tegen de nieuw ontworpen Griek- sche leening van negen millioen drachmen, op grond dat het tractaat van 1832 aan Griekenland de verplichting oplegt, om den interest van de door de drie beschermende mogendheden ge waarborgde leening te voldoen vóór de rente van elke andere leeniug. Jïadrid, 6 April. In de Cortes is een voorstel van den heer Figueras, strekkende om ophelde ring te verzoeken betreflende de ministerieele crisis, met 162 tegen 41 stemmen verworpen. De ministers Rivero en Sagasta beweerden, dat er volstrekt van geen crisis sprake is, en dat in tegendeel volmaakte eendracht in het Kabinet heerscht. Leiden, 7 April. Bevorderd tot doctor in de rechten de heer L. De Vries Fejens, geb. te Leeuwarden, met Stellingen. Utrecht, 6 April. Heden werd aan deze hoo- geschool bevorderd tot doctor in de godgeleerd heid de heer H. Rost, predikant te Rhenoy en Gellecum (prov. Gelderland) na verdediging van een academisch proefschrift, getiteld uThascius CaeciliusCyprianus, bisschop van Carthagokerkva der en martelaar der derde eeuw", en tot docter in de rechten de heer S. P. J. A. Van Hoogstraten, geboren te Utrecht, na verdediging van Stellingen. Gemeenteraad. Zitting van heden. Geopend te twee uren. Voorzitter: de heer Burgemeeiter. Tegenwoordig de heeren Stoffels, Tollens, Hubrecht, Hoog, De Fremery, Harte velt, Goudsmit, Tieleman, Lezwijn, Le Poole, Buijs, Bijleveld, Dercksen, Schel- tema, Du Rieu, Cock, Verster, Van Heukelom, Van Outeren, Krantz, Van Wenzen en Wttewaall. Afwezig met kennisgeving, de heer Eigeman. De notulen van het verhandelde in de zitting van 19 Maart 11. worden gelezen en goedgekeurd. De heer Scheltema vraagt en bekomt verlof alvo rens de puuteu van behandeling aan de orde komen, eene interpellatie tot B. ea W. te mogen richten. Spr. betoogt dat de laatste brand bij den meubel maker Randoe opnieuw de noodzakelijkheid aange toond heeft voor de herziening van de verordening op de brandweer. Met feiten, waarvan hij zich zelf overtuigd heeft, tracht spr. aan te toonen, zonder een blaam op de brandweer te willen leggen, dat het diea nacht niet is toegegaan zooals het behoorde. De spuiten wer den ongeregeld bediend en er waren vele spuitgasten en schutters afwezig, hetgeen hij toeschrijlt aan het laat alarm maken. De hoofdoorzaak hiervan ligt z. i. in onze veror dening op de brandweer, en voornamelijk in de be palingen, waarbij de dienst aan de spuit volkomen vrij wordt gelaten en dat de brandspuitgasten na dne uren werkzaam te zijn geweest, betaald wordeu. Met voorbeelden heldert spr. de slechte werking van beide bepalingen op. Op grond van een en ander vraagt hij, of men binnenkort kan tegemoet zien, dat B. en W. de hand zullen slaan aan deze hervorming. Zoo niet dan zal hij een voorstel tot dit einde doen. De Voorzitter geeft te kennen, dat B. en Ws. juist eenige dagen voor het uitbarsten van bedoelden brand zich de vraag gesteld hebben, of de bewuste verordening eene herziening behoorde te ondergaau. B. en Ws. kwamen tot eene ontkennende be antwoording, omdat zoodanige hervorming iü nauw verbaud staat tot den schutterlijken dienst. En daar nu een wet op dit laatste stuk spoedig mag worden te gemoet gezien, meenen B. en Ws. dit onderwerp tot dien tijd te moeten aanhouden. De Voorzitter weer spreekt vervolgens dat de orde bij den laatsten brand te wenschen overliet. Zonder te willen ontkennen, dat de tijdige opkomst van de brandweer wel wat te wenschen overliet, meent hij dat alles goed in het werk is gegaan, en dat er eerder reden voor tevre denheid dan van afkeuring bestaat, daar de brand, die zich ernstig liet aanzien, in betrekkelijk korten tijd is bedwongen. Overigens zijn B. en Ws. reeds te rade gegaan om voor het vervolg te zorgen, dat bij brand de brandweer zoo spoedig mogelijk bijeen- kome. De commissaris van politie heeft hun eene regeling voorgesteld, die, wanneer zij ingevoerd wordt, zeer gunstig zal werken. Daardoor zou ieder nacht wacht voorzien worden van een blikken busje, waarin zich de namen zulleu bevinden van de inwoners, die in hun wijk hoe dan ook tot de brandweer in be trekking staan, opdat zij dadelijk kunueu gewaar schuwd worden. (Wij voegen hierbij dat zoodanige regeling te 's Gravenhage sedert vele jaren uitste kend werkt Red.) De heer Scheltema vermoedt, dat, als men op eene nieuwe schutterijwet wil wachten, men nog lang zal kunnen wachten. Overigens ziet hij de noodzakelijk heid er van niet in, want men kan evengoed eene verordening maken, die op de verwacht wordende schutterijwet past. Hij houdt overigens vol, dat de blussching van den brand zeer onregelmatig is toege gaan, en herbaalt, dat hij dit volstrekt niet wijt aan de brandweer, maar aan het vicieuze der verordening. De Voorzitter geeft te kennen, dat hij een en an der, maar vooral de vraag- nopens wijziging der ver ordening, andermaal bij Burg. en Weth. in behan deling zal brengen. Indien deze dau al de ontijdig heid der wijziging blijven betoogen, dan belet den heer Scheltema of andere leden niets, eeu voorstel in dien geest bij den Raad in te dienen. De heeren Hubrecht, Tollens en Stoffels, die bij den brand tegenwoordig waren, betuigen eenparig dat zij eerder een woord van dank dan van beris ping voor de brandweer hadden verwacht. De brand weer had zich h. i. alleruitstekendst gedragen, en ondanks de afwezigheid of het laat opkomen vau .enkele spuitgasten, ging alles geregeld in het werk. De discussiën worden hierop over dat incident ge sloten. Mededeeling van ingekomen stukken a. Eeoe resolutie van Gedep. Staten, houdende goedkeuring van een raadsbesluit bevorens genomen; b. Missive van mevrouw de weduwe Barkey, geb. Coops, waarbij zij kennis geelt de benoeming van regentesse voor het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis aan te nemen; en c. Missive van den administrateur van de Hol- landacbe IJzeren-Spoorweg-Maatschappij, waarbij hij mededeelt dat de ontwerpen voor de vergrooting van het stationsgebouw alhier onderhanden zijn, en dat door de Maatschappij bij de regeering een plan aanhangig is gemaakt tot wijziging van de vertrek uren voor deu a. s. zomerdienst, waardoor o. a. voor Leiden eene rechtstreeksche gemeenschap geopend wurdt op de treinen die naar Duitschland loopen. [Een bode komt binnen met het bericht, dat er brand ontstaan is op de Haarlemmerstraat. De heer Hubrecht, wethouder voor de fabricage, ijlt daarheen Aan de orde is: 1°. Benoeming van den stadsdokter. Dr. G. Zaal berg wordt herbenoemd. 2°. Benoeming van den stads-chirurgijn. Dr. J. Van Kaathoven wordt herbenoemd. 3°. Benoeming van een amanuensis voor natuur- en scheikunde aan de hoogere burgerschool. [Een bode komt buiten adem den voorzitter mede- deelen, dat er geen alarm behoeft gemaakt te worden, daar de brand reeds onderdrukt is De Voorzitter deelt de vergadering mede, dat de brand is ontstaan bij Duchateau op de Haarlemmer straat, maar dat die zich bepaald heeft tot het bo venste gedeelte der woning.] Tot amanuensis wordt gekozen de heer A. Inge- negen, met veertien stemmen. De heer Hartwijk be komt negen stemmen. 4°. Adres van Dr. P. L. Muller, houdende ver zoek om eervol ontslag als leeraar aan de gemeente instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. Dit wordt verleend. 5°. Twee staten van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting van 1869. Deze worden goed gekeurd. 6*. Missive van B. en Ws. van Haarlem, tot uit breiding der scheiding ten opzichte van het jaagpad en de vaart tusscben deze en de gemeente Leiden. Na eenige discussie wordt deze zaak op voorstel van den beer Goudsmit, opnieuw in handen gesteld van B. en Ws. ten einde den Raad nadere inlichtingen te verstrekken. 7*. Verzoek van den hulponderwijzer J. J. H. Bok horst, om eene bijzondere bezoldiging of toelage, gedurende den tijd dat hij in een exceptioneelen toe stand verkeert. 8°. Verzoek van Hopman en Kuypers, tot het plaatsen van eene kraan om zware stukken te laden en te lossen. De daarop betrekking hebbende beschikkingen van B. en W8. worden met algemeene stemmen aangenomen. 9°. Staat van af- en overschrijving op de begrooting der dienstdoende schutterij, van 1S69; en 10°. Rekeningen over 1869, van a. het Gereformeerd Minne- of' Arme Oude-Man- nen- en Vrouwenhuis; b. de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Deze beide onderwerpen worden met stemmen goedgekeurd. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergade ring gescheiden. STATExN-GENERAAL. EERSTE KAMER. Avondzitting van gisteren. In deze zitting zijn de ontwerpen van wet aange nomen: 1°. tot verhooging van Hoofdstuk V (Binnenl. Zaken) der Staatsbegrooting voor 1870. Zeewerken van Vlielanden 2°. tot intrekking van het Keizerlijk decreet van 16 December 1811, contenant reglement de police des polders dans les Departements de l'Escaut, etc. Zitting van heden. Aan de orde is de voortzetting der beraadslagingen over het wetsontwerp tot aanvulliog van art. 62 van het O. I. Regeerings-Reglement. Agrarische Wet.) De Minister 'van Koloniën (de heer De Waal) vervolgt zijne rede van gisteren. Hij komt tot alinea 4, aldus luidende//Grond door inlanders in erfpacht //en individueel gebruik bezeten, wordt op aanvraag //van den rechtmatigen bezitter, aan dezen in eigen- //dom afgestaan, onder de noodige beperkingen, bij //algemeene verordeningen te stellen en indeneigen- //domabrief uit te drukken, ten aanzien van de ver- //plichtingen jegens den lande en de gemeente en //van de bevoegdheid tot verkoop aan niet iulanders." De Minister stelt voorop, dat op Java wel dege lijk de bewijzen zijn van geheel westerschen eigendom van perceelen aan inlanders behoorende. Hij wijst er verder op dat de Gouv.-Gen. zonder deze wet, reeds gronden kan verkoopen, waarop de woonhuizen ge vestigd zijn en dat Baud reeds te kennen heeft ge geven, dat verkoop van woonerven aan inlanders alleszins geoorloofd is, mits de Gouv - Gen. nfwachte tDtdat zij zich aanmelden en onder voorbehoud van de zaak niet opzettelijk door te zetten, als dat na- deelig voor 't gezag zou kunnen zijn. Daarenboven belet niets het bestuur den Ooslerschen eigendom, d. i. bet individueel en erfelijk bezit, nu reeds te bren gen onder de bepalingen, als die voor den eigendom naar 't Burg. Wetb. voor Ned. Iudië. Daarna deelt de Min. mede dat hij nog een bun del papieren met de laatste mijl ontvangen heeft no pens het onderzoek naar den grondeigendom in de residentie Bantam en wel over 56 dessa's. En nu blijkt het dat in 33 dessa's eigendomsbewijzen zeer ver langd werden en de ïnlauder er grooten prijs op stelde. Men heeft gesproken van de gelegenheid, die zich nu aanbieden zou, om den inlander zijn grond afhan dig te maken. Vooreerst merkt de Minister op, dat dit niet slaan kan op de ïnlandsche hoofden, waarvoor zooveel vrees geopperd wordt; want die hoofden ziju thans reeds in üe gelegenheid om zich in 't bezit van gronden te stellen door aankoop. Het recht nu, hier gegeven is zwakker, en verleent dus een waarborg te meer tegen misbruik vau de zijde der inlandsche hoofden. Maar de Europeanen, de speculanten, de Maat schappijen en de Chinezen Hier wijst de Aliuister op de te maken verordening en het bepaalde voor nemen om in 't Koninklijk besluit op te nemen dat alle overeenkomsten nopens den overgang van gronden aan de kennisneming van 't Europeesch bestuur zullen worden onderworpen, terwijl ook in de Instructie van den gouv. gen. en in art. 72 Reg. Reglement waarborgen, organieke bepalingen bestaan tegen mo gelijk misbruik. Eindelijk komt de Min. tot al. 5 (bevoegdheid tot verhuur en ingebruikgeving van grond door inlanders gan niet inlanders). Ook deze alinea bedoelt de op ruiming van een gedeelte der koloniale quaestie. En nu bevreemdt het den Min bedenkingen daartegen te hooren van de zijde der voorstanders van bet stelsel van den Bosch, dat bepaald b/rustte op den grondslag van verhuur en in gebruik geving der gronden. Aan 't einde van zijne taak heeft de minister nog eene opmerking ten aanzien van zijn persoon. Hij heeft zich vroeger wel eens schuldig gemaakt aan 't schrijven van brochures en aanteekeningen, maar nergens beeft hij laten doorschemeren, dat hij bezit ter zou ziju van een middel tot oplossing der kolo niale quaestie. Hij heeft zelfs de koloniale quaestie als zoodanig niet eens behandeld. Zijne verdediging dezer wet geldt dus niet eeue persoonlijke ingeno menheid met een lang gekoesterd plan. Voorzeker niet. Daarbij is de minister van nature niet geneigd over ernstige zaken los been te loopen. Hij tilt misschien wel wat zwaarder dan menig ander; hij wikt en weegt zeer en dat wel meer bij het besef zijner persoonlijke verantwoordelijk heid, dan om zijn ministerieel leven. In dat volle besef heeft hij alles nog eens nagegaan en overwo gen, en, zoo besluit de Minister: //Ik verklaar ten plechtigste en onder het besef van eene hoogere verantwoordelijkheid, dat ik de aanneming dezer wet, zoo voor Nederland als voor Indiëj beschouwd als weldadig en noodzakelijk. (Plechtige stilte.) De HEL Messchert v. Vollenhoven, Rochussen v. Nispen en Cremers repliceer en. De laatste is op de meeste punten gerust gesteld. Per Telegraaf.) De Eerste Kamer heeft de Agra rische wet aangenomen met 25 tegen 12 stemmen. Voor de HH.: Viruly, Geertsema, Joost van Yollenho- ven, v. d. Putte, Van Twist, v. Swinderen, v. Meeuwen, Jordens, v. Beeck Vollenhoven, Schot, Sassen, Bijlandt,' Nobel, Hengst, Verschoor, Stork, de Vos, v. Steen- wijck, Fontijn Verschuer, Smit, Saeae van IJsselt, Hein, Eijsinga, Cremers, Beerenbroek en Blanken- fa eym. Tegen: Declercq, v. Kessenich, v. Nispen, Messchert, Taets, Tonckens, v. d. Oije, Rahusen, Villers de Pité,' Hart sen, Huydecoper v. JYlaarseveen, en Aylva van Pallandt. Afwezig de HH.: Philipse en v. Rhemen. De Ka mer is op reces gescheiden. TWEEDE KAMER. Zitting van heden. Voortzetting van de beraadslagingen over de wij ziging der wet van 28 Juni 1854 tot regeling van het Armbestuur. Art. 1 wordt zonder discussie noch stemming, goedgekeurd. Art. 2 behelst: //Art. 22 van de genoemde wet wordt gelezen als volgt: //Het burgerlijk of algemeen, het gemengd armbe stuur of, bij gebreke daarvan, het bestuur der ge meente, waar de arme zich bevindt, beslist zonder beroep op de aanvraag om onderstand dergenen die verkeeren in het geval bij het vorig artikel bedoeld." De heer Gratama heeft als amendement voorge steld, aan het slot van het artikel te voegen eene nieuwe alinea van dezen inhoud: //Alleen dan, wanneer blijkt, dat het bestuur eener gemeente, het burgerlijk of algemeen, of het gemengd armbestuur iemand op eenigerhande wijze hebben aangespoord, overgehaald of gedwongen of op welke wijze ook iu den ruimsten zin hebben doen aanspo ren, overhalen of dwingeu om van verblijf te veran deren met het doel dat hij zich zou bevinden in eene andere gemeente op het oogenblik, waarop hij onder stand zul behoeven, is de verleeude onderstand ver haalbaar op de gemeente te wier behoeve die aan sporingen, dat overhaleu of de dwang zijn geschied. //Gedeputeerde Staten beslissen het deswege gere zen geschil." Uitvoerige discussion hebben over het artikel en het amendement plaats, welit laatste bijna door alle leden bestreden wordt. Ook de minister verklaart er zich tegen, en acüt dat door aanneming er van het beginsel der wet zou verloren gaan. (Per telegraaf.) Art. 24 zijn daarna aangenomen, na verwerping of iutrekkiug van de daarop voorge stelde amendementen. Morgen voortzetting. Officieel e Berichten. Tweede Zitting van den Militieraad. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN, Doen te wetendat de tweede zitting van den Militieraad voor deze gemeente wordt gehouden iu de Lakenhal aan den Ouden Singel, op Maandag den lldun en Woensdag deu 13döQ April 1870, op eerst- gemelden dag des voormiddags te half Hen, tot het doen van uitspraak omtrent alle ln de eerste zitting niet afgedane zaken, op laats tge meiden dag des middags te twaalf ureu, tot het doen van uitspraak omtrent hen, die als plaats vervanger of nummer ver wisselaar veriaugeu op te treden; voorts, dat tot bet opmaken der daartoe vereischte bewijsstukken, van heden at, ter secietarie dezer gemeente, van des voormiddags tien tot des namiddags drie uren, de Zondagen uit gezonderd, wordt gevueeerd; welke gelegenheid de belanghebbenden worden vermaand zich te nutte te maken, daar aan den loteling, die reeds bij de militie is ingelijfd, overeenkomstig het bepaalde bij art. 70 der wet, dour den Koning, met dan in bij zondere gevallen, het stellen van eon plaatsvervanger kan worden vergund. Eindelijk wordt, ter voorkoming van misverstand, nog opgemerkt dat de loteling, omtrent wien de Militieraad in zijne eerste ziitiug reeds uitspraak heeft gedaan, iVIET in de tweede zittiug oehoett te verschijnen, len ware hij daarin een plaatsver vanger of een nummer ver wisselaar uiogt wil len voorstellen. Liiden, 2 April 1870. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN, Gezien de adressen van: a. Pieteb WeijersPz., blikslager, wonende alhier, houdende verzoek om eene smidsvuring te mogen doen plaatsen in zijn winkel huis aan de Langebiug, wijk IV u°. 463; Petrus Albertus van oer voorden, schrijnwerker, mede alhier woonachtig, waarbij hij verzoekt om in het perceel aan de Heerengracüt, wijk VII n°. 147, een lournuis te mogen doen plaatsenc. Het dagelijksch bestuur der Lexdscue Abbeiders-Verkeniging, daarbij verzoekende om m het winkelhuis ïuduJau- vossensteeg, geteekend wijk VI n°. 964, eene ko/fij- branderij te mogen oprigteneu d. Abraham Prins, koopman, wonende Dinuen deze gemeente, om ver gunning tot het houden en mesten van twee varkens in eene schuur achter zijne woning in de Groene- steeg, wijk VII nu. 647 Doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars en bewoners van de naastbijgelegene en belendende panden, ten opzigte der inlurinatiën de commodo el mcommododoor Burgemeester en Wethouders zal worden gevueeerd op het Raadhuis dezer Gemeente, op Maandag den lldoa April aanst., 's voormiddags te elf urenzullende de belanghebbenden verpligt zijn hunne bezwaren tegen die verzoeken op dien tijd in te brengen, terwijl, bij verzuim daarvan, zij ge houden zullen worden zich tegen die inwilliging niet te hebben verzet. Leiden, 5 April 1870. JLAAT^TE BÜKICHTÜJN. s'-Guavenhage, 7 April, lieden heeft het Open baar Ministerie bij den Hoogen Raad der Neder landen, burgerlijke Kanier, zijne conclusie voor gedragen in de zaak van de Hollandsche ijzeren spoorwegmaatschappij, gevestigd te Amsterdam, eischeresse, tegen den Staat der Nederlanden, in welke zaak door de gemelde maatschappij van den Staat gevorderd was vergoeding van schade, zullende ontstaan voor hare onderneming uit de aansluiting aan en doorsnijding van ha ren weg door de lijn van 's-Gravenhage naar Gouda, waartoe bij Koninklijk besluit aan de Nederlandsche rijn-spoorweg-maatschappij conces sie was verleend. De conc'usie, bij ongesteldheid van den heer procureur-generaal Van Maanen, uit zijnen naam voorgedragen, strekte tot niet- ouIvankehjk-verkiaring van de eischeresse iu hare

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 3