IG N0. 3102. Woensdag A°. 1870. 23 Maart. Feuilleton van het „Leidsch Dagblad". en Y! oe v ne no Enu da e tui •s-Co vro Staal de LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKNTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere letW_r naar de plaatsruimte die zij beslaan. jk di LTE i, doe bode e Ba iblc'VM SS 54 Lelden, 33 Haart. BANKEN VAN LEENING. I. Geeiie instelling is er, is er, waarover het oordeel zoo verschilt. Sommigen prijzen het nut er van en zeerste aan: zij wijzen op de noodzakelijk heid, die er voor den minderen stand in gelegen is, om een gelegenheid te hebben, waar bij oogen- blikkelijke behoeften geld op pand kan ontvan- ,en worden. Een bank van leening is voor velen noodig, omdat daardoor voor hen de kans be slaat, 0111, wanneer zij bij tijdelijk gebrek het een of ander stuk van hun huisraad of van hunne kleeding moeten wegbrengen, door latere, ver diensten wederom genoeg geld bijeen te verza melen, om dat stuk terug te krijgen. Zonder ban ken van leening zouden zij in de noodzakelijk heid zijn om te verkoopen, en nooit zouden zij datgene, wat hun welliaht door jaren lange dien sten dierbaar geworden is, en wat voor hen meer waarde heeft dan voor anderen, terug kunnen krijgen. Anderen zijn er, die vooral op het misbruik letten, waartoe de banken van leaning aanlei ding geven. Het is een middel, zoo beweeren zij, om de mindere standen in hun gebrek aan geldelijk jverleg te versterken. Door huil ten allen tijde de gelegenheid te openen, om geld op onderpand le krijgen, geeft men er aanleiding toe, dat zij, n plaats van te sparen, in tijden van overvloed lun geld verkwisten, om, komen de slechte tijden, tan de pandjeshuizen gebruik te maken. Uitga- reu die hun krachten te boven gaan, worden nu onder zorg gemaakt. In 't kort, achteruitgang en rerarming zijn de noodzakelijke gevolgen van de ^"banken van leening, om nog niet eens te spreken van oneerlijkheid, daar zij de gelegenheid openen, cm steeds voor ontvreemde voorwerpen gelds- jtvaarde te krijgen. Loopen dan de gevoelens zoo uiteen, waar het eldt het nut der banken van leening, nog te neer is dit het geval, waar gevraagd wordt naar e bemoeienis van staat of gemeente ten aanzien ezer banken. En het thans ingediende wetsontwerp, dat ten oei heeft een radicale hervorming op dit punt u te voeren is dus voor zeer uiteenloopende be- lOrdeelingen vatbaar. Tot nu toe wordt dit onderwerp geregeld door (iet Koninklijk Besluit van 31 October 1826, dat ,een oprichting van banken toelaat, dan na Ko- inklijke goedkeuring en bekrachtiging der regle- [nenten, dat banken van leening door gemeente besturen opgericht als regel beschouwt, en ten oei heeft om de banken van leening, in het Be- luit instellingen van liefdadigheid genoemd, zoo uttig mogelijk te doen zijn voor het algemeen, oor te bepalen, dat de voorwaarden, waaronder ij geld ter leen geven, zoo voordeelig mogelijk oor liet publiek moeten zijn. Thans is er een ontwerp van wet ingediend, waarbij aan een ieder de oprichting eener bank van leening zal toegestaan worden, die zich naar de bepalingen der wet gedraagt, en waarbij ieder bankhouder de vrijheid zal hebben, om tegen die rente, die hij zelf wil bepalen, geld op onderpand te geven. In plaats van strenge controle, feitelijk gelijk staande met monopolie voor de door het publiek gezag geadministreerde banken, wordt nu vrijheid toegelaten, en aan de concurrentie opgedragen, wat tot nu toe de regeering zich tot taak stelde, de banken van leening zoodanig in te richten, als door hel algemeen belang het meest vereischt wordt. Dat dit een beginsel is, dat door de praktijk op menig gebied proefhoudend is gebleken, zul len wij wel niet behoeven aan te' toonen. En al dadelijk moet hij dit onderwerp eene directe inmenging van staats- of gemeentewege van zeer twijfelachtig nut schijnen, waar over de diensten, die door de banken van leening aan het groote publiek worden bewezen, zoo verschil lend wordt gedacht. Erkennen zelfs de voorstan ders van deze instelling, dat het nog onzeker is, of zij niet in meer gevallen kwaad dan goed doen, moet dan voor den staat ook niet den regel gelden dans Ie doute abstiens loi 1 Maar gesteld eens en zie hier de meening die de meesteu over banken van leening hebben zij zijn een „noodzakelijk kwaad," al de misbrui ken waartoe zij aanleiding geven nemen niet weg dat zij in sommige gevallen bij ons in eene ware behoefte voorzien, welke argumenten zijn er dan voor een directe inmenging van staatswege, voor eene uitsluiting van particuliere ondernemingen, aan te voeren? Twee argumenten worden hier opgenoemd in de eerste plaats, de mogelijkheid om het aan tal 'banken in eene gemeente, of liever het aan tal plaatsen waar beleend wordt, te beperken; in de tweede plaats de mogelijkheid om zoodoende het publiek dat van de banken gebruik maakt te beschermen tegen bedrog en overmatige rente- en kostenberekeningen van de zijde der bank houders. Maar daartegenover staat, dat de zorg der regeering hier dezellde nadeelen heeft, als op zoo menig gebied, waar zij vroeger meende de bur gerij tegeu bedrog en te hooge prijzen te moeten beschermen, dat zij haar in een toestand van min derjarigheid houdt, met al de slechte gevolgen daarvan, dat zij haar door de geprivilegieerde banken de gelegenheid ontneemt, om door schade en schande wijs geworden, naar andere middelen om in tijdelijke behoeften te voorzien, te zoeken, dat zij door de vele voorzorgen juist het misbruik maken van de banken van leening aanmoedigt, en dat zij ten slotte toch niet in staat is, om in zulke gevallen, waar de banken van leening aan hare bestemming zouden kunnen voldoen, de con currentie van woekeraars, en dat wel eene bij de wet verbodene, dus eene stille concurrentie, te be letten. Voordat wij ons oordeel uitspreken, willen wij evenwel de argumenten voor het behoud van den beslaandenj toestand nog nailer beschouwen. De Staats-Courant van heden behelst het uitvoe rig rapport, aan den kapit.-luit. ter zee B. D. Van Trojen, kommandant van Zr. Ms. stoomschip Xice-Admiraal Koopman, van den luitenant ter zee der 1ste klasse P. Ten Bosch, kommandant der landingsdivisie, die tegen de hoofdplaats van het Commendah-gebied, het'Jv wassie-krom is opgerukt, en waarvan wij reeds in ons nummer van giste ren per telegraaf den goeden uitslag mededeelden. Aan dit rapport is het navolgende ontleend: Den 7dtn Januari ontving ik uw zeer vereerend schrijven van dien datum, waarin tevens de order vervat was, om met de mij ten dienste staande macht en eenige spoedig verwacht wordende boschnegers onder het hoofd van Equaffo op een later te bepalen dag naar Kwaesie-krom op te rukken en dit, hetzij bij verrassing of gewonen aanval, te vermeesteren en te vernielen. De dag van aanval werd later bepaald op den elfden Januari. Voor dien boschtocht werd nu alles voorbereid en gereed gemaakt. Nadat nu des Maandags daaraanvolgende alle beschikbare macht van de schepen gedebarkeerd was, waaronder zelfs de reconvalescenten om bij ons afwezen het kamp mede te helpen bewaken, werd des namiddags de gezamenlijke macht, op gesteld in de vastgestelde marschorde, door Uw Hoogedelgestr. geïnspecteerd en toepasselijk toe gesproken. Den volgenden morgen te halfvijf stond de troep onder de wapens in de volgende orde: Voorhoede, sterk 53 bajonetten Hoo/dtroep, sterk 90 bajonetten Achterhoede, sterk 18 bajonetten. In het geheel was deze macht sterk 9 officieren en adelborsten, 118 Europeanen, waaronder 93 bajonetten, en 70 Afrikaansche soldaten. Voor de 32 boschnegers van den Koning van Equaffo, die ons vergezelden, was een witte band vervaardigd, die, over de schouders gedra gen, ter onderscheiding van den vijand diende. Hoe noodig zulk een teeken was, bleek o. a. toen, na de vermeestering van het krom, de door den hevigen tegenstand en geleden verliezen verwoede matrozen twee gevangenen voor mij sleurden, wier leven groot gevaar liep en waar van de een een onzer boschnegers was, die zijn band verloren had. Na eenige vertraging marcheerde de troep te vijf uren af. Eerst liep de weg over het breede door ons gekapte boschpad, daarna kwamen wij op het ons bekend veld achter, dat wil zeggen ten noorden van Commendah gelegen. Tegen den dag, omstreeks zes uren, waren wij aan 't einde daarvan aan den ingang van een dicht bosch, toen plotseling eenige schoten vielen. Intusschen is de vijand overal op de been. Van alle kanten hooren wij in het bosch het krijgs geschreeuw. Het is alsof men ons verwacht heeft. Als de voorhoede met onze boschnegers den vijand terugdringen, dan zingen onze negers Gij Commendeezen durft niet tegen de Hollanders te vechten, en dan antwoordt de onzichtbare vijand: al waart gij duizend Europeanen en dui zend boschmenschen, gij zult toch niet te Kwas- sie-krom komen. Bij een anderen keer riepen zijwij moeten een blanken kop hebben voor Cape Coast. Te midden van dut krijgsgezang gaan wij steeds voorwaarts, de salvo's houden den vijand van ons af. Zoo zijn wij, man voor man loopende, reeds een paar uur onder weg. Wij zijn nu in een bergpas, rechts twee door verhakkingen ver sperde wegen gepasseerd; de gidsen verklaren echter dat wij nog op den rechten weg zijn. Het zal nu halfacht wezen. Aan de voorhoede is juist het vuur merkelijk verminderd, toen plot seling bij het uitgaan van den bergpas een he vige aanval op de achterhoede geschiedt. Zooals haar kommandant rapporteert, achtte hij het bij de gedurige salvo's van den voortroep minder noodig, ook nog door zijne sectie te doen vuren, ten einde zijne manschappen geeno overdreven vrees omtrent de onveiligheid van het pad in te boezemen. Even den bergpas voorbij, wordt het pad bijzonder ongunstig,en daar aan de linkerzijde eene diepe greppel of ravijn gevolgd wordt, is op dien kant bijzonder de aandacht gevestigd. Van dien kant juist komt de verwoede aanval. In of achter het ravijn heeft de vijand zich ver scholen. Hij schijnt den hoofdtroep te hebben laten passeeren. Koning Equaffo zeide mij later: Het is onze tactiek om, zoo een frontaanval op den vijand niet gelukt, alsdan langs expresselijk daartoe gemaakte oorlogspaden door onverhoed- schen aanval in den rug hem in verwarring te jagen. Dit gelukte hem echter bij onze dappere ach terhoede niet. Niettegenstaande reeds bij de eerste schoten het grootste gedeelte van de 18 man sterke sectie gewond is en verscheiden daarvan buiten gevecht zijn, wordt er niet aan gedacht voor het moorddadige vuur te wijken. De komman dant Hudig, aan het achterhoofd gewond, geeft met bewonderenswaardige kalmte zijne bevelen. Onmiddellijk had ik, op het honren van het sein van retireeren, dat de gekwetste neergevallen tamboer tegen de orders van Hudig geblazen had, mij naar de achterhoede begeven, het 2de gedeelte van den hoofdtroep ter adsistentie zen dende met de 'ambulance. Daar aankomende scheen de dappere houding der achterhoede het gros des vijands reeds verdreven te hebben, en zoo krachtig had zij dit gedaan, dat de vijand later geen enkelen aanval meer in onzen rug durfde te wagen. Er is dan ook weder voorwaarts geblazen. Het voorste gedeelte van den troep weet niets van de verliezen der achterhoede af. Het zal ongeveer halfnegen geweest zijn, toen wij op het pad van Domenassie naar Cape Coast kwamen, waarop Kwassie-krom moest liggen. Eene aanzienlijke menigte houdt zich in het 169. leeDiDj pCt. .90 ld. jeescb? 34 23% Amtr ld. 2«'), r K' 3/m. V w. pt' [i> korl. IiOD' 12. - Pleet' aadhu'. B9- potb< TELEGRAPHIE. POPULAIR VOORGEDRAGEN DOOR EEN NEDERLANDSCH DESKUNDIGE. (Vervolg). X. Thans weten wij hoe een electrische stroom ntstaat, en dat die elk oogenblik kan weggeno- ïen wordenons blijft thans over na te gaan, elke inrichtingen men heeft gemaakt, om naar illekeur den stroom op te wekken of te ver reken, zonder dat men noodig hebbe, den slui- egsdraad te verbinden of los te maken. Men stelle zich dan eene batterij gereed voor: en eenen pool met de aarde, den anderen met e lijn verbonden, die dus bij het kantoor, waar- 'ede men werkt, insgelijks op de aardplaat uit- lopt. Een seingever is nu zoodanig in den geleidings- raad verhonden, dat in bet midden eene as met ne veer het achterste deel neergedrukt houdt;- &n dat gedeelte en aan de as zit de lijn. Het oorste gedeelte, waaraan de pool der batterij is verbonden, staat nu omhoog; de verbinding met de batterij is dus niet tot stand gebracht en men heeft derhalve geen stroomop het andere kan toor is, zooals wij reeds zeiden, door de aard- verbinding, alles gereed drukt men nu op het sei nend kantoor het voorste gedeelte van den sein gever neder, dan maakt men dit instrument tot een geleider tussclien de batterij en de lijn, en men heeft stroom, die op bet andere kantoor door den toestel naar den grond loopt, Laat men het voorste deel van den seingever weer los, dan sluit zich, door de veer onder de as, liet achterste gedeelte, terwijl het voorste weer open is: de stroom is derhalve nu verbroken. Door dit op- en neerdrukken van het voorste gedeelte des seingevers kan men nu naar wille keur vlug of langzaam, lang of kort den stroom laten doorgaan, of eigenlijk hem opwekken. Thans blijft dus nog noodig een instrument, om den stroom op het kantoor van aankomst, ont vangend kantoor, waar te nemen. Op den galvanometer, op iederen toestel voor handen, ziet men wel of er stroom is en hoe veel graden de naald afwijkt, dat is hoe sterk hij is, doch men weet nog niet, of het seinend kan toor punteu of strepen geeft, en wij hebben ge zien, dat het Morse-alphabet uit geene andere teekena bestaat. Om hiervan zich een duidelijk denkbeeld te maken, boude men in het oog, dat evenals een constante of staal-magneet ijzer tot zich trekt, ge- j lijk wij zien bij de vischjes en den magneetlien- j gel bij het kinderspeelgoed, men ook magneten kan vormen, die deze kracht bezitten zoolang men verkiest. Daarom wordt om eene zacht ijzeren staaf een met zijde omsponnen en dus onderling geïsoleerde j draad gewondenmen gebruikt daartoe liever duizenden dan honderden ellen lengte, omdat de kracht van den magneet voor een groot gedeelte afhangt van het aantal dier omwindingen. De uiteinden dezer omwindingen, 50 kilo- meters lang, zijn verbonden in den lijn, al vorens de stroom de aarde heeft bereikt. De aldus gemaakte magneet heet electro-mag- I neet, en bestaat uit twee Daast elkander staande klossen, die men allicht zou aanzien voor groen garen, zoo dun is de door groene zijde omwoelde koperdraad, die het geleidend vermogen bezit. Naast dezen electro-magneet staat op een mid delpunt een hefboom, waarvan een der uiteinden door middel van eene spiraalveer zacht naar he neden gehouden wordt. Zoodra gaat er echter geen stroom door de electro-magneten, of deze worden geladen, en trekken het daarboven lig gende gedeelte van den ijzeren hefboom aan. Verbreekt men den stroom weder, door op het seinende kantoor den seingever los te laten, dan verliezen de electro-magneten hunne kracht en de spiraal veer verwijdert het ijzer weer van de electro-magneten. Zoodoende kan men naar verkiezing, door het maken en verbreken van den stroom, een aan slaan en weder aftrekken bewerkstelligen, met andere woorden, men ziet dat er geseind wordt, en hij, die daarop geoefend is, ziet daaraan en hoort tevens wat gezegd wordt. Zooals reeds is vermeld, is a ziet of hoort men der halve een zeer korten, gevolgd van een langeren aanslag, dan kan dit niet anders zijn dan de a. Op die wijze is het door lange gewoonte en oefening niet moeilijk alles 'te hooren, even alsof men naar een gesprek luistert, zoodat het Morse schrift ook eene spreektaal is geworden. Dat telegraaf-ambtenaren elkander iets kunnen verstaanbaar maken zonder dat een oningewijde daarvan iets bespeurt, zal men gereedelijk inzien, als men nagaat, dat men hetzelfde kloppen van den toestel óf met de vingers óf zelfs met de voeten kan nabootsen. Trapt bijv. iemand, vooral op het lang of kort aanhouden lettende: lang lang kort kort lang korl lang lang kort, dan zal men met be hulp der reeds opgegeven letterteekens daaruit maken(gaan). (Wordt vorvolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1