worden tot benoeming van een bestuur. Wij
hopen vurig dat de vereeniging gelukkig zij iu
liet neuten van gepaste maatregelen tot bereiking
van haar schoon doel.
Gemengde Berichten.
Op den straatweg tusscheu Wageningen en
Reukum had in den vroegen morgen van Zater
dag den 19d"n dezer, een voorval plaats, dat elk
met afgrijzen moet vervullen.
Een arbeider uit Wageningen die den vorigen
dag gehuwd was, ging vroegtijdig op weg naar
Arnhem, om aldaar eenig huisraad te koopen,
doch werd op den Wageningschen berg door
twee mannen, die zich zwart gemaakt hadden,
aangevallen en beroofd van ruim ƒ30. Hierna
trapten de booswichten hem op de borst en mis
handelden hem zoodanig, dat hij bewusteloos
bleef liggen, en eerst later éen der daders, dien
hij kende, kon opgeven. Deze is onmiddellijk
door de politie opgespoord, en was de zwager
van den bestolene.fHoogstwaarschijnlijk zijn de
dieven bekend geweest met het voornemen en
het bedrag aan geld dat de ongelukkige bij ,zich
had, die nu wellicht voor zijn geheele leven de
gezondheid zal moeten missen.
INGEZONDEN.
22 Februari 1870.
Waarde Redacteur,
Eene afwezigheid van een dag of tien heeft
mij onlangs belet Uw dagblad geregeld te volgen
en eerst gisteren kwam mij door een toeval Uw
nummer van den 14dsn jl. ter hand, waarin ik
tot mijn ontsteltenis eene aanklacht van „zelfte
vredene oppervlakkigheid" tegen mij zag gericht,
en dat wel door den Leidschen Correspondent
der Vereeniging voor Nederl. Muziekgeschiedenis.
Ik haast mij U te verzoeken de volgende opmer
kingen aan de aandacht Uwer lezers te onder
werpen, in de hoop dat mijn langdurig stilzwijgen
bij hen niet de meening heeft doen ontstaan, dat
mijne zelftevredenheid te zeer gekrenkt of mijne
oppervlakkigheid te groot was om den geleerden
aanvaller te beantwoorden.
En toch moet ik beginnen met te bekennen,
dat ik de Biographie Universale van Fétis, dien ik
in een vorigen brief oppervlakkig genoemd had,
lange na niet geheel doorgelezen heb. In zoover
wil ik dus wel doen wat de Engelschen noemen
to eat humble pie, maar er tevens bijvoegen dat
ik nog niet van oppervlakkigheid meen beschul
digd te kunnen worden, omdat ik dat werk even
min als de Woordenboeken van Pape, van George,
het Conversationslexikon, enz. heb doorgelezen.
Wanneer ik bijzonderheden omtrent een of ander
toonkunstenaar noodig had, sloeg ik de Biographie
Universelle op en zocht er het vele of weinige
in dat Fétis van dien persoon mededeelt. Op de
school waar ik geweest ben en waar men veel
werk maakte van de oude talen, heeft men nooit
van mij gevorderd dat ik b.v. Pape van den
tot aan het woord zou doorlezen, en ik
betwijfel zelfs of Prof. Cobet dat op poene van
oppervlakkigheid-verklaring van zijn studenten
eischt. Maar, zegt de geachte Correspondent
der Vereeniging voor Muziekgeschiedenis, Ge hebt
het recht niet Fétis van oppervlakkigheid te be
schuldigen tenzij Gij zelf een beter werk dan
het zijne aanwijst. Vat men dit in den letterlijken
zin op, dan volgt er uit, dat een werk eerst
oppervlakkig wordt door vergelijking met een
ander, terwijl het er m. i. volstrekt niets toe
afdoet, of er zulk een ander werk over hetzelfde
onderwerp bestaat. Maar misschien heeft de ge
achte Correspondent bedoeld, dat ik niet over
Fétis mocht oordeelen, voordat ik zelf een beter
werk vervaardigd, geleverd had? Als dat zoo is,
dan geef ik mij gewonnen, even als ik mij
laatst gewonnen gaf, toen mij een vriend, die
trotsch is op zijne keukenmeid, het recht betwiste
zekeren ragout onsmakelijk te vinden, tenzij ik
dien zelf beter kan leveren! Die vriend eischte
ten minste uiet dat ik den ganschen regout zou
opeten, onder voorwendsel dat ik na eenige hapjes
niet over het geheel kou oordeelen 1
Maar 't is volkomen onverschillig wie eene
aanmerking te berde brengt, zoo die slechts op
goede gronden steunt, en ik kan met het voor
gaande volstaan om mijn persoon, die toch nie
mand interesseert, uit de discussie terug te trekken.
Wat nu den arbeid van Fétis betreft, er is
niemand, die diens groote verdienste met betrek
king tot de Muziekgeschiedenis gedurende een
S2jarige loopbaan loochent. Reeds het feit, dat
hij de eerste geweest is, die het denkbeeld eener
algemeene muziekgeschiedenis opgevat en daar
aan jaren lang ijverig gewerkt heeft, strekt hem
tot hooge eer. Maar dat neemt niet weg, ja,
men zou juist uit den te grooten omvang van
den ondernomen arbeid kunnen verklaren, dat
hij dikwijls vluchtig, onnadenkend of onnauw
keurig over belangrijke punten heengegleden is,
zich daarvan met den zoogenaamden Fransehen
slag heeft afgemaakt, en dus den blaam van
oppervlakkigheid niet ontgaat, al is die te ver
ontschuldigen. Ik zou daarvan tal van voorbeelden
kunnen aanhalen, die echter hier te veel rnimte
zouden beslaan, en verwijs den geachten Corres
pondent dus naar het prachtige, zeker niet opper
vlakkige werk van Ambros „Geschichte der Musik"
(Dl. III: Gesch. der Musik irn Zeitalter der Re
naissance bis zu Palestrina). Daar zal hij telkens
en telkens, voornamelijk in de noten onder aan
de pagina's, de bewijzen vinden van de onnauw
keurigheden en vergissingen waarin Fétis vervalt
(b.v. pag. 273, 276, 278, 281, 282, 288, 290, enz.
enz. om slechts bij eenige der meest beroemde
componisten van de 15ds en den aanvang der 16de
eeuw te blijven) vergissingen; die niet alleen in
het verkeerd overschrijven van namen en titels be
staan, maar die dikwijls toonen dat Fétis de bronnen
die hij aanhaalt óf nooit gezien, óf alleen op het titel
blad afgaande geciteerd heeft. Soms verliest Ambros
zelf daardoor zijn Duitsch engelengeduld en roept
hij uit: „Man wird es am Ende beim Himmel
miide, dem alten Herrn ewig corrigirend über
die Schultern in sein Buch hineinzuschauen"
(p. 273) of ook een andere keer: „Warum nicht
lieber ehrlich sagen, man habe die Sache nicht
mit Augen gesehen?" En toch is Ambros volstrekt
niet tegen Fétis ingenomen, gelijk voldoende blijkt
uit den lof dien hij dezen toezwaait, wanneer
hij iets goeds in de Biographie Universelle aantreft.
Ziedaar, waarde Redacteur, waarom ik in een
vorigen brief mijne vreugde te kennen gaf dat
wij de zorg voor onzen roem op het gebied
der toonkunst niet uieer aan dé oppervlakkigheid
van een Franschman (ik dank den geachten Cor
respondent voor de terechtwijzing) als Fétis over
lieten is de uitdrukking wat hard, vooral in het
verband waarin zij voorkomt, men zie daarin niet
de bedoeling om iemand le kwetsen; allerminst
iemand die zulk een warme liefde toont te hebben
voor het kunstgebied waaraan Fétis werkelijk
groote diensten bewezen heeft, door het bijna
alleen en voor het eerst op te nemen en af te
bakenen voor latere ontginning.
Met de plaatsing van het bovenstaande in Uw
eerstvolgend nummer zult Ge verplichten
Uwen Amsterdamschen correspondent
Ü_N-
BUITENLAND.
Frankrijk.
De opkomst der leden van het Wetgevend
Lichaam bij de interpellatie van Jules Favre
was zeer talrijk. De tribunes waren stampvol,
en eenige oogenblikken voordat de zitting een
aanvang nam, verscheen Prins Napoleon in de
keizerlijke loge.
Alle ministers waren tegenwoordig.
Nadat onderscheidene leden verschillende wets-
voordrachten hadden ingediend, beklom de heer
Jules Favre de tribune.
De rede van den weisprekenden redenaar was
in drie deelen gesplitstopmerkingen betredende
de algemeene politiek van 1852 tot opdenhuidi-
gen dag; vervolgens verschillende vragen tot de
Ministers omtrent hunne bedoelingen en hoofd
zakelijk hun voornemens nopens het programma
van het rechter- en liukercentrum, waaruit het
tegenwoordig kabinet is samengesteld, en ten
slotte het groote en alles beheerschend vraagstuk
der ontbinding, dat vooral de meerderheid der
Kamer met bezorgdheid vervulde.
Ziehier een ruwe schets van de voornaamste
punten, die de beroemde Parijsche afgevaardigde
ter sprake bracht.
Ik zal, zeide hij, in dezo rede het bewijs le
veren van groote gematigdheid, zonder evenwel
de zoo onmisbare vrijmoedigheid uit het oog te
verliezenik zal nagaan en aantoonen den
stand van zaken, indien de ministers de slaafsche
dienaren van het persoonlijk gezag blijven of de
uitvoerders van den volkswil worden.
Hoe gaarne zag ik in deze ministers mannen,
die door standvastigheid in hun politieke gedrags
lijn, een onbepaald en wettig vertrouwen inboe
zemden; moge dit veelte vvenschen overlaten, ik zal
er geen persoonlijk verwijt van maken, want ik
wil niemand ter wereld treffen maar dat 'tdan
ook vaststa dat persoonlijk belang in deze mijn
drijfveer niet is.
Na deze verklaring drong de redenaar dieper
in het onderwerp door en achtte zich gelukkig
te kunnen aantoonen, dat het persoonlijk gezag
van 1851, gevestigd op de puinhoopen van de ge
zamenlijke democratische elementen, genoodzaakt
was het algemeen stemrecht te behouden, een
kracht die dit regeeringsstelsel juist onophoudelijk
bestookte en ten val bracht.
Juist hare geringschatting en verwringing had
een tegenovergestelde uitwerking; dit deed haar
meer en meer veld winnen, vooral sedert den
Italiaanschen oorlog.
ïhans kan men met recht zeggen dat die kracht
overwint. IJdel immers waren de pogingen van
het persoonlijk gezag, om aan de verkiezingen
in 1869 en aan de stappen van de 1)6 leden
der vertegenwoordiging het hoofd te bieden. Het
algemeen stemrecht heeft ten volle gezegevierd
de natie is souverein, zij moet gehoorzaamd wor
den; elke woelzieke minderheid behoort onder
drukt te worden en de ministers zullen niet meer
het wachtwoord van de Tuilerieën, maar dat der
stemgerechtigden opvolgen.
De redenaar haalde ter staving hiervan wel
sprekende cijfers aan, die een diepen indruk op
de Kamer maakten. Laten wij de vorderingen
nagaan, zoo zeide hij, die de oppositie van 1852
tot 1869 gemaakt heeft, en daartoe de jaren 1857
en 1863 als maatstaf nemen.
Bij de Algemeene verkiezingen van 1852 werden
ten gunste der regeering 5,240,000, voor de oppo
sitie 840,200 6temmen uitgebracht. In 1857 was
dit 5,261,000 tegen 843,000; een zegepraal waar
van de Moniteur Universel hoog opgaf, door met
groote zelfvoldoeuing te verbreiden, dat Frankrijk
zich gelijk was gebleveD.
Maar, zegt spr., blijft Frankrijk zich gelijk, de
Moniteur niet, want zij verzweeg den uitslag van
de verkiezingen van 1863, die was dat 8,362,000
stemmen ten gunste der regeering, tegen 1,163,000
op de oppositie werden uitgebracht, en, eindelijk
in 1869 is de regeering omringd door 4,663,000
en de oppositie schittert te midden van 3,317,000
stemmen: een verschil dus van 1,300,000 stem
men; trekt men daarvan de ambtenaren en de
ollicieele candidaturen af, dan is de oppositie in
de meerderheid.
Deze conclusie werd levendig door de linker
zijde toegejuicht, terwijl de meerderheid haar
voor onjuist uitkreet. De redenaar, voor geen
klein gerucht vervaard, liet zich niet van zijn
stuk brengen, gaf hier en daar een zijdelings
antwoord en ging over tot de aan het kabinet
te richten vragen.
Hij drong daarbij aan op de intrekking van
art. 75 van de wet van het jaar VIIIeischte het
ongestoord genot van het recht van vereeniging,
de inkrimping van den tijd der dienstplichtigheid,
en onbeperkte vrijheid van drukpers, waarbij
spr. de woorden in het geheugen terugriep door
den heer Ollivier vóór twee jaren uitgesproken
Laisser dire, laisser passer, laisser faire, Dieu et la
sociélé n'ont rien a redouter des violences. Vervolgens
vorderde hij de invoering van kosteloos en verplich
tend onderwijs en ten slotte verlangde spr. van
den minister te hooren of het ministerie het pro
gramma van het rechter- of wel van het linker
centrum zou uitvoeren, omdat tusschen beide op
onderscheidene gewichtige vraagpunten groote
verdeeldheid heerscht.
De ministers Daru en Buffet kwamen daar
tegen op; maar Jules Favre leverde dadelijk
bewijs door aan te halen dat het linker cen
trum de verkiezing van de maires voorstond,
terwijl het rechter-centrum hen benoemd wilde
zien uit den boezem van den gemeenteraad door
het uitvoerend gezag; dat het linker-centrum
wilde medewerken om aan het Wetgevend
Lichaam wetgevende macht toe te kennen, ter
wijl het rechter-centrum zich heftig daartegen
kantte. Eu wat dit betrof, voorspelde spr. dat
geen parlementair bewind levensvatbaarheid be
zat, dat de Kamer die macht onttrok, om haar
geheel in handen van de uitvoerende macht te
laten.
Na een grief te hebben gemaakt van de gevan
genneming van Rochefort, een fout, waarvoor
hij het gansche ministerie aansprakelijk stelde;
na ter loops de ongeregeldheden te hebben aan
geroerd, waardoor 450 personen achter de grendels
zaten; na een sterk beklag over de vele druk
persprocessen, waarmede het parlementaire kabi
net minder liberaal als het persoonlijk gezag om
sprong; een na hevigen en krachtigen uitval tegen
de besnoeiing van het recht van vereeniging en
vergadering, een maatregel die reeds in 184-0
door Guizot werd veroordeeld, en die er toe
zou leiden om zelfs weldadigheidsinstellingen op
le heffen; na een nadrukkelijken aandrang om
de nationale militie het leger te doen vervangen
of bijstaan, stond het voor spreker onomstootelijk
vast, dat die hervormingen niet konden verkregen
worden zonder een nieuwe Kamer.
„Zonderling!" zeide spr.-. „gij achttet voor een
nieuw regeeringsbeleid wel nieuwe ministers,
maar geen nieuwe Kamer noodig! Waarom dan
den heer Forcade niet behouden, die ook op de
meerderheid der Kamer kon rekenen en even ge
makkelijk zijn wetten kon doen aannemen als
de heer Ollivier? Maar daar schuilt juist het
kwaad: de stemmingen door slaafsche volgzaam
heid geboden moeten verdwijnen, wij behoeven
de onpartijdige onafhankelijke beoordeeling van
zaken. Het is overigens onbegrijpelijk, hoe een
meerderheid uit de ollicieele canditaturen ontspro
ten op de hand kan zijn van een minister, die
geschreven heeft (19 Januari door Emile Ollivier):
„de Keizer kan en mag geen vertrouwen stellen
in het Wetgevend Lichaam, want hij weet dat
het voortgekomen is uit de inmenging en dwang
van de prefecten, onderwijzers, vrederechters en
ontvangers. Kortom, Frankrijk heeft een nieuwe
Kamer noodig, een Kamer gekozen zonder her
haling van vroegere regeeringsschvndalen. In
zulk een Kamer zal een waarachtig liberaal ka
binet steun bij ons vinden; blijft het daarentegen
doof voor de opgesomde hervormingen, dan ont
moet het in ons standvastige tegenstanders."
Na twee en een half uur aldus gesproken te
hebben, verliet de redenaar de tribune onder
teekenen van afkeuring ter rechter- en toejui
chingen ter linkerzijde.
Het was allengs vijf ureu. De zitting werd tot
halfzes geschorst.
Toen kwam aan het woord de heer Pinard,
die een lofrede hield op de overeenstemming t-
schen regeering en do meerderheid van de voL uen
vertegenwoordiging.
De
Het vervolg en den uitslag van deze interpella
hebben wij bereids gisteren vermeld. Pderc
De Siècle zegt in eene beoordeeling van dj -
redevoering, dat zij volstrekt niet met vroe«-
-t)eg;rei
van dien afgev. kan gelijk gesteld worden t
welsprekendheid en stijl betreft, en niet (n
stempel droeg van die oorspronkelijkheid, ..c
der grootste bestanddeelen van Jules Favres '6 jjj
denaarstaleut. 1
T)e
Wat zij echter daarin te kort schoot, won BW
aan zeggingskracht en degelijkheid van ben^Q_
gronden; kortom, men kon haar eerder eene g(,
in elkander gezette akte van beschuldiging cjan
een redevoering noemen, want Jules Favre tio
aar a
de quaestie zoo ge6teld, dat geen twijfel nit- u
overbleef aan de waarheid der feiten.
De
Het Journal des Bébats is van meening, dat -Je(jra.
heer Favre eindigde waarmee hij had moetn
beginnen: de vergelijking tusschen de progra^g
ma's van de twee fractiën, die de meerdeït__L_
uitmaken, en de vraag naar de keuze der
geering. Daarop had spr. een antwoord mts Par
bekomen, en dit geschiedde niet. De meerLichat
heid wordt boos en windt zich op wanneer uinterp
haar verwijt dat zij ais slaafsche dienares tacht -
het gezag blindelings stemt. En toch is dit de vcklaard
waarheid. Zij moet thans in hetzelfde spoor meuandic
gaan. Indien de meerderheid van heden dezelfdllinist
als die van vroeger, zal zij zich niet verloochemaitslas
maar consequent blijven. Die van voorhtzich sl
stemde zeer volgzaam voor de wetten, die tien t
weinig ontwikkeling aan het recht van verdeze
niging en aan de drukpersvrijheid gavende prt
van heden moet van den nood een deugd mak-acht
door de nieuwe hervormingen aan te nemen,-libera
haar juist recht van bestaan en misschien i-card
levenskracht opleveren; want niemand, ten nwerd
ste iu de Kamer, verlangt sterk naar ontbindiiofficiei
Maar, men moet zich geen ijdele illusiën mal De
van den huidigen stand van zaken. Dat kamnemei
niet blijven. Wij verlangen naar daden: toek-nen g
ning van een deel der wetgevende macht, v antwc
benoeming van maires, wijziging der kiesdis: verkk
ten, de jury, de verantwoordelijkheid der a officie:
tenaren en nog veel meer vraagstukken, di> ren.
hun tijd zich zullen voordoen. Dit behoort t kenne
alles geregeld te worden. De heer Favre has. schil
het oude gezegde aan„Zelfs zonder u ons t- aanbe
trouwen te schenken, zullen wij u steunetnemei
wij verlangen niets meer. Wil de meerderhtverkic
aannemen, wat men haar voorlegt, dan kunn-.
wij buiten hare enthousiasme. Slechts volgzaabij d
heid zij haar wachtwoord. ontwc
Van de hand van den heer Prévost-Paradol.iwoor
zooals reeds uit onze telegrammen is geblekebepaa
tot de leden der commissie behoort, waarva
wij hieronder melding maken, komt in hetzelfiregee:
nummer van dit blad een hoofdartikel vocfa' ho
waarin een ontbinding van het Wetg. Lich., aMen i
door het algemeen belang geboden, wordt vojals dc
gestaan. Het artikel eindigt: Wij achten hettegeaPiing
woordig kabinet in het belang van het land,ttt ze!
is onze levendige wensch dit een Kamer tezie zijne
overleven wier dagen, hoe men 't neme, geteldr een, c
en wij dringen thans niet aan om zich meer® De
die Kamer te vereenzelvigen, omdat wij het t alle i
binet liever redden dan vleien. didate
Het Journal Ofliciel van 22 Febr. behelst tT00r
rapport, dat reeds eenige dagen werd verwar bewe
nopens de benoeming van eene staatscommiKren
belast met het onderzoek van het vraagstuk dn
de administratieve besturen de meest mogelijj ®e'
zelfstandigheid te verleenen, m. a. w. de gegevt medei
te verzamelen tot het ontwerpen van een pi;hoofd
vinciale en gemeentewet. Burlii
De commissie is samengesteld uit 50 lede
en staat onder het voorzitterschap van den ht sche
Odilon Barrot, minister van justitie onder ^en B
republiek. diner
Duitschland. Von -
Dinsdag is in den Noord-Duitschen Rijksót
het ontwerp-strafwetboek in behandeling gei,
men. Terwijl enkele leden het eerste onderzf
aan eene commissie wilden opdragen, heeft
vergadering besloten om de hoofdbeginsels p-
de wet dadelijk in de openbare zitting te
handelen, en het ontwerp voor de détails et
door eene commissie te doen onderzoeken. -
afgevaardigde, die dit voorstelde, voerde ten vol
deele van deze wijze van behandelen aan, dat
worden de hoofdbeginselen eerst door een col
missie onderzocht, ieder lid toch steeds in
vergadering zelve ze weder ter sprake brengt,t'
men alzoo eene dubbele discussie verkrijgt. Zj
dit practische middel niet ook voor andere landt!
doelmatig zijn?
Engeland.
Londen, 22 Februari. In het Lagerhuis hei
waart
brach
wille:
verze
er ee
pel ijk
de A
De
vrien
wees
rein
havet
daan
van S
Ka
liedei
de Minister van Binnenlandsche Zaken gisten
een bill op den arbeid in de mijnen ingediend.'
het verdedigen van de hoofdbeginselen, deell
de Minister mede dat van de vele duizenden pi
sonen, die jaarlijks in de Engelsche kolen»
1 heeft
toest:
to
)S gi:
nen werken, ongeveer een vijfde gedeelte sla®
offers van ontploffingen worden, en viervip
j gedeelten wegens het niet nemen van behoorlij!gTan
voorzorgsmaatregelen of ongelukken aan de tt