N°. 3074
Donderdag
A°. 1870.
17 Februari.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden3.00.
Franco per post3.85.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DEK ADVERTENTIEN.
Voor iederen regelj 0.15.
Grootere letter naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 16 Februari.
Bij de mededeeling van het wetsontwerp op
de Nieuwe Rechterlijke indeeling, verscheen de
Amersfoortsche Courant met een rouwrand voor
zien, wegens de voorgestelde opheffing der recht
bank te Amersfoort. Het blad bevatte voorts een
heftig artikel hiertegen.
Hoewel ook de opheffing der rechtbank te Lei
den wordt voorgesteld wenscheu wij dit voorbeeld
niet te volgen. Wanneer het algemeen belang het
vordert, dan mogen wij een nuttigen maatregel
niet tegenwerken, wanneer soms dat algemeen
belang mocht in strijd zijn met het belang onzer
gemeente.
^PDat nu het algemeen belang eischt, dat het aantal
gerechtshoven zoowel als dat der rechtbanken
en der kantongerechten verminderd wordt, kan
niet ontkend worden. Zoo bezuiniging ergens mo
gelijk is, dan is het hier. Zoo verandere tijdsom
standigheden op eenig deel onzer staatsinrichting
bezuiniging noodzakelijk maken, dan is 't bij de
rechtbanken de verbeterde middelen van cotn-
muuicatie maken nu plaatsen op uren afstands
gelegen gemakkelijk bereikbaar.
Bij de verdeeling der rechtbanken over het
land is het alleen de vraag, waar deze op
de beste wijze ten voordeele van al degene die
recht zoeken, de justiciabelen, en met de minste
flnancieele bezwaren voor het algemeen, behooren
gevestigd te worden.
Teidt nu dat onderzoek tot de overtuiging dat
onze rechtbank behoort opgeheven te wordeu,
wij zullen niet schromen dit uit te spreken.
Éeu vraag willen wij ons voorloopig echter
veroorlooven. Ligt niet soms in het karakter van
onze stad, als academiestad, een reden voor het
behoud vau onze rechtbank? Is 't niet in het
algemeen belang wenschelijk, dat, wanneer de
justitie nu en dan (gelukkig geschiedt het hoogst
zeldeneene of andere overmoedige handeling
van een jeugdigen academieburger niet etralfeloos
meent te moeten laten, dit geschiede binnen de
muren der academiestad? Is 't wel goed om de
't wel goed oui de straf voor eene of andere
roekelooze daad, in jeugdige onbezonnenheid be
dreven, te verzwaren, door een delinquent te
veroordeelen om in eene andere plaats, waar
men onbekend is met het academieleven, terecht
te staan? Zal een licht vergrijp dan niet een
ruchtbaarheid verkrijgen die niet gewenscht is.
jWij verlangen geen forum privilegiatum voor de
studenten, gelijk vroeger het bestond, gelijk thans
nog in Duitschland bestaatwij verlangen gaarne
recht voor allen. Maar moet aan de argumenten,
voor deze bijzondere soort van rechtspleging aan
gevoerd, niet althans zooveel waarde worden
gehecht, dat zij in deze kunnen gelden, om het
behoud vau de rechtbank in eene academiestad
te rechtvaardigen?
De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft
tot voorzitters en onder-voorzitters van hare gis
ter samengestelde afdeelingen gekozen, tot voor
zitters de heeren, Van Lijnden, Hasselman, Guljé,
Dam en De Brauw; tot onder-voorzitters de
heeren Van Voorthuyzen, Verheyen,Moens,Knoop
en Begramen tot leden van de commissie voor
de verzoekschriften de heeren Sandberg, Lenting,
Smits, Haffmans en Kerstens.
In het Politieblad en in andere bladen vindt
men herhaaldelijk opgaven van vermissingen van
brieven met geldswaarde, die volgens de daar
omtrent gedane aangifte der belanghebbenden op
de post in het ongereede zouden zijn geraakt. In
hoeverre die aangiften gegrond zijn, en de brieven,
waarvan de vermissing wordt beweerd, werke
lijk ter post zijn bezorgd, is alleen in het geval
van aanteekening met zekerheid uit te makeD.
Omtrent onaangeteekende brieven echter moet
in de aangifte worden berust, al ontstaat ook
ten gevolge van het onderzoek der administratie
dikwijls een zeer gerechtvaardigde twijfel ten
aanzien van het feit of de bezorging ter post wel
ooit heeft plaats gehad. Het is zelfs dezer dagen
voorgekomen, dat op de ontvangst eener recla
matie van de Britsche postadministratie wegens
liet niet-ontvangen van eenen brief met een vrij
belangrijke gelswaarde, die volgens aangifte aan-
geteekend uit Botterdam zou zijn verzonden, zoo
danige brief na onderzoek bleek niet in de re
gisters geboekt te zijn, en de voorgewende af
zender, wiens naam was opgegeven, dientenge
volge tot de bekentenis werd gebracht, dat hij
zijn correspondent ten dezen aanzien valschelijk
had ingelicht. Het zoude weinig moeite kosten
eene menigte andere gevallen van soortgelijken
aard te vermelden. Hoewel dit niet in de be
doeling ligt, schijnt het toch wenschelijk de aan
dacht er op te vestigen, dat, onverminderd de
gevallen van voorgewende vermissingen, of van
vermissingen geheel buiten de schuld der Post
administratie, gedurende het jaar 1869 niet minder
dan zesenzestig reclamatiën, vermissingen van
brieven betreffeude, bij onderzoek ongegrond zijn
bevonden, en de brieven ten slotte bleken wegens
onvolledig of onnauwkeurig adres in de kantoren
der administratie te berusten, of wel behoorlijk
bij de geadresseerden bezorgd, inaar door nala
tigheid van huisgenooten eerst na verloop van
eenigen tijd in de handen der rechthebbenden
te zijn geraakt, en dergelijke redenen meer.
(St. Cl.)
De minister van financiën, daartoe gemachtigd
bij koninklijk besluit van den Februari 1.1.,
heeft op den 8'"11 dezer aan de Amerikaansche
Kabelmaatschappij (The American Cable Company
te New-York, vertegenwoordigd door hare wet
tige agenten S. Benton Thompson en S. F. Van
Choate, vergunning verleend tot het aan wal en
in werking brengen van een onderzeeschen tele
graafkabel op de Nederlandsche kust.
Art. 1 van de voorwaarden luidt aldus: De
kabel zal de stad New-York in Noord-Amerika
met de Nederlandsche kust verbinden en, zoo
de Maatschappij het verlangt en daartoe ver
gunning verkregen heeft, of alsnog verkrijgen
mocht van de Gouvernementen van Portugal en
Frankrijk, de Azorische eilanden eudeFransche
kust aandoen.
Wij vernemen, dat de besturen der gemeenten
welke gelegen zijn aan den geprojecteerden spoor
weg Tilburg's-HertogenboschNijmegen, zich
bij adres tot de Tweede Kamer der Staten-Ge-
neraal zullen wenden, met verzoek door haren
invloed te willen bewerken, dat de concessionaris
ontslagen worde van de voorwaarde, bij de con
cessie hem opgelegd, tot storting in 's rijks kas
van f 250,000 voor verdedigingswerken, die door
den aanleg van den spoorweg noodzakelijk moch
ten worden. (P. A'. C.)
In de openbare vergadering der Maatschappij van
fraaie kunsten en wetenschappen, gisteren-avond
alhier gehouden, trad als spreker op Ds. Lauril-
lard vau Amsterdam. Op zijne eigene onnavolg
bare wijze behandelde hij de Spin in de natuur
lijke historie, in de geschiedenis, in de legende.
De geestige, humoristische en menschkundige
opmerkingen, waarmede zijne geheele rede door
vlochten was, wekten meermalen den lachlust op
of stemden tot diepen ernst. Aan het einde zijner
rede getuigden dan ook de luide toejuichingen,
dat Laurillard den waren toon weet te treffen en
door het Leidsche publiek hoog wordt gewaar
deerd. Na de pauze droeg hij eenige dichtstukjes
voor, waarin zijn meesterschap over de taal en
zijn uitstekend talent van voordracht uitblonken.
Vooral bleek dit bij het dichtstukje, getiteld
het Paardhet sukkeldrafje, het galoppeeren en
het hollen werden meesterlijk teruggegeven.
De spreker gaf aan het nog al talrijk opgeko
men publiek eeu aangenamen avond; wij zeg
gen van harte „tot wederziens."
Den Weleerwaarden heer Ds. J. Prins, vader
van den Professor alhier, sedert 1825 de oudste
predikant bij de Nederd. Herv. Gemeente le Am
sterdam, viel gisteren het geluk te beurt den ge-
zegenden leeftijd van 90 jaar te bereiken. De
titularis vervult nog steeds zijn predikambt.
Mejufvrouw Betsy Perk antwoordt heden in
de N. R. C. op het gisteren in dat blad voorkomend
ingezonden stuk van de firma Van Dijk en Comp.
te Schiedam, met daarbij behoorende getuigenissen.
De geleerde schrijfster erkent, dat niet de be
moeiingen van den hoofdredacteur haar genoopt
hebben tot den stap, die door haar werd gedaan,
maar die van den uitgever zelf, ja hoofdzakelijk
diens uitdrukkingen en bedreigingen, „van morgen
naar eene andere Redactrice te zullen gaan", of
„dat wie door hem betaald werd, in zijn dienst
was," of „dat aan hem de keuze der stukken
moest verblijven, omdat hij ze betaalde."
Zij ontkent verder het proefnummer van Ons
Streven gekend of gezien te hebben, zooals een
hoofdredactrice dit moest gekend en gezien heb
ben, en blijft haar beweren ten opzichte van de
artikelen, waaraan zij hare toestemming niet wilde
verleenen, handhaven.
Na het tegenspreken van verschillende beschul
digingen, bied zij aan ieder de gelegenheid aan
om inzage te nemen van hetgeen zij in por
tefeuille heeft, ten einde het publiek oordeele
aan welke zijde de ^waarheid is.
De Redactie van de N. K. C. meent in het
vervolg voor deze zaak hare ruimte niet meer
te mogen afstaan.
Men schrijft dd. 12 Februari:
liet bestuur vau 't Friesch genootschap van
geschied-, oudheid- en taalkunde, overtuigd van
't groote belang eener volledige verzameling van
Friesche eigennamen, inzonderheid voornamen,
van mannen en vrouwen, heeft daartoe de mede
werking ingeroepen van de hoofdonderwijzers in
Friesland, en zulks wel bij gedrukte circulaire,
daar de onderwijzers in Friesland vooral in de
gelegenheid zijn, om uit hunne naamlijsten van
leerlingen, alsmede uit kerkelijke registers van
gedoopten, gehuwden of overledenen namen op
te sporen, die vreemd, zeldzaam of niet alge
meen in gebruik zijn.
Een slede met turf, van de Gebr. B. alhier,
zakte gisteren bij het doorgaan onder de Kou-
dehoeksbrug alhier, met den persoon die haar
voortduwde door het ijs. Gelukkig voor den laat
ste, wierpen eenige omstanders die op de brug
stonden hem een touw toe, dat hij nog bij tijds
greep om te worden opgeheschen. Eenigszins ont
daan, werd hij spoedig in een van de naastbij
gelegen huizen opgeknapt.
De Slaats-Courant van heden behelst de volgende
rivierberichten
Keulen, 15 Febr. Waterstand 2 voet 4 duim
boven nul. Het drijfijs bedekt omstreeks een
tiende deel van de oppervlakte der rivier.
Lobith, 18 Februari. Het ijs vast; overtocht te
voet.
Huihuizen, 13 Februari. Het ijs vast
Nijmegen, 14 Febr. De Waal over de halve
breedte overdekt met dun en klein drijfijs. De
overtocht geschiedt geregeld met losse vaartuigen.
Temperatuur 21° F. Volgens alhier ontvangen
bericht heeft zich het ijs te Druten vastgezet en
drijft verder langzaam aan.
Tiel, 13 Februari. Hier, zoomede te Leeuwen,
het ijs vast.
Bommel, 13 Februari. Het ijs vast; passage te
voet en met schietschouwen.
Pannerden, 13 Februari. Het ijs vast.
Arnhem, 14 Febr. Aan den linkeroever der
rivier eenig klein drijfijs; de passage in het veer
is met schuiten. Te Eek en Wiel het ijs rast,
zoomede te Eist, Rheuunerden, Rhenen en Op-
heusden.
Wijk bij-Duurstede, 14 Febr. In den lloodvoet
het ijs vast; yóor de stad blank water.
Vreeswijk, 14 Febr. Het ijs vastovertocht inet
roei booten door bet open vak. Waterstand 2.27
meter -+- AP. of 4.25 meter onder noodpeil.
Vianen, 15 Febr. Het ijs vast.
Krimpen, 14 Febr. Het ijs vast; de bruggen
van de veerdammen op het ijs voor rij- en voer
tuigen gelegd.
EEN ONGELUKSVOGEL.
SEN VERHAAL
TAK
EDMUND HOEFEK.
(Vervolg.)
I „Toen ik, na jaren, eindelijk langzamerhand
begon te ontwaken, en, zij het ook nog slechts als
door een sluier, in mij en om me heen begon te
zien, te begrijpen en merkelijk te gevoelen, toen
was het te laat, tot berouw zoowel als tot te
rugtreden. Ook zou ik tot het eene zoomin als
tot het andere bij machte zijn geweesthoe het ge
komen was, daartoe behoefde hij in mijn oogen
geen verontschuldiging. Wat de omstandigheden
en de menschelijke natuur niet hadden bewerkt,
dat had mijn zoo heb ik het toen wel eens
in mijn gedachten genoemd mijn dwaze stap
noodwendig ten gevolge gehad. Als een van ons
beiden gezondigd bad, dan zeker ik, en ik alleen.
En tocb vond ik altijd geen reden, om mij zelve
te beschuldigen en te veroordeelen. Wat mij had
doen zondigen, was niet mijn wil, maar het
noodlot en mijn zwakheid. Nooit van mijn leven
was ik vrij, maar altijd slavin geweest, zoo niet van
de menschen, dan van het lot. Ik was tot het
ongeluk geboren. Zelve kon ik niet gelukkig
worden, en een ander kon ik niet gelukkig maken.
„Dat zulke gedachten en beschouwingen reeds
toen zij zich nog slechts flauw, en zoo nu en
dan maar begonnen te verheffen en baan te
breken, noodlottig voor ons werden, en ons dat
ontroofden, wat wij, alles vergetende, in onze
vereeniging, in onze liefde toch voor een soort van
geluk hadden kunnen houden, behoef ik evenmin
te betoogen, als hoe dat zij zich allengs meer en
meer begonnen te doen gelden, en vaker en va
ker terugkeerden, tot zij eindelijk in het geheel
niet meer van mij weken, en al het andere in
mij onderdrukten en overstemden. Ik kon niet
meer vergeten, ik vermocht de oogen niet meer
voor de werkelijkheid te sluiten. Het droomleven
dat ik geleid had, liep hoe langer zoo meer ten
einde. Gestadig duidelijker en vreeselijker trad
me de waarheid voor oogen. En wat mij tot
dusver telkens weder voor een oogenblik tot
kalmte gebracht, en mij weder voor een tijd had
doen voortdommelen en drooinen, Alfred's
oneindig nooit verflauwende liefde, ook dat
werd me allengs een met iederen dag toenemende
kwelling. Ik verdiende die liefde niet, ik beant
woordde ze niet, ik geloofde er ternauwernood
aan.
„Hoeveel honderden malen heb ik in die da
gen God om den dood gesmeekt, te vroom of te
laf als ik was, mij zelve van kant te maken I
Hoeveel honderden malen worstelde ik wanho
pig om de kracht, om mij aan te gorden en me
los te rukken! Tevergeefs! Telkens deinsde ik
terug voor deu iDdruk, dien zulk een heengaan
op Alfred moest maken. Want, in spijt van mijn
ongeloof, wist ik, of meende ik te weten, dat
hij mijn verlies niet verdragen, niet overleven
zou.
„Maar alles heeft zijn tijd. Onder zulk een
worsteling wint men dan toch in kracht, totdat
men ten laatste sterk genoeg is. Toen, - toen
hier brak zij haar verhaal af, en verborg haar
aangezicht in hare handen. En als zij ze na een
oogenblik liet zakken, vestigde zich haar oog
met een schuwen blik op ons, en vervolgde ze
met een zwakke steun„toen dezen zomer het
ongeluk over ons kwam, en ik eenige weken
later van de doktors vernam, dat mijn dagen
geteld waren en mijn hart niet lang meer zou
kloppen, toen stond mijn besluit vast. Ik wilde en
wil niet uit het leveD scheideD, zonder een poging
te doen, om Frisingens vergiffenis te erlangen
voor het gruwzame spel, waarmede ik me, niet
zoozeer op hem, als wel op zijn natuur heb ge
wroken. En dat ik dit niet per brief, eerst na mijn
dood maar bij mijn leven en in persoon beproe
ven wil, dit is de boete, die ik mij zelve opleg
en die alleen de grootte van mijn zonde even
aart.
„Dat hij mijn heengaan wezenlijk beweend
heeft, dat hij nog eenzamer dan vroeger leeft,
hebben we eens lang geleden bij toeval verno
men. En dat geeft me een flauwe hoop, dat mijn
bede niet geheel onverhoord zal blijven. U ech
ter smeek ik om uwe hulp en tusschenkomst.
Verdien ik uwe achting niet meer uw mede
lijden zult gij me toch niet onthouden,
Wordt vervolgd.)