N°. 3073,
Woensdag
A*. 4870.
16 Februari.
a|
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
EEN ONGELIJKS VOGEL.
LEIDSCH
DAGBLAD.
0;
PRIJS DEZER COURANT.
Yoor LeicUn per 3 maandenƒ3.00.
Franco per post3.85.
Afionderlijke Nomraers0.05.
Deze Couraat wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PHIJ8 DER ADVERTKNTIEN.
V.or iêdaren rafelf 0.1S.
Groot.re letter naar de plaaUruimta die lij beslaan.
>1
'au
tl
tE:
Lelden,' 15 Febrnsrl.
BUITENLANDSCH OVERZICHT.
In de afgeloopen week is het Engelsche Par
lement geopend en wederom werd de Koningin
bij deze plechtigheid gemist. Na een halfjarige
ru3t gaat het politieke leven alzoo weder begin
nen. De troonrede, die de gebruikelijke vredelie
vende verwachtingen uitsprak, beloofde velerlei;
het voornaamste is evenwel, de schoolwet zelfs
niet uitgezonderd, de toezegging van een agrari
sche wet voor Ierland, om de betrekkingen
tusschen de verschillende klassen, die aan den
landbouw deelnemen, te verbeteren. De regeering
sprak den wensch uit, dat deze wet mocht strek-
1 ken, om in Ierland het vertrouwen op de wet
te herstellen en hare uitvoering, beter dan nu
-i geschiedt, te verzekeren. Zij voegde er evenwel
bij, dat zij met diep leedwezen zag, hoe in den
a laatsten tijd de misdrijven tegen landeigenaars of
0 pachters in Ierland was vermeerderd, en hoe men
1 de justitie de opsporingen der schuldigen bemoei
al lijkte door te weigeren getuigenis af te leggen
mocht eene verandering in de wetten niet de
A gewenschte rust in Ierland doen terugkeeren, zoo
voegde de Troonrede er bij, de Regaering zou
niet nalaten om aan het Parlement zoodanige
o wetsvoorstellen te doen, als noodig waren om de
openbare orde te handhaven.
Die Iersche zaken zijn voor de eigenliefde van
-s het trotsche Engeland een zware proef, en wel
mag de Engelsche natie den Minister Gladstone
-'dank weten, wanneer het hem zal gelukt zijn,
om na dat onrecht te hebben opgeheven, dat voor
kihet Roomsch Katholieke Ierland bestond in de
- groote voordeelen die de Anglicaansche Kerk
bezat, thans door eene betere regeling der lan
delijke toestanden in Ierland, de altijd nog voort,
woedende agitatie der Fenians tot bedaren te
brengen.
H Want zoover is het thans reeds gekomen dat
een der eerste daden van het Engelsch Ministerie
in het Lagerhuis is geweest om te verzoeken dat
het huis de verkiezing van den Fenian, die wegens
misdrijf gevangen is genomen, zou vernietigen.
Een Fransch blad trekt een paralel tusschen
j| Frankrijks en Engelands toestand ten dezen. De
zaak van Rochefort vergelijkt het met die van
O'Donavan Rossa. Doch het vergeet dat het in
i Engeland de laagste klassen zijn, die werkelijk
gegronde grieven tegen de Regeering hebben, al
zijn hunne wraaknemingen ook nimmer te recht
vaardigen, terwijl het in Frankrijk de bevolking
der hoofdstad is, die zich over niets te beklagen
heeft, aangevoerd door een adelijk heer, welke
op het oogenblik, dat Frankrijk in het genot van
eene ongekende vrijheid wordt gesteld, de open-
bare orde op de meest roekelooze wijze in de
waagschaal gaat stellen.
Het gevaar is gelukkig geweken. En wij mogen
vertrouwen dat het niet alleen de koude is ge
weest, welke een eind heeft gemaakt aan de woe
lingen die het gevolg van Rocheforts arrestatie
zijn geweest. De Parijsche bevolking heeft reeds
bij menige Journée door de republikeinsche partij
in den laatsten tijd uitgelokt, de woorden van den
minister Ollivier bewaarheid, die zeide, dat het
volk geene revolutie wil, maar toch hebben de
barricaden, die Parijs in deze week weder een
maal aanschouwd heeft, bloed gekost.
Voorzeker is het geene gemakkelijke zaak, om
„binnen de grenzen'' te blijven, wanneer daar
achttien lange jaren die grenzen zoo eng ge
trokken zijn geweest en zij op eenmaal zoo uit
gezet wordenEn het is niet vreemd dat bijvoor
beeld bij een voorstelling van de Lucrecia Borgia,
die al dien tijd verboden is geweest, de gemoe
deren wat opgewonden worden bij de gloeiende
taal waarin Victor Hugo zijne vrijheidsideeën aan
de lage tyrannie tegen overstelt. Doch het is niet te
verdedigen, dat zijdie Frankrijks geschiedenis kun
nen overzien, mannen van talent en van bescha
ving de edele taak om de vrijheid in Frankrijk te
grondvesten miskennen, en alles op 't spel zetten
om hun ideaal, de republiek te bereiken. Toonen
zij niet hoe weinig rijp zij nog zijn voor een
regeeringsvorm, waarbij het bovenal op zelfver
loochening van allen aankomt?
Ook in het Wetgevend Lichaam wordt de
schoone taak dikwijls voorbijgezien, en storm-
achtigeinterpellatiën,onmogelijke eischen, in wets
ontwerpen geformuleerd, houden de aandacht nog
te veel af van zooveel ernstige zaken, die thans
behooren gedaan te worden.
In Duitschland ontbreekt ook nog veel aan de
eendrachtige samenwerking tot bereiking van het
nationale doelde Duitsche eenheid. Door mid
delen, die zeker niet kunnen goedgekeurd wor
den, is men deze in 1866 meer genaderd, dan het
sinds de vestiging van denDuitschen Bond ooit was
geweest. Noord-Duitschland vormt reeds eene
eenheid tot aan de Main; maar evenmin als die
rivier Duitschlands grens is, kan bij haar het aan
gevangen werk blijven stilstaan. Hiervan zijn alle
voorstanders der eenheid overtuigd ook in het zui
den is reeds hun aantal talrijk; reeds in 1866 hebben
de Zuid-Duitsche Staten, als een eerste begin van
samenwerking, de zoo bekende militaire verdra
gen met den Noord-Duitschen Bond gesloten, van
elkander wederkeerig te beschermen maar in
den laatsten tijd wordt de oppositie in het Zuiden
feller, en meer dan ooit schijnt eene stemming
in de beide Beiersche Kamers thans voor langen
tijd de verwezenlijking der eenheid te verschuiven.
Een votum van wantrouwen is in beide kamers
uitgebracht tegen het Ministerie, uit vrees voor
te nauwe aansluiting aan den Bond, hoewel de
president-minister Vorst Hohenlohe uitdrukkelijk
verklaarde dat hij thans niet anders wilde dan
den bestaanden toestand behouden, al kon hij
het niet ontkennen, dat hij hoopte, dat eenmaal
een nauwere eenheid tusschen Noord en Zuid
zou tot stand komen.
Dat ook in het Noorden de oppositie tegen den
Bond zich luider dan vroeger doet hooren, deden
wij reeds vroeger opmerken. In het Beiersche
Heerenhuis, het voorstel van den graaf Zur Lippe,
en in de Saksische kamers de aandrang tot ver
meerdering der oorlogskosten. Een nieuw bewijs
van zijne zucht om den Noordduitschen Bond
tegen te werken, heeft het Pruisische Heerenhuis
wederom gegeven, door te weigeren om zijne
zitting te verdagen, wegens het bijeenkomen van
den Rijksdag. Graaf Von Bismarck heeft, gelijk
wij meldden, den koristen weg ingeslagen, en
de zittingen van het Huis eenvoudig gesloten.
Tegenover die oppositie rijst de vraag, wat zal
de toekomst geven? Wij zien een groot deel van
Duitschland, enthousiast voor de Duitsche een
heid. In het noorden maken deze verreweg de
meerderheid uit, en in het zuiden zijn zij vooral
in Baden en het noordelijk gedeelte van Beieren
te vinden.
Het werk van 1866 is niet voltooid, zoolang de
Bond zich niet over alle landen uitstrekt, hoort
men van die zijde. Een ander deel wil van die
eenheid niets weten; de rechten der afzonder
lijke landen stellen zij zoo hoog, dat zij daarvan
ter wille van een idee niets willen opofferen. De
Pruisische Junkerpartij, een deel van Beieren
en van Saksen, en ook Wurtemberg zijn het
die deze partij vormen. In den laatsten tijd ste
ken deze hun hoofd hooger op dan tot nu toe
het geval was.
Maar aan de zijde der eersten staat de man, die
het werk in 1866 heeft uitgedacht en uitgevoerd,
de man van een ijzeren wil, die over het leger
van den Noordduitschen Bond kan beschikken.
Zal hij het lijdelijk aanzien dat zijn werk op
deze wijze wordt verijdeld?
Alles ademt tegenwoordig een vredelievenden
geest, en in vergelijking met de twee vorige ja
ren schijnt de kans op een oorlog al zeer gering.
Toch mag men niet vergeten, dat Von Bismarck
geen vriend van halve maatregelen is, en dat
zoo hij zijn werk wil voltooien, hij wel zal zorg
dragen dit te doen voor dat de bezuinigingspo
gingen, die reeds nu aangewend worden, het le
ger zullen verminderd hebben. Tot uit. Decem
ber 1871 toch is de tegenwoordige sterkte van
het Noordduitsche Bondsleger bij de constitutie
vastgesteld. De Rijksdag, aan wien van dat tijd
vak af de beslissing omtrent het bondscontigent
voor iederen staat toekomt, en die uit de ver
schillende staten van den bond is samengesteld,
zal dan wel weigeren, om langer de zware las
ten te dragen, die de tegenwoordige militaire
organisatie oplegt. En het verdient opmerking
hoe reeds nu de officieuse Pruisische bladen een
conflict met de Zuidduitsche staten in het leven
trachten te roepen over de uitlegging van de
militaire tractaten in 1866 tusschen deze en den
i Noordduitschen Bond gesloten, en na eene op.
merking in het Beiersche Huis van afgevaar
digden trachten te betoogen, dat nimmer eene
der partijen, wanneer zij door de andere, inge
volge van dat tractaat, wordt opgeroepen om
haar met een leger bij te staan, mag beslissen
of het geval, bij dit tractaat voor wederkeerigen
bijstand bepaald, aanwezig is.
Wordt wat in 1866 begonnen is alzoo van vele
zijden bedreigd, voor Oostenrijk is thans, dank
zij de optreding van nieuwe ministers, de toe
stand zooals die na den Duitschen oorlog is tot
stand gekomen, behouden. De nieuwe ministers
zijn vast besloten, om voort te gaan op den nieu
wen weg, en o. a. de inmenging der kerk in
wereldlijke zaken nog verder te verhinderen. Doch
werden zij, in tegenoverstelling van de minis
ters die afgetreden zijn, de niet verzoeningsge-
zinden genoemd, zij schijnen de noodzakelijkheid
in te zien, om voor de Polen toch van hun pro
gramma af te wijken, en in de laatste dagen
worden ijverig onderhandelingen gevoerd over
de eischen door den Landdag in Gallicië gesteld,
om eene grootere mate van onafhankelijkheid,
en om aan den Landdag de beslissing over ver
schillende zaken te geven, die tot nu toe tot het
gebied van den Rijksdag behoorden. Het minis
terie is echter niet gezind om meer concessiën
te doen, dan met de tegenwoordige constitutie
vereenigbaar zijn.
Wij vernemen dat de beroemde en uitste
kende jurist, professor aan de Hoogeschool te
Berlijn, Dr. v. Holtzendorf, benoemd is tot rid
der van den Nederlandschen Leeuw.
De Minister van Binnenl. Zaken heeft ter ken
nis van de belanghebbenden gebracht, dat een
vergelijkend onderzoek zal plaats hebben1°.
voor hen die wenschen aangssteld te worden tot
Rijksopzichter van den Waterstaat der 4de kl.
op een jaarwedde van f 700. Voor of op den
ine» April e. k. moet men zich bij adres bij het
Dep. van Binnenl. Zaken hebben aangemeld2'.
in de eerste helft van de maand Maart voor de
benoeming van een of meer surnumerairs bij den
Waterstaat op eene bezoldiging van f 700.
De verdere voorwaarden zijn geplaatst in de
Staats-Courant van 13 en 14 Febr.
De inspecteur van den geneeskundigen dienst
verwittigt alle genees- en heelkundigen, Neder
landers van geboorte, alsmede vreemdelingen, die
genegen zijn om zich als officier van gezondheid
der 3de klasse voor den militairen geneeskundigen
dienst der landmacht in Oost-Indië te verbinden,
dat zij zich bij verzoekschrift, op zegel geschreven
en portvrij in te zenden aan zijn bureau te
's-Gravenhage Plein n°. 5, behooren aan te melden,
met overlegging van stukken in het bijvoegsel
der Staats-Courant van 18 en 14 Febr. vermeld.
De Minister van Oorlog heeft ter kennis van
belanghebbenden gebracht, dat te Amsterdam, in
de maand Juli a. s., een vergelijkend examen
zal worden gehouden tusschen jongelieden, die
bij het garnizoenshospitaal te Amsterdam, in
verband met het onderwijs dat aldaar aan het
Athenaeum Illustre gegeven wordt, wenschen te
worden opgeleid tot officieren van gezondheid voor
den dienst hier te lande en in de Koloniën, en tot
militaire apothekers hier te lande.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier
heeft zioh tot den Minister van Buitenlandsche
Zaken gewend, ten einde ernstig aan te dringen
•BUrl
n
14
«lil
LSM
II
K'l
1
S/s
F4'
kort-
U:-
1S*\
itu
Br
MN VERHAAL
TAK
EDMUND HOKFEH.
(Vervolg.)
Na deze heftige tooneelen trachtte hij met
Iniet minder hartstochtelijkheid zich weder met
me te verzoenen. Dat dit onmogelijk was, heb
lik reeds gezegd. Desniettemin hield ik me, hoe
moeilijk mij dit ook viel, als ware ik niet on-
Igezind geweest tot eene toenadering; deze hui-
Ichelarij was onvermijdelijk, zoo ik niet iederen
jweg tot het bekomen mijner vrijheid wilde
versperren. Want, vrij moest ik worden, wat
Ihet me ook kosten moest, ik kon niet langer
(met dien man onder een dak leven. Want juist
|in die dagen der zoogenaamde verzoening, toen
s Lij inij op zijn wijze op de handen droeg, hoorde
|en merkte ik, dat de man, die bij de enkele ge-
Idachte aan een scheiding van zijn vrouw, krank
zinnig scheen te worden, in spijt van zijn groote
I liefde voor mij, reeds sedert langen tijd een dier
betrekkingen met de eene of andere onderhield,
die de mannen dikwijls niet alleen zeer ver
geeflijk, maar ook natuurlijk plegen te vinden.
Daarbij is van geen liefde sprake, maar alleen
van onderhouden, of van wat het ook zij. Mij
komt het voor, dat het juist daarom te slechter
en te verachtelijker is.
„Omstreeks dezen tijd kwam de brief van mijn
oude tante uit Stiermarken, die mij aan haar
sterfbed riep. Daar was de weg ter redding. Dat
hij aanvankelijk van die reis niets wilde weten,
ligt in de rede. Hoe hij eindelijk toegaf, en er
zelfs in bewilligde, dat ik alleen zou gaan, zal
u zeker weinig belang inboezemen en is bui
tendien mij zelve nooit recht duidelijk gewor
den. Alleen vermoed ik, dat hij, vreezende dat
ik van de bewuste betrekking iets mocht heb
ben gemerkt, en werkelijk verlangende op een
beteren voet met mij te komen, van mijn afwe
zigheid gebruik wilde maken, om die betrekking
af te breken, en schoon schip te maken.
„Ik vertrok, slechts vergezeld door mijn ka
menier, van wier trouw ik verzekerd was. De
bediende, die anders zeker mee zou zijn gegaan,
lag juist ziek. Ik kwam op het slot aan, en vond
tante haast reeds stervende. Alle andere gedach
ten onderdrukte ik, en dag en nacht zat ik aan
haar sponde.
„Toen ik op den derden morgen dood moe en
treurig mijn kamer binnentrad, om me te ver-
kleeden en een weinig rust te nemen, stond
plotseling Alfred voor me. Zijn vader had in
die streek gewoond, en was, evenals de zoon, met
de oude vrouw bekend geweest. In den vorigen
herfst had Alfred haar, nadat hij ons verlaten had,
bezocht, en haar mij voor 't eerst in de gedachten
gebrachtvroeger wist zij ternauwernood dat ik
bestond. Door mijn kamenier, die hij in zijn be
lang had weten te winnen, kreeg hij kennis van
de uitnoodiging en van mijn komst. En nu was
hij daar.
„Met een vrij gemoed kan ik u zeggen, en
gijlieden kunt het gerust gelooven, dat bij mijn
besluit, om Frisingen te verlaten, tot op dat
oogenblik op Alfred volstrekt niet gerekend was.
In mijn toekomst had ik voor hem geen plaats
bestemd. Integendeel, zonder nog aan de kerke
lijke en maatschappelijke banden te denken, die
een scheiding van Frisingen onmogelijk maakten,
had ik een duister besef, dat ik van Alfred, zelfs
in mijn gedachten, volkomen afstand wilde doen,
hem ontvluchten en alleen blijven, waar en hoe
ook. Dat werd nu geheel anders. Hij was
daar, en wilde mij niet verlaten, hij wilde een
in mijn leven innemen, en ik ik had
de kracht niet meer tot een nieuwen strijd.
„Van die dagen kan ik u niets vertellen. Zij
leven niet in mijn herinnering, maar zijn als een
zware benauwende droom, waarin alles dooreen
warrelt. Van licht en geluk geen zweem, dan
alleen de eindelooze goedheid, zachtheid en ver-
schoonende liefde van Alfred, waarin ik, als een
afgetobt kind, mijn bedwelmd hoofd, mijn ziek
hart, met een soort van zalige gerustheid, neer
kon leggen. Niets vorderde hij van me, dat me
zou hebben doen opschrikken; hij vergde niets,
dat, zoo al niet mijn hart, dan toch mijn gevoel
en mijn eer hem hadden moeten weigeren. Zijn
hartstocht zweeg geheel. Hij wilde niets, dan
me voor de toekomst nabij zijn, ondersteunen,
beschermen.
„Gij noemt dat dwaas en romanesk, en haalt
misschien meelijdend de schouders op. Het zij
zoo. Toch is het volkomen waar wat ik zeg, en
van mij kan u dat niet eens erg verwonderen.
Ik was een afgetobd, onervaren, lichtgeloovig
kind, dat van het leven niets wist of begreep,
dat er niets van verlangde, dan een weinig rust
en vrede, dan een beetje goedheid en liefde. En
hij geloof mij was geen man van bereke
ning en fijn overleg. Zijn liefde voor mij be-
heerschte en onderdrukte, gelijk ik reeds zeide,