X°. 3069. Vrijdag A°. 1870. 11 Februari. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". LE1BSCI DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DKR ADVKHTBNTIEN. Voor iederen regel0.15. Grootere lettor naar de plaatsruimte die lij beslaan. Leiden, ÏO Februari. Voor allen, die op verlaging van den census aandringen, is er een duchtige les gelegen in den uitslag der Ainstèrdamsche verkiezing. Hoe gaarne men ook het stemrecht wil uitbreiden, en op die wijze een brévet de capacité aan meer personen zou willen uitreiken dan thans be staat er, wanneer men op de cijfers let, eenige redelijke grond om te betwijfelen of deze uitbrei ding wel wenschelijk is. Contra facta philosophari stullum. Spreken de feiten luide, dan worden redeneeringen overbodig. I Uitbreiding van bet stemrecht zal toch wel dan alleen verdedigd kunnen worden, wan- ^neer zij aan wie men bet kiesrecht wil gevenj daarvau ook zullen gebruik maken. De nieuwe kiezers behooren daartoe zulk een graad van rijp heid verkregen te hebben, dat zij de overtuiging hebben, dat bet recht om te stemmen, tevens de verplichting om het te doen medebrengt. I Nu is het hoogstwaarschijuhjk, dat hoe meer ontwikkeld de menscb in het algemeen is, hoe meer hij ook op dit punt tot besef van zijne ver antwoordelijkheid zal gekomen zijn. Daar nu het neerdere bezit, meerdere welstand, iu den regel iok betere opleiding en hoogere ontwikkeling nedebrengt, zoo is de eerste vraag, die men bij et beoordeelen van dezen wensch ter uitbreiding van het stemrecht, moet doen, deze is werkelijk bij de tegenwoordige kiezers die ontwikkeling zoo goed, dat men mag onderstellen, at ook aan hen, die een minderen trap van wei vaart hebben bereikt met eenige vrucht het stem- echt zal kunnen gegeven worden? Onze hoofdstad geeft ons op die vraag een zeer '-weinig bevredigend antwoord. Bij de verkiezing van jl. Dinsdag zijn slechts 52 pOt. der kiezers opgekomen en in October nog minder. Reeds de \egenwoordige kiezers toonen dus zeer weinig overtuigd te zijn van de verplichting, die hun stemrecht meebrengt. Zal nu door verlaging van den census een kiezersvolk gevonden worden, dat daarvan beter overtuigd is? Ook op deze vraag geeftde verkiezing van jl.Dins- ♦'dag een antwoord, dat niet gunstig is voor hen, die *>op uitbreiding van het stemrecht aandringen. In Jde allereerste plaats toch zullen, bij verlaging van den census, tot kiezers voor de Kamer wor- den geroepen, zij die nu alleen kiezers voorden B Gemeenteraad zijn. Eu is nu de laatste soort van B kiezers beter opgekomen, dan de eerste? Zijn er B meer kiezers voor de keuze van een lid van B den Gemeenteraad opgekomen, dan voor die van B de Kamer? Het tegendeel is waar; feitelijk is hun B getal grooter; in verhouding is hun getal veel kleiner. Van de 3928 kiezers voor de Kamer zijn I er 2055 of 52 pCt., van de 6700 kiezers voorden Gemeenteraad zijn er 24,91 of 35 pCt. opgeko- 5: men. Op dergelijke feiten behoort men te letten, bij het beoordeelen van de quaestie ointi ent de ver- A' laging van den census. Reeds nu worden er voorbereidingen gemaakt om denzoogenaatnden Venus-doorgaug, het voorbij gaan van de Planeet Venus tusschen de zon en de aarde, op den 8,tea December 1874, nauw keurig te kunnen waarnemen. In Frankrijk, En geland en Duitschland zoekt men reeds naar geschikte plaatsen, van waar de observatiën kun nen geschieden. Het hoofddoel hij al deze waarnemingen is om den afstand te bepalen tusschen de zon en de aarde. De juiste waarneming van den doorgang van Venus geldt, sinds Halley de aandacht er op gevestigd heeft, als het eenige middel, om tot een vrij nauwkeurige berekening er van te geraken. Maar de Venus-doorgangen komen niet dikwijls voor; terwijl het verschijnsel thans tweemaal in 8 jaren voor zal komen, zijn er 112 jaren voorbij gegaan sedert dit heeft plaats gehadin 1639, 1761, 1769 had het plaats, nu zal het in 187-1 en in 1882 gezien worden, en dan niét weder vóór het jaar 2004 en 2012. Den afstand der zon, bij den doorgang van Venus bepaalt men door het verschil te berekenen, dat twee waarnemingen op verschillende punten van de aarde aanwijzen. De een ziet haar vroeger, de ander later, de een meer noordelijk, de andere meer zuidelijk voorbijgaan, en uit de grootte dezer verschillen berekent men de verwijdering der zon. Hoe verder verwijderd de zon, hoe kleiner natuurlijk de verschillen zijn. De voordeelen die juist Venus bij deze onderzoekingen aanbiedt, ontspruit uit de nabijheid van deze planeet, en daarbij uit de omstandigheid, dat zij scherp begrend, en betrekkelijk langzaam voor de zon voorbijgaat. Daardoor kan de waarneming vrij nauwkeurig geschieden. Onze kennis van den afstand tusschen de aarde en de zon, is eerst sedert den Venus-doorgang van 1769, die met bijzonder veel nauwkeurigheid (voor toeumaals) is waargenomen, eenigzins be kend geworden. De instrumenten zijn nu echter zoozeer ver beterd, dat men thans weder veel nauwkeuriger de waarnemingen kaD doen. Frankrijk heeft gesloten en waarbij vergunning werd verleend en verkregen om in de Britsche bezittingen vrije arbeiders voor de Fransche ko loniën aan te werven. Het Amsterdamsche studentenkorps heeft ook - bezwaren ingebracht tegen het ontworpen regie- Met leedwezen vernemen wij, dat H. M. de Koningin aan catharrale koortsen lijdende is. Met leedwezen vernemen wij, dat de inspec teur van den waterstaat, J. A, Beyerinck, zijn ontslag uit die betrekking zou hebben gevraagd. Na het groote verlies, dat de Nederlandsche wa terstaat dezer dagen door het overlijden van den hoofd-inspecteur Conrad leed, zal het uittreden van den heer Beyerinck uit het korps dubbel te betreuren zijn. (Vad.) Het Handelsblad meent te weten, dat het in de troonrede aangekondigde ontwerp van wet tot bevordering van den aanvoer van vrije arbeiders in Suriname, binnen niet zeer langen tijd zal worden aangeboden en dat met Engeland wordt onderhandeld over het sluiten van een tractaat, iu denzclfden geest als Engeland iu 1861 met ment voor het Athenaeum Illustre. Evenals de hoogleeraren hebben ook de studenten bezwaar tegen te groote uitbreiding en onbepaalde om schrijving van de macht en bevoegdheid der cu ratoren. De Gron. Cl. verzekert uit goede bron, dat het in het Hbl. voorkomend en ook door ons over genomen bericht, omtrent de opheffing van Gro ningen als vesting, van allen grond ontbloot is. De directeuren der Nijineegsche Spoorweg- Maatschappij hebben nog eene krachtige poging in het werk gesteld, ter bevordering der deel neming in de spoorweg-aanvrage Nijmegen 's-HertogenboschTilburg. Zij hebben namelijk eene wijziging der gesloten overeenkomst met de Rheinische Eisenbahn-Ge- sellschaft tot stand gebracht, die zeer belangrijk is, en die thans aan de aandeelhouders van het spoor NijmegenKleef de waarborgen geeft.dat, zoodra de lijn Nijmegen's-Hertogenbosch in exploitatie is, de uitkeering tot 50 ten honderd van de bruto-opbrengst zal worden verhoogd, ook zonder dat deze lijn in exploitatie bij de Rheinische Eisenbahn-Gesellschaft overgaat, zoo als de vroegere overeenkomst luidde. Moge de spoorweg-maatschappij in haar vertrouwen niet zijn teleurgesteld! (Nijm. Nb.) Het nieuwe blad, dat eerlang te Maarseu het licht zal zien, staat onder redactie van den heer De Quartel, vroeger ingenieur van den Water staat, en zal ten titel voeren Argus en Mentor, dagblad gewijd aan verbelereng en spaarzaamheid. De boekhandelaar Joh. IJkema te Delft kon digt thans aan, dat eerstdaags bij hem zal ver schijnen N°. 1 van Ome Hoeping, orgaan voor de Nederlandsche vrouw, onder redactie van Betsy Perk. Het tijdschrift zal om de veertien da^en het licht zien. Intusschen gaan ook de uitgevers Van Dijk en Comp. te Schiedam voort met het weekblad Ons Streven te annonceeren. Uit Breda schrijft men aan de Middelb. Cl.: Het incident betreffende de door eenige bal dadige knapen weggenomen patronen, waarvan ik u vroeger schreef, nadert zijne ontknooping. Uit 's-Hage is alhier de last ontvangen om de zaak te laten rusten, mits de respectieve ouders - en voogden te zamen de schade vergoeden. Daar die schade niet zeer aanzienlijk is, zullen allen zich wel haasten hun aandeel te storten, en een einde maken - dankbaar dut zij er op die wijze afkomen - aan de spanning waarin zij zoovele dagen hebben verkeerd. Hedenmiddag is een persoon, zich met schaat senrijden, in den singel tusschen de geamoveerde Witte- en Koepoorten vermakende, door het ijs gezakt. Door spoedig aangebrachte hulp mocht het gelukken, hem van een anders wissen dood te redden. De Staats-Courant van heden bevat de volgende berichten omtrent den stand der hoofdrivieren Keulen, 9 Febr. Waterstand 5 voet 6ü daim boven nul. Het drijfijs bedekt omstreeks de helft van de oppervlakte der rivier. Nijmegen, 8 Febr. Een weinig drijfijs op de Waal; de gierbrug is weggenomen en geborgen en de scheepvaart gestaakt. De overtocht geschiedt met losse vaartuigen. Temperatuur 26° F. Arnhem, 8 Febr. Eenig drijfijs. De schipbrug opgeruimd. Westervoort, 8 Febr. Een weinig grondijs op de rivier. Vreeswijk, 8 Febr. De Lek over tweederden met drijfijs. De schipbrug is ingenomen en de schotbalken geplaatst. Overtocht met roeibooten. Waterstand 1.77 meter -+- AP. of 4.75 meter onder nood peil. Deventer, 8 Febr. Eenig drijfijs. De schipbrug is ingenomen. Overtocht met pont en aak. Katerveer, 8 Febr. Drijfijs over de halve rivier- breedte; overtocht met de boot. Kampen, 8 Febr. De rivier voor de helft met drijfijs. Beneden de brug over de geheele breedte eenig drijfijs. Te Rotterdam was er gisteren voormiddag veel en zwaar drijfijs op de rivier; des namiddags en 's avonds blank water; waarschijnlijk zit dus de rivier, zoowel boven als beneden, vast. Eergiste renavond laat is nog van de Nieuwesluis aldaar gearriveerd het stoomschip Miranda, hebbende onderweg reeds veel drijfijs ontmoet. Gisteren morgen vertrokken van daar de stoomschepen John Wells, Brigadier, Sea Horse, Osborne, en zoo eenigszins mogelijk zou gisterenavond de Edilh nog van daar gaan, alle met bestemming naar Hellevoetsluis. Uit Schoonhoven dd. 8 Febr. ('s avonds) wordt het volgende bericht De sterke oostenwind doet het rivierwater met buitengewone snelheid vallen en bevrijdt de land lieden van het overtollige polderwater. De Lek is vol met drijfijs, dat morgen, naar men ver wacht, wel zal vastzitten. De Arnheinsche beurt schipper is hier van morgen reeds met zijn vaar tuig tusschen het ijs beklemd geraakt en zal gunstiger gelegenheid moeten afwachten. De stoomboot Schoonhoven is dezen morgen te half- zes vertrokken, maar heelt de reis moeten sta ken, terwijl bemanning en passagiers nog niet zijn geretourneerd om nadere berichten te geven. Z. M. heeft de officieren van gezondheid der 2de klasse bij de zeemacht A. Peters en L F. Praeger met den llden dezer bevorderd tot offi cieren van gezondheid der eerste klasse, met EEN ONGELUKSVOGEL. EEN VERHAAL VAM EDMUND HOEFER. (Vervolg.) „ik heb ook gedaan, wat ik voorgenomen had, schoon hij het me dikwerf moeilijk genoeg maakte; ik behoef hem ulieden niet te schilderen. Ik zag hem werkelijk aan zijn eigen verandering arbei den, en dat maakte veel voor mij goed, onver schillig of ziju moeite en strijd al dan niet beloond werden. Met iederen dag zag ik het immers beter in, dal het in zijn binnenste anders was, dan zijn woorden en gedragingen deden denken somtijds, inaar ook slechts heel enkele malen, zag ik in zijn hart, en voelde het me met een warmte en innigheid tegen kloppen, die me al het harde en bittere eu koele deden vergeten, dat me dikwerf tot iu de diepte van mijne ziel ontroerde, me terugstootte en beleed igde. Met iederen dag zag ik dieper en helderder op den grond en in de bron van zijn wezen, en leerde hoe langer zoo meer alles ten beste opnemen eu toegeeflijk heid en rnededoogen oefenen. Zelfs ziju jaloezie, waarmede hij mij bij iedere denkbare gelegen heid vervolgde en martelde gelijk hij ook uit louter jaloezie mij en zich zeiven tot die doodsche eenzaamheid en afzondering veroor deelde bracht, schoon ik mij in dit opzicht volkomen rein wist, in mijn denkwijze en gevoe lens tegenover hein geen verandering. Daarin kon ik toch niets anders zien, dan een verregaand wantrouwen jegens zich zeiven, en de vrees, mij, die hij liefhad, te zullen verliezen. Kortom, zoo voortlevende en dagelijks meer bewijzen vaD mijn invloed op hem opmerkende, hem allengs zachter, vriendelijker, inschikkelijker en, laat mij het zoo eens uitdrukken, natuurlijk tegenover mij ziende, terwijl ik tegelijkertijd het degelijke en eerbiedwaardige in hem van dag tot dag beter leerde waardeeren, voelde ik mij, instede van hem vervreemd, meer en meer tot hem aan getrokken. Ik wist en voelde mij hoe langer zoo meer de zijne worden, en had God ons kinderen geschonken, naar welke hij misschien nog vuri ger dan ik verlangde, dan zou ons huwelijk, zoo al met gelukkig, toch draaglijk, ja, goed zijn geworden, gegrond als het zou zijn geweest, niet op liefde, maar op het volste wederkeerige ver trouwen en op innerlijke overeenstemming. Wij hadden dan de stormen niet behoeven te duchten, die zich boven ons samenpakten. Zij zouden ons gewapend hebben gevonden. „Zoo bleef het, tot ik in den herfst van 1855, toen ik toch reeds sukkelende was, het bericht van Wenzels dood en zijn kleine nalatenschap ontving, en, ten gevolge van den schrik, of hoe ge het moogt noemen, maanden lang, meestal bui- ten kennis, neerlag. Het was evenwel niet zoozeer de tijding van Wenzels dood, die me zoo gewel dig aandeed, dan wel de naain van den vriend, die ons het bericht er van deed toekomen. Die vriend was Alfred Drohnstein. „Met volle vrijmoedigheid durf ik verklaren, dat ik hem in die jaren, gedurende welke ik niets van hem, van ziju lotgevallen eu zijn ver blijf vernomen had, niet vergeten dat was onmogelijk, maar zijn aandenken gestadig verder en verder op den achtergrond had gedron gen, en dat de herinnering aan hein sinds lang niet meer als een scheidsmuur tusschen Frisingen en mij stond. Maar men zou haast zeggen, dat er in ons hart een bijzondere, geheime, meestal voor ons zeiven verborgen ruimte is, waarin zich de herinneringen en gevoelens terug trekken, waartegen wij zoo dapper en ernstig strijden, die wij zoo zorgvuldig mijden, dat wij ons eindelijk in het gelukken onzer pogingen verheugen mo gen. Zij wijken en verdwijnen oogensohijnlijk, om nimmermeer terug te keeren, en het is rustig en vredig binnen in ons, na de behaalde overwinning. Maar wij bedriegen ous schromelijk. Op een zeker uur, bij een of ander woord, bij een gebeurtenis, die ons tot in de ziel treft springt die verborgene ruimte open, en daar slaat het onveranderd en oubedwongen, wat wij voor immer begraven en ten onder gebracht waanden. Zoo was het mij'in dat oogenblik. De herinne ring aan Alfred, mijn liefde voor hein, hij zelf, trad plotseling uit het duister te voorschijn en tusschen Frisingen en unj in, en iu éeuen wist ik, dat mijn man toch nog een vreemde voor mij was gebleven en zou blijven tot in eeuwigheid. En ofschoon ik wist, dat dit zonde was, ik ge voelde er inij ten eeuenuiale krachteloos tegen over. „Dat was het, wat ine in dat oogenblik, als door een bliksemstraal getroffen, deed neerstor ten, nog voor ik den brief, dien Frisingen mij uit het door hem geopende paket bracht, door gelezen, of de nadere bijzonderheden van Wenzels uiteinde verDomen had. „Dat Frisingen iets ontdekte van water in mij omging, of dat hij het goed begrepen zou hebben,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1