NI 'N°. 3067. Woensdag A°. 1870. 9 Februari. Feuilleton van liet „Leidscli Dagblad". ii G i Gfl LE1ISCI DAGBLAD. prijs dezer courant. Voor Leiden per 3 maanden3.00. Franco per post3.85. Afzonderlijke Noramers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. prijs der advertentien. Voor iederen regelf 0.15. Grootere lettor naar de plaatsruimte die zij beslaan. IK ;rati Lelden, 8 Februari. Wij wezen voor eenige dagen op de noodza kelijkheid van eene hervorming onzer straffen. In korte trekken willen wij de wegen aangeven, die hierbij openstaan. Tegenwoordig heeft men voor alle straffen bijna alleen gevangenis. Gevangenis in afzondering, of gemeenschappelijke opsluiting. Gelijk men weet mag de cellulaire gevangenis echter niet langer dan éen jaar duren. De meeste, alle zware misdadigers, worden dus gemeenschappelijk opgesloten. Daarin bestaat hun straf. Noch voor hen zelve, noch voor de maatschappij voldoet dit stelsel in 't minst aan de eisclren, die voor een goed strafsysteem gesteld worden. Zij komen uit de gevangenis terug onverbeterd, dikwijls slechter geworden; 11a eenige jaren is de maatschappij weder aan dezelfde, dikwijls aan grootere gevaren blootgesteld, dan zij vroeger was. Algemeen wordt dit erkend. Men heeft daarom dan ook een begin gemaakt met het invoeren van het cellulaire stelsel in 1851. Vooreerst durfde men nog niet verder te gaan, dan de gevange nen éen jaar in een cel op te sluitenmen wilde een proef nemen, en op dat standpunt staan wij nog altijd. Zal men nu voor 't vervolg alleen het strenge cellulaire gevangenisstelsel voor allen invoeren, zal men dit stelsel wijzigen, zal men naast de straf van cellulaire gevangenis nog een andere straf stellen? Ziehier de vragen, die de wetgever te beant woorden zal hebben. De cellulaire gevangenis zal zonder eenigen twijfel een deel uitmaken van de straffen, maar zal die straf zoover uitgebreid worden, dat alle of bijna alle straffen daarin opgeven? De groote voordeelen nu, die zij heeft, wor den algemeen erkendmaar zal men het doel, dat men beoogt, verbetering van den misdadiger, verkrijgen, door die eenzame opsluiting jaren lang te laten duren? Dit is het wat velen betwijfelen. Als middel om tot zich zelf in te keeren, is de cel uitstekend, maar dreigen de goede zaden, door de eerste maanden in de cel gestrooid, niet verstikt te worden door de onverschilligheid, de traagheid van geest, de slaperigheid die een ver lengd verblijf in de cel met zich brengt? Mist de misdadiger door een jarenlange eeuzame opslui ting, niet juist datgene, waarop het bij hem aankomt, eene oefenschool, om zijne gedachten ten goede in praktijk te brengen? En dreigt hij niet, uit de enge cel op eenmaal aan de groote maat schappij wedergegeven, door de ovennacht van de hem omringende wereld, in korten tijd, ten spijte van alle goede bedoelingen, te worden medegesleept q, Het is daarom wij willen het hier thans slechts vluchtig aanstippen dat velen van mee- niug zijn, dat een trapsgewijze verkrijging der vrijheid verreweg de voorkeur boven een een zijdig, streng doorgevoerd cellulair stelsel verdient dat eene scheiding van slechten en goeden, van beteren en schijnbaar onverbeterlijken nadat zij eenigen tijd zijn opgesloten geweest, verkies lijk is. En de resultaten door dit stelsel ver kregen zijn reeds bevredigend. Naast deze vraag komt de andere. Zal men naast de gevangenisstraf nog eene andere, nog eene zwaardere invoeren? Namelijk de depor tatie? Vooral na de afschaffing der doodstraf zal de aandacht zonder twijfel weder op deze straf, die zoovele goede elementen in zich vereenigt, ge vestigd worden eene straf, die stellig den mis dadiger in de onmogelijkheid stelt, om de maat schappij, waaruit hij wordt verdreven, opnieuw in gevaar te brengen, een straf, die den misda diger door de meerdere vrijheid die hem in een vreemd land kan gelaten worden, door de nieuwe indrukken die hij daar ontvangt, ook meerdere gelegenheid geeft om zich te verbeteren, dan de enge cellen van een gevangenis. Reeds meermalen is de aandacht der Neder- landsche regeering op deze straf gevestigdbij de verschillende discussiën over de in den loop der tijden aangebodene wetboeken van strafrecht, lieeft telkens de deportatie-straf hare voorstanders ge vonden. Meer dan elk ander land zijn wij door onze verschillende koloniën in de gelegenheid om die straf ten uitvoer te leggen, en nimmer zijn door de regeering overwegende bezwaren tegen de invoering der straf van deportatie ten onzent aan gevoerd. Het voorbeeld der Engelsche regeering is het voornamelijk dat hier als waarschuwing wordt gestelddoch men vergeet, dat de Engelschen de deportatie op zeer ruime schaal hebbeu ten uitvoer gelegd, waardoor men daar vele nadeelen heeft ondervonden, die voor ons land, wanneer slechts voor de zwaarste misdaden deze straf wordt toe gepast, niet te vreezen zijn. Het geldt hier een onderwerp, dat allezins de aaudactw verdient, en de laatste resultaten dor..- de Fransche regeering in dit opzicht verkregen, zijn veel gunstiger dan men voor eenige jareu had verwacht. de hoogleeraar met blijdschap, hoe Prof. Van Hengel in het afgeloopen jaar zijn 90sten verjaar dag, in het genot van een goede gezondheid, had mogen vieren, en hoe Prof. Vissering tot ridder der orde van den Nederl. Leeuw is bevorderd. Van de studenten, werden drie veelbelovende jongelingen door den dood weggerukt. Wat de uitslag der uitgeschreven prijsvragen betreft, deze was zóo ongunstig, als men zich niet herinnerde, dat ooit liet geval was geweest. Vier faculteiten ontvingen geen enkel antwoord, de literarischeéen, maar, blijkens het Judicium, van een allertreurigst gehalte. Het was met leedwe zen dat de Hoogleeraar dit resultaat moest con- slateeren; daartegenover mocht hij echter met genoegen wijzen op den ijver, die velen der alhier studeerenden aan den dag leggen, en die ook uit menig Academisch proefschrift gebleken was. Ten slotte tot den nieuwbenoemden Rector Magnificus het woord voerende, sprak de hoog leeraar den wenseh uit, dat Prof. Goudsmit wan neer hij over éen jaar, het Rectoraat wederom aan een ander overdroeg, hij den thans afwezigen hoogleeraar Evers, met het herstel van diens gezondheid mocht kunnen gelukwenschen. In de maand Januari zijn binnen deze gemeente geboren 156 kinderen, als: 86 zoons en 70 doch ters, waaronder is begrepen 1 tweelinggeboorte. Overleden 97 personen, als: 23 mannen, 20 vrou wen, 27 zoons en 27 dochters; daarenboven als levenloos aangegeven 9. Voltrokken 14 huwelijken. Heden heeft in de plaats van den aftredenden Rector Magnificus, den hoogleeraar J. C. G. Evers, de hoogleeraar R. P. A. Dozy, de waardigheid, met de gebruikelijke plechtigheden, overgedragen aan den hoogleeraar J. E. Goudsmit. I11 korte trekken deelde de hoogleeraar de lotge vallen in het laatste jaar mede: de belangstelling van curatoren in den bloei van de Academie mocht thans opnieuw blijken, uu het Nosocomium geheel opgetrokken is; spr. wenschte dat spoe dig de bouw van een nieuwe Academie mocht volgen. In de Medische faculteit alleen heeft eene verandering van personeel plaats gehadde plaats door Prof. F. W. Krieger, die wegens zwakke gezondheid zijn ontslag had gevraagd, ledig ge laten, is door twee professoren vervuld, door Prof. Polano en door Prof. Doyer; in de literari sche faculteit is Prof. M. J. De Goeje van bui tengewoon tot gewoon hoogleeraar benoemd, en tevens tot interpree legali Warneriani. Nog herdacht Door de broederschap der cand. notarissen in Nederland zijn thans provinciale afdeelingen in het leven geroependeze hebben ten doel he vordering van kennis, nauwere aaneensluiting, meer esprit de corps; de leden dezer afdeelingen zullen tweemaal 'sjaars vergaderen; iedere af- dfifiling hooft oovs boetuvir unn 1 ann lni hoofd daarvan staan de heeren A. M. Boll te Vlijmen voor Noord-Brabant, L. Van Doesburgh te Zetten voor Gelderland, P. VV. P. Hofstede te Gorcum voor Zuid-Holland, J. H. Schamp te Haarlem voor Noord-Holland, H. G. Haminacher Jr. te Groede voor Zeeland, E. Van Beuzekom Ez. te Loenen voor Utrecht, L. Adema te Kollum voor Friesland, B. W. Frijling te Dalfsen voor Overijsel, H. M. Janssen te Groningen voor Groningen, J. K. E. Gulekers te Maastricht voor Limburg. Voor Drenthe is uog geen bestuur benoemd. De redactie van het Vaandel bericht, dat zij als orgaan van de weerbaarheidsvereenigingen zal optreden. Zij zal de mededeelingen omtrent deze zaak door afzonderlijke pagineering zoo plaatsen, dat na eiken jaargang een op zich zelf staand recueil daarvan kan worden gemaakt. Naar wij vernemen, heeft H. M. de Koningin het Weekblad Ons Streven, gewijd aan de ont wikkeling der vrouw (uitgevers Vau Dijk C°. te Schiedam), met HD. inteekening vereerd. Mejufvrouw Betsy Perk heeft aan onderschei dene dagbladen den volgenden brief gezonden Geachte Redactie!" //De wijze, waarop het proefnommer van Ons Streven is verschenen, heeft mij overtuigd,- dat de uitgevers firma Van Dijk en C0., te Schiedam, eene gansch andere opvatting van mijne betrek king tot dat blad hebben dan ik mij had voor gesteld. Daar die onjuiste opvatting op den duur aanleiding moet geven tot botsingen met mijne medewerkers, en ik, hoewel aansprakelijk voor den inhoud, over dien inhoud niet mag beslissen, meen ik, na ernstig beraad, mij van die uitgave te moeten scheiden. Ook in dezen toch geldt de spreuk: „Beter ten halve gekeerd dan ten lieele gedwaald." Evenwel, het valt mij gemakkelijker van eene uitgave te scheiden, dan mij los te ma ken van een plan, waarmede ik zelve reeds maanden bezig was voordat ik de firma Van Dijk en Comp. leerde kennen, van een plan, dat alzoo niet slechts door mij zelve werd ontworpen, en door welks uitvoering ik mij niet alleen eenen schoonen werkkring zag ontsloten, maar tevens eene roeping meende te vervullen. „Hiervan met mij overtuigd, sporen mijne ge achte medewerkers mij zelfs tot die scheiding aan, en tevens om de uitgave vau mijn prospec tus verzonden op 20 December jl. eenen anderen uitgever toe te vertrouwen, al zou door deze mijne daad de goede zaak aanvankelijk lijden. „Ik begrijp ten volle het gewaagde van mijn stap, maar, zonder eenig beroep op de loyauteit van allen, die in deze kunnen oordeelen, of tot oordeelen zullen worden geroepen, hen ik ver zekerd, dat niemand mij van ijdelheid of zelf zucht zal beschuldigen, wanneer ik niet kan toestaan, dat een blad voor vrouwen op mijn naam verschijnt, terwijl het eigenlijk niet door mij wordt geredigeerd. Ik stel mij dus voor, eenaug mijn ci5oi. uiK<vau uit te geven, niet medewerking van allen, die zich met zooveel welwillendheid aan mij hebben verhonden. „Zij, die dus om mijnentwille op Ons Streven mochten hebben ingeteekend, of dit van zins zijn, worden beleefdelijk verzocht, eenige dagen geduld te oefenen. „Door deze mijne kennisgeving in uw blad op te nemen, zult u zeer verplichten. Delft, 6 Febr. 1870. De TV. II. C., die dezer dagen het gerucht ver spreidde dat de generaal-majoor Hardenherg als secretaris-generaal bij het Departement van Oorlog aftreden en de majoor van het reg. gren. en jagers Van Willes hem zou vervangen, schrijft thans: Het bericht over de veranderingen in het personeel hij Oorlog in ons nummer van 29 Jan. opgenomen, was niet van onzen gewonen Haag- schen correspondent. Met dat bericht zijn wij misleid. Er schijnt tot verandering niet eens plan te hebben bestaan. Men schrijft ons uit Hoorn, dat de rechtbank aldaar als regel heeft genomen, om de preventieve een ia' pCt EEN ONGELUKSVOGEL. een verhaal TAN ED5IUND HOEFER. [Vervolg.) „Alfred Drohnstein was officier, uit Weenen bij ons garnizoen overgeplaatst, en eerst dien- zelfden dag aangekomen. Zijn vader, die in be krompen omstandigheden verkeerde, had deze overplaatsing gewenscht, wijl het hem onmoge lijk was zijn zoon in de dure residentie te on derhouden, en aan onze stad had hij de voorkeur egeven, Diet alleen wijl er het leveD zoo goed koop heette, maar ook omdat hij in den overste honiar een oud krijgsmakker van hem, en een toezicht en steun voor Alfred zag, waaraan de onge, levenslustige mensch nog behoefte kon hebben. Op deze wijze deed hij reeds heden zijn intree in het anders, gelijk ik reeds zeide, niet voor iedereen geopende huis, en werd hij er later een dagelijksche gast, wien allen immer vriendelijker en hartelijker bejegenden, naar mate hij zich de hupsche ontvangst en de hem betoonde welwillendheid hoe langer zoo meer waardig betoonde. Hij was een galant cavalier, een oplettend en inschikkelijk vriend, een vroo- lijk en onderhoudend mensch in gezelschap, een man van karakter en eer; kortom een officier en jongmensch, zooals, volgens het oordeel van den overste, iemand zich hem maar kon wen- schen, vol levenslust en vroolijkheid als aan zijn jaren pasten, maar die hem toch Dooit de gren zen deden overschrijden, welke de beginselen van den man van eer en zijn positie hem stelden. „Dit alles bleek het voldiDgendst in de ver houding, waarin wij langzamerhand tot elkaar geraakten. Gij zult wel niet van mij vergen, nauwkeurig het ontkiemen en de ontwikkeling onzer liefde te schetsen; ik zou dat ook niet kun nen, wijl ik toen evenmin als nu geweten heb, hoe die liefde ontstaan is, waarvan ik eindelijk mijn hart en mijn geheele bestaan doordrongen en vervuld vond. Ik beminde hem, ik beminde hem meer dan ik zeggen kon, en ziet ge, van daar weet ik, dat ik voor Wenzel nooit iets anders dan de hartelijkste zusterlijke genegenheid heb gekoesterd. O die genegenheid was een geheel ander, hemelsbreed van liefde verschillend gevoel „Met Alfred was het niet anders gesteld. Hij beminde me met al de kracht van zijn hart, van zijn leven, en behoorde mij toe met iederen drop pel van zijn bloed. Maar, eerlijk en verstandig als hij was, vergat hij nooit een oogenblik wat hij mij en zich zeiven verschuldigd was, en wat ons, naar inenschelijke berekening, steeds geschei den moest houden. En in het uur, waarin wij elkaar onze liefde beleden, wisten we ook, dat ons lot strijd en zelfverloochening was. Aan de toestemming der mijnen was niet te denken. Hij toch was even arm als ik, en gelijk toen de omstandigheden waren, was er voor den officier zonder protectie geen vooruitzicht op een bevor dering, die hem het stichten van een eigen haard mogelijk zou maken. „Onze liefde was dus geen gelukkige, en bleef een verborgene. Tante en Wenzel hebben, in dien tijd althans, er zeker niets van vernomen, en ook bij de Thoniars vermoedde men niet, dat zij zoo diep geworteld en zoo groot was. Alfred beheerschte zich zeiven altijd met wonderbare kracht, en bemoeilijkte en verzwaarde nooit, zelfs niet, als we alleen waren, mijn toestand en mijn strijd, terwijl honderd anderen zich er geen gewetenszaak van zouden hebben gemaakt, mij, door vernieuwde en heftiger openbaringen van hun hartstocht, liet verstand te doen verliezen en mij nog ongelukkiger te maken, dan ik toch reeds was. Een enkelen keer sloot mevrouw Thomar mij, 's avonds, bij het scheiden, in haar armen, en zeide met een bewogen stem„Agnes, bewaar den vrede van uw hart en de helderheid van uw hoofdNiemand heeft beiden ineer noo- dig dan gijIk kon gerust antwoorden, gelijk ik deed: „Ik doe daar ook zooveel moge lijk mijn best toe, mama!" En evenzoo kon ook Alfred, toen de overste hem, daags voor het uitrukken van het regiment, in het voorjaar van 1848, op den man af vroeg, op welken voet hij met mij stond, en van de beletselen begon le spreken, die er tegen een verbintenis tusscheu ons bestonden, naar waarheid antwoorden, dat hij nooit bepaald moeite gedaan had om mijn liefde te winnen, en niet het minste om ze aan te wakkeren, en dat hem noch mij, de hopeloos heid onzer liefde onbekend was. „Zijn regiment trok eerst naar Italië, later naar Hongarije. Van hem in het bijzonder hoorde ik niets meer, dan alleen dat hij zich een paar malen zeer onderscheiden had, en be vorderd was. Dat meldden bij gelegenheid de brieven zijner krijgsmakkers, wier families in onze stad woonden en nu en dan de Thomars ontmoetten Sedert het najaar van 1849 kun men er geen berichten hoegenaamd meer van hem.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1870 | | pagina 1